Week 1: Inleiding, herhaling, geschiedenis
normen hiërarchie, de
Grondwet, de functies van staatsrecht
1. kort een herhaling van de belangrijkste staatsinrichtingsvormen in Nederland -
m.n. de beginselen van de democratische rechtsstaat komen hier terug: het
legaliteitsbeginsel,
Legaliteitsbeginsel: Elk overheidsoptreden dient te berusten op een daaraan
voorafgaande algemene regel die zijn grondslag moet vinden in een wet in formele
zin of de grondwet.
De Nederlandse staat is een parlementaire, constitutionele monarchie. Een
monarchie is een staatsvorm waarbij de koning het staatshoofd is. De macht van de
koning is beperkt door de constitutie (grondwet). In de grondwet is vastgelegd dat de
koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn. In de praktijk houdt dat
in dat de regering, bestaande uit de premier, ministers en staatssecretarissen,
verantwoordelijk zijn voor het regeringsbeleid. De regering wordt gecontroleerd door
het parlement. De koning heeft een adviseursrol.
Democratische rechtsstaat: Nederland is een democratie. Dat betekent dat de
burgers zelf bepalen hoe het land moet worden bestuurd, en door wie. De bevolking
heeft daar invloed op door te stemmen. Er zijn minstens elke 4 jaar verkiezingen voor
een nieuw parlement (dat beslist over landelijke kwesties). Of verkiezingen voor
bijvoorbeeld een nieuwe gemeenteraad, die de stad bestuurt. Iedereen van 18 jaar of
ouder mag in principe stemmen.
Nederland is ook een rechtsstaat. Dat betekent dat iedereen zich aan de wetten en
regels moet houden. Burgers en bedrijven, maar ook de overheid. Het betekent ook
dat iedereen die het ergens niet mee eens is, een onafhankelijke persoon om een
oordeel mag vragen. Die onafhankelijke persoon is de rechter.
2. de machtenscheiding, de positie van de rechter, alsmede het onderscheid wet
in formele en wet in materiële zin.
Trias Politica: Het Nederlandse staatsrecht is ingedeeld volgens het systeem van de
scheiding der machten. Dit systeem is ontworpen door de fransman Montesquie en
heet Trias Politica. Het houdt in dat het land bestuurd wordt door drie gescheiden
machten; de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de controlerende macht.
Wetgevende macht = Het Parlement
De wetgevende macht is het parlement of volksvertegenwoordiging. Dat is het geheel
van eerste en Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft een controlefunctie op de
Tweede Kamer en daarmee op het regeringsbeleid. Alle wetten die door de Tweede
Kamer zijn goedgekeurd moeten ook door de Eerste Kamer worden goedgekeurd. In
de praktijk gebeurt dit bijna altijd. Bij wijze van uitzondering wordt een wetsvoorstel
soms toch aangepast of verworpen door de Eerste Kamer. Een beroemd voorbeeld is
het afkeuren van het referendum door de Eerste Kamer
Uitvoerende macht = De Regering of het kabinet.
, De regering of het kabinet bestaat uit de koning(in), de minister-president (of
premier), de ministers en de staatssecretarissen. De ministers en staatssecretarissen
worden niet rechtstreeks door de burgers gekozen maar door de politieke partijen
gevraagd of ze het ministersambt willen uitoefenen. Dit geldt niet voor de premier en
vicepremier; deze zijn wel rechtstreeks gekozen omdat ze op nummer 1 op de
kieslijst stonden. Het is een gewoonte dat nummer 1 op de lijst van de grootste
coalitiepartij premier wordt.
Rechterlijke macht = De Rechtspraak
De rechterlijke macht wordt gevormd door alle rechtbanken en rechters. Zij kunnen in
uiterste gevallen controleren of een nieuwe wet die tegenstrijdig is met de grondwet.
Hun belangrijkste taak is burgers die een wet hebben overtreden berechten. De
politie is het apparaat wat de burgers direct controleert of er een wet overtreden
wordt. Maar de rechter bepaalt uiteindelijk of de burger in kwestie ook strafbaar is.
Het is zo dat tegenwoordig de regering ook wetten maakt, maar dat was
oorspronkelijk niet zo.
3. De begrippen monisme en dualisme in de verhouding regering en Staten-
Generaal
Verschil monisme en dualisme
Het monisme en het dualisme zegt iets over de samenwerking tussen de regering en
de Staten- Generaal. Monisme is wanneer er zeer intensief tussen die twee wordt
samengewerkt. Bij het dualisme zijn regering en Staten-Generaal bezig met het
uitoefenen van hun eigen taken waarbij geen of nauwelijks samenwerking is.
Voorbeeld monisme uit de grondwet: art. 81 GW: “De vaststelling van wetten
geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.” In Nederland
hebben wij een gematigd dualistisch stelsel.
Verschil monistisch stelsel en dualistisch stelsel
Monistisch stelsel houdt in dat verdragen die een land binnenkomen hebben
rechtstreekse werking en hoeven niet omgezet te worden in nationale wetgeving, dit
geldt dus meteen. Een dualistisch stelsel wil zeggen dat verdragen aan de grens
staan te wachten tot de hele verdragstekst in nationale wetgeving wordt opgenomen.
Nadelen van het dualistische stelsel is dat het in de taal van het land moet worden
omgezet, waardoor er interpretatiefouten kunnen worden gemaakt. Deze stelsels
gelden niet voor Europese verordeningen, Europese richtlijnen en Europese besluiten
(secundair EU-recht), dit is omdat het alleen geldt voor verdragen (primair EU- recht).
Verschil monistisch stelsel en Costa ENEL
Bij het monistisch stelsel zeggen we: ‘stel dat onze regering een verdrag sluit met
een aantal andere lidstaten. Dit verdrag komt Nederland rechtstreeks binnen
(monistisch stelsel).’ Anders is het wanneer Nederland een stukje van het
zelfbeschikkingsrecht heeft afgegeven aan Brussel, daar krijgen ze van Brussel
regels voor terug en deze regels komen ons land binnen via Costa ENEL.
Hierbij hoort het arrest Costa ENEL
De feiten
, De advocaat Costa heeft aandelen in een klein elektriciteitsbedrijfje dat dankzij een
Italiaanse nationalisatiewet wordt ingelijfd bij het grote bedrijf ENEL. In een
gerechtelijke procedure verzocht Costa om de toepassing van artikel 117 EEG-
verdrag om zo de Italiaanse rechter te laten toetsen aan het Europese
gemeenschapsrecht. In de zaak vraagt de Italiaanse kantonrechter aan het Hof van
Justitie om te toetsen of het nationale Italiaanse recht verenigbaar was met het
Europese Gemeenschapsrecht. De Italiaanse rechter was van mening dat de eigen
nationalisatiewet belangrijker was dan de eerder nationale wet waarbij het Verdrag
van Rome als nationale wet was aangenomen.
Rechtsvraag
Heeft het Europese gemeenschapsrecht voorrang op het nationale recht?
Overweging
Het Hof van Justitie stelde dat de nationalisatiewet niet in strijd was met het EEG-
verdrag. Verder stelde zij echter dat het Europese recht voorrang heeft boven het
nationale recht van de lidstaten. Tot deze conclusie kwam zij aangezien het Europees
recht vereist dat de regels in alle lidstaten op dezelfde wijze worden toegepast.
Verder oordeelde zij dat het gemeenschapsrecht uit een autonome bron is ontstaan
en op grond van dit specifieke karakter is het niet mogelijk dat zij zomaar door
nationaal recht van een lidstaat opzij geschoven kan worden. Op die manier zou het
gemeenschapsrecht namelijk zijn gemeenschappelijke karakter verliezen, wat nou
juist een van de rechtsgronden is. Met deze uitspraak kwam het Hof van Justitie dus
tot de conclusie dat deze directe werking van internationaal recht niet alleen in
monistische maar ook in dualistische staten geldt. De uitspraak kent meer soevereine
rechten aan de EG toe, die beperkt worden bij de nationale staten.
Rechtsregel
Ook in dualistische staten heeft het Europese recht voorrang boven het nationale
recht.
4. De waarborgen tegen machtsmisbruik
Waarborgen tegen machtsmisbruik:
- De staat erkend dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer
toekomt.
- Optreden van het bestuur dat voor de burger bezwarend is, dient te berusten op een
algemene regel de bevoegdheid van het desbetreffende orgaan omschrijft.
- De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven moeten
zijn vastgesteld door een ander orgaan.
- Geschillen tussen de burger en de staat moeten worden beslist door een
onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Kortom:
- Staatsvrije sfeer
- Legaliteitsbeginsel
- Regels en bevoegdheden van een staatsorgaan zijn vastgesteld door een ander
orgaan.
- Onafhankelijke en onpartijdige rechters
-
5. Twee grondregels van een staatsorganisatie:
Het legaliteitsbeginsel (geen bevoegdheid zonder grondslag in de wet)
, De eerste en misschien wel meest belangrijke grondregel van een democratische
staatsorganisatie is het legaliteitsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel houdt, kort gezegd,
in dat een bevoegdheid van een staatsorgaan niet bestaat, tenzij deze in een wet of
de Grondwet geattribueerd is.
Een politieagent mag niet zomaar je huis binnenwandelen en een willekeurig persoon
arresteren, net zo min als dat een Tweede Kamer-lid op zijn vrije zondag in zijn
prachtige zolderkamer in Haarlem kan besluiten een nieuwe wet te lanceren.
Verantwoordingsplicht & controle
Een tweede erg belangrijke grondregel in Nederland is dat iemand (een persoon of
orgaan) die bepaalde bevoegdheden geniet, altijd een verantwoording schuldig is aan
een hoger orgaan of onder controle moet staan.
Als een medewerker van een ministerie een beslissing neemt, is hij verantwoording
verschuldigd aan zijn hogere. De lijn van verantwoording loopt vervolgens door naar
de verantwoordelijke minister die op zijn of haar beurt weer verantwoording
verschuldigd is aan het parlement. Het parlement controleert de regering en kan,
door het (dreigen met het) aannemen van een motie van wantrouwen controle
uitoefenen op de wijze waarop de regering regeert.
6. De bronnen van het staatsrecht, als eerste de Grondwet, alsmede de
grondwetsgeschiedenis met bijzondere aandacht voor de GW-herzieningen van
1848, 1917 en 1983 - kort over de procedure van herziening van de Grondwet
(komt later in de module terug)
Grondwetsgeschiedenis:
1840: invoering strafrechtelijke verantwoordelijkheid. In die grondwetswijziging werd
bepaald dat een minister strafrechtelijk aansprakelijk is voor zijn handelen. Bovendien
moesten voortaan alle koninklijke besluiten en beschikkingen medeondertekend
worden door de betrokken minister (het hierboven genoemde contraseign).
1848: In 1848 vond de tweede Grondwetsherziening plaats, wederom onder leiding
van de liberaal Johan Rudolf Thorbecke. Naast een aantal andere democratiseringen,
werd nu ook de politieke ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd, evenals de
onschendbaarheid van de Koning. Wat voorheen de grondwettelijke bevoegdheden
van de Koning waren, werden nu bevoegdheden van de regering, dus van de Koning
plus de ministers.
Artikel 42 van de Grondwet bepaalt sindsdien dat de Koning onschendbaar is. Dit
betekent dat ministers sinds 1848 verantwoordelijk zijn voor het (politieke) handelen
van de Koning. Door dit alles kan het parlement vanaf 1848 de ministers ter
verantwoording roepen. De ministers zijn echter geen verantwoording schuldig aan
de Koning.
Het rechtstreekse kiesrecht was toen alleen bestemd voor mannen die een bepaald
belastinggeld konden betalen. Leden van de Eerste Kamer werden benoemd door de
provinciale staten. Het recht van Kamerontbinding werd in de wet opgenomen. De 2de
Kamer kreeg tevens het recht van amendement en enquête.
1917: Algemeen stemrecht voor mannen, Het districtenstelsel werd vervangen door
stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Vrouwen krijgen het recht om te kiezen
en gekozen te worden.
, 1983: Kwamen bepalingen over sociale grondrechten en anti-discriminatie bepaling,
ook werd de zittingsduur van de tweede kamer verlaagd van 6 naar 4 jaren. De
doodstraf wordt wettelijk verboden. De zittingsduur van de Eerste Kamer werd gelijk
gesteld. Welke gerechten tot de rechterlijke macht behoorde werd uit de Grondwet
gehaald en in de formele wet RO gezet.
7. Ongeschreven staatsrecht en politieke praktijken.
Er is sprake van een ongeschreven rechtsregel als er behalve een staatskundige
praktijk, ook een rechtsovertuiging bij de betrokkene bestaat dat zij volgens die
praktijk behoren te handelen.
Vertrouwensregel
houdt in dat het vertrouwen er is, totdat het ontbreken van het vertrouwen
uitgesproken wordt (negatieve vertrouwensregel). Het vertrouwen wordt voordat
begonnen kan worden met activiteiten uitgesproken (positieve vertrouwensregel). De
positieve vertrouwensregel kennen wij in Nederland niet, wanneer de ministers en
staatssecretarissen beginnen met werken hoeft het vertrouwen van te voren niet
worden uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld wel bij de Europese Commissie en in
Duitsland.
Conventie van 1868:
toen is er afgesproken dat de Kamer nooit tweemaal voor hetzelfde feit kan worden
ontbonden. Het kabinet heeft in 1868 de Kamer ontbonden, dit was voor het laatst
gebeurd in 1917.
8. de overige bronnen van het staatsrecht en de hiërarchie in de bronnen; zie
hiervoor onder meer Basisboek Recht (Van der Roest e.a., laatste druk), en
Inleiding constitutioneel recht (Bovend’Eert), boeken die u in eerder stadium
van de studie hebt bestudeerd
(1) verdragen tussen Nederland en ander staten,
(2) Statuut van het Koninkrijk,
(3) de Grondwet ,
(4) wetten in formele zin ,
(5) algemene maatregelen van bestuur en
(6) ministeriële regelingen.
Extra: Waarom staat in de normenhiërarchie het Statuut boven de Nederlandse
grondwet?
Artikel 5 lid 2 Statuut bepaalt dit.
9. Kort over het Koninkrijk der Nederlanden en het Statuut
Het Koninkrijk der Nederlanden is een soevereine staat samengesteld uit vier landen:
Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.[5] Deze landen zijn gelijkwaardige
onderdelen van het grondgebied van het Koninkrijk, maar met verschillende
staatkundige posities: de Caribische landen zijn door het Statuut voor het Koninkrijk
der Nederlanden, sinds 1954 het leidende document voor het Koninkrijk, autonoom,
maar beslissen ook mee over door het Statuut benoemde
Koninkrijksaangelegenheden, voor zover die aangelegenheden deze drie gebieden
raken.
, Het Koninkrijk wordt bestuurd door de instellingen die in het Statuut worden genoemd
en in de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn geregeld.
10. De drie functies van het staatsrecht
De drie functies van het staatsrecht zijn te omschrijven en te onthouden door het
woordje CAR:
- Constituerende functie: Het instellen van ambten, zoals bijvoorbeeld het instellen van
de Staten-Generaal (art. 50 GW)
- Attribuerende functie: Heeft betrekking op bevoegdheden toekennen aan de ambten
- Regulerende functie
Voorbeeld: Een kind komt tot leven (constituerende functie). Je geeft hem een fietsje
en laat hem fietsen (attribuerende functie). Je beperkt zijn fietsen tot het einde van de
straat (regulerende functie).
Belangrijke begrippen:
A. Rigid constution
Dat wil zeggen een Grondwet die moeilijker te wijzigen is dan een gewone wet.
B. Staatsrecht
Voorlopig kan het staatsrecht als volgt worden afgegrensd en omschreven. Het
staatsrecht omvat de rechtsregels, geschreven en ongeschreven, die de
samenstelling en de functionering van de organen van de staat, hun bevoegdheden
en onderlinge verhouding van de burgers tot de overheid.
C. Parlementaire democratie
Een parlementaire democratie is een representatieve democratie waarbij de burgers
via gekozen vertegenwoordigers in het parlement, de wetgevende macht, invloed
hebben op het beleid. In het parlementair systeem ontleent de uitvoerende macht, de
regering, haar mandaat aan het vertrouwen van het parlement.
D. Het parlementairstelsel
Het begrip heeft betrekking op de vertrouwensrelatie tussen het parlement enerzijds
en de ministers en het kabinet anderzijds.
E. Constitutie
De wijze waarop een staat is ingericht. Bij ons is de constitutie vastgelegd in de
Grondwet. Hieronder vallen ook een aantal wetten in formele zin, het statuut, een
aantal AMVB’s een aantal ministeriele regelingen, de regelementen van orde,
jurisprudentie en de ongeschreven rechtsregels.
F. Ongeschreven rechtsregels
Er is pas sprake van een ongeschreven rechtsregel als er behalve een staatkundige
praktijk ook een rechtsovertuiging bij de betrokkenen bestaat dat zij volgens die
praktijk behoren te handelen. Ten eerste moeten zij berusten op een gewoonte. Ten
tweede moet er bij betrokkenen een rechtsovertuiging zijn over het bestaan van die
regel. Ten derde: is de regel van wezenlijke betekenis voor het functioneren van de
staatsindeling.
College 3, 4, 5.
1. Benadering van het begrip staat
, de staat is een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief
gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied.
Erkenning door andere staten is geen formeel vereiste.
2. De Regering
‘De regering’, zegt artikel 42 lid 1 GW. ‘wordt gevormd door de Koning en de
ministers’. De regering is dus een samengesteld orgaan. Koning en ministers
moeten daarin samenwerken en gezamenlijk optreden, met in acht neming dat niet bij
ieder optreden van de regering alle ministers hoeven mee te werken.
Wanneer de GW een bepaalde taak aan de regering opdraagt, zonder dat bij de
uitoefening daarvan een daad van de Koning persoonlijk vereist is- zoals in
bijvoorbeeld artikel 90 GW-, gebruikt zij de term regering. Wanneer echter de
Grondwet of wet eist dat een bepaalde beslissing door de regering genomen moet
worden, zegt men dat die beslissing genomen wordt ‘bij koninklijk besluit’. Dat is dus
een door de Koning ondertekend besluit.
3. Het kabinet
Het kabinet bestaat uit alle ministers en alle staatssecretarissen.
4. De Ministerraad
De ministers vormen tezamen de ministerraad, zegt artikel 45 GW. De minister-
president is voorzitter van de raad. Om de taak van de raad te verlichten kan hij uit
zijn midden onderraden vormen ter voorbereiding of ter beslissing van
aangelegenheden inzake bepaalde delen van het regeringsbeleid (art. 17 Rvovdm)
En hoe zit het nu met de verantwoordelijkheid tegenover het Parlement? Is die
collectief of is iedere minister individueel verantwoordelijk voor de daden die in eerste
aanleg onder zijn verantwoordelijkheid vallen omdat zij departement raken? Als een
zaak in de ministerraad aan de orde is geweest, dragen alle ministers
medeverantwoordelijkheid.
5. Minister ad interim
Indien een minister tijdelijk afwezig is, wordt hij door zijn staatssecretaris vervangen,
maar als de afwezige minister niet meer in de gelegenheid is aanwijzingen te geven,
wordt hij vervangen door een ander collegaminister, er wordt bij koninklijk besluit een
vervangingsregeling opgesteld.
6. Het Parlement
Bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer.
7. Koninklijke Besluiten (AMvB en klein KB)
Wat is een AMvB: Een algemene maatregel van bestuur wordt bij koninklijk besluit
vastgelegd (art 89, eerste lid, van de Grondwet). Maar een koninklijk besluit wordt
alleen als algemene maatregel van bestuur aangemerkt, indien het op een bepaalde
wijze tot stand is gekomen. Men zegt wel: de vorm van het besluit is beslissend.
Een vormvoorschrift is neergelegd in de Grondwet en de Wet op de Raad van State.
Art. 73, eerste lid Grondwet bepaalt dat de Raad van State of een afdeling van de
Raad moet worden gehoord over ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur,
behoudens in de bij de wet bepalen gevallen. Volgens artikel 17, eerste lid onder b,
van de Wet op de Raad van State moet de afdeling advisering van de Raad van
State altijd om advies worden gevraagd over onderwerpen van algemene