Onderzoeksverslag Vragenlijstconstructie: Verslavingsgevoeligheid
‘Hoe betrouwbaar en valide is onze vragenlijst over het construct verslavingsgevoeligheid?’
Samenvatting
Verslaving, een (ontwikkelings)stoornis gebaseerd op het disfunctioneren van mechanismen in
het brein, wordt gekenmerkt door een drang tot het zoeken naar en het innemen van een bepaald
middel en/of het hunkeren naar en vertonen van een bepaald soort ongewenst gedrag. Dit gaat
gepaard met een verlies van controle en een toename van emotionele en gedragsmatige
ontregeling. Wij hebben in dit onderzoek een vragenlijst ontwikkeld om verslavingsgevoeligheid
te meten. Het construct verslavingsgevoeligheid is hiervoor onderverdeeld in drie dimensies:
sociaal, persoonlijkheid en psychologisch. De vragen in de vragenlijst zijn gebaseerd op de
indicatoren van deze dimensies. Met behulp van de gegevens van 71 proefpersonen (44 vrouwen
en 24 mannen) hebben wij de betrouwbaarheid en validiteit bepaald van de vragenlijst. De
convergente en divergente validiteit zijn gemeten met gegevens van dezelfde proefpersonen op
vragenlijsten die respectievelijk zelfvertrouwen en extraversie hebben gemeten. Om
zelfvertrouwen te meten is gebruik gemaakt van de Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES).
Extraversie is hiernaast gemeten door middel van de Big Five Inventory (BFI). De vragenlijsten
zijn afgenomen aan de hand van een online web survey. De pre-test bestond uit een cognitief
interview, het zelf invullen van de vragenlijst en een usability test. De participanten hebben aan
de hand van een vijf-punts Likertschaal (zeer mee oneens tot zeer mee eens) op stellingen
gereageerd. Na afname van de vragenlijst is door middel van betrouwbaarheidsanalyses gebleken
dat de ontwikkelde vragenlijst (nog) niet betrouwbaar genoeg is om een uitspraak te doen over
het construct verslavingsgevoeligheid. De Cronbach’s alpha voor alle drie de dimensies bleek
onvoldoende. Ook de Cronbach’s alpha van de gehele vragenlijst bleek onvoldoende. Op basis
van de betrouwbaarheidsanalyses zijn achteraf drie vragen verwijderd uit de vragenlijst. De
betrouwbaarheid van de vragenlijst werd hierdoor beter, maar bleef onvoldoende betrouwbaar.
De vragenlijsten over het convergente construct (zelfvertrouwen) en het divergente construct
(extraversie) bleken in tweede instantie wel betrouwbaar en valide. Concluderend zal de
vragenlijst (nog) niet ingezet kunnen worden om verslavingsgevoeligheid te meten. Een
beperking van dit onderzoek is dat bij ieder verslavend middel andere karaktereigenschappen
kenmerkend zijn, hierdoor is het lastig een universele vragenlijst te ontwikkelen. Een andere
beperking is dat een dimensie van verslavingsgevoeligheid mist, namelijk de biologische
dimensie. Deze dimensie betreft vooral genen en is een belangrijke factor binnen
verslavingsgevoeligheid maar is ongeschikt voor een vragenlijst.
Auteurs: Simon Jacobs (4155556), Sophia van den Berg (6107575), Renée Schneemann
(5526264)
Cursus: Training Vragenlijstconstructie Kind & Jeugd 2017-2018 (200500985)
Docent: Yessy Aarsen
Werkgroep: 3
Datum: 02-11-2017
Aantal woorden: 3911 woorden
, Inleiding
Dagelijks komen we in aanraking met onze gewoontes, de één ontbijt standaard met hagelslag en
de ander met een kop koffie en een sigaret. Echter, sommige gewoontes zijn verslavingen. Als
iemand zich er ‘s ochtends er niet van kan weerhouden een sigaret te roken of om een tijd op
facebook te zitten, kan dit beschouwd worden als een verslaving. Het kan gezien worden als een
onweerstaanbare behoefte die los staat van de lichamelijke behoefte. Psychologen en
psychoanalytici zijn al tijden bezig met het onderwerp verslaving. Zo kwam Freud met de
klassieke drifttheorie waarin verslaving gezien wordt als een teken van oedipale problematiek.
Het verslavende middel is het resultaat van een dynamische strijd tussen de uitdrukking en
verdringing van verboden wensen. Misbruik van het middel is een compromis tussen het streven
van een drift om zich te uiten en de afweer die daar tegenin wordt gebracht (Vandermeeren,
2001).
Verslaving wordt tegenwoordig op grond van wetenschappelijke evidentie opgevat als
een neuropsychiatrische (ontwikkelings)stoornis gebaseerd op het disfunctioneren van
fundamentele adaptieve mechanismen in het brein (Koob, 2010; Volkow, 2010). Deze
neurobiologische mechanismen beperken zich niet enkel tot middelengebruik. Bepaalde
gewoontes en gedragingen kunnen ook leiden tot een verslaving. Hierbij kan gedacht worden aan
gokken, gamen, shoppen, seks, internet en dergelijke (van Wijngaarden-Cremers & van der
Gaag, 2012). Een verslaving wordt gekenmerkt door een drang tot het zoeken naar en het
innemen van een middel, een verlies aan controle over het inperken van de inname en in
toenemende mate emotionele en gedragsmatige ontregeling (prikkelbaarheid, ontstemming en
angst – vegetatieve onthoudingsverschijnselen) wanneer het middel niet beschikbaar is of
onthouden wordt (Koob, 2010). De DSM-IV-TR hanteert bovenstaand begrip, maar beperkt dit
1
,tot middelengebruik. Wij hebben ervoor gekozen dit begrip aan te houden en hebben ons dus
gericht op verslavingen aan de hand van middelengebruik. Nog specifieker hebben wij ons
hierbij gericht op de latente trek verslavingsgevoeligheid.
De onderliggende factoren zijn van groot belang. Een verslaving is namelijk een
complexe en multifactoriële aandoening waarbij onder andere biologische-, psychologische-,
sociale- en opvoedingsfactoren een grote rol spelen. Verslavingen kunnen beter begrepen worden
door middel van een multifactorieel proces, waarbij de nadruk komt te liggen op de
onderliggende factoren van verslavingsgevoeligheid (Zeinali & Vahdat, 2011).
Middelenafhankelijkheid en andere verslavingsstoornissen blijken de meest voorkomende
psychische stoornissen in de maatschappij. Door het beter in kaart brengen van
verslavingsgevoeligheid in de maatschappij kan de specificiteit en effectiviteit van behandeling
verbeterd worden (Tapert, Tate & Brown, 2002). Het verbeteren van de huidige vragenlijsten
voor het meten van het construct verslavingsgevoeligheid is daarom van groot belang. Het doel
van dit onderzoek is het creëren en valideren van een nieuwe vragenlijst voor de latente trek
verslavingsgevoeligheid. Hierbij staat het toetsen van de kwaliteit van deze vragenlijst centraal.
Er komt uit literatuur naar voren dat het construct verslavingsgevoeligheid onder te
verdelen is in drie dimensies, namelijk sociaal, persoonlijkheid en psychologisch. Bij sociaal
gaat het met name om de omgeving waarin iemand verkeert. De sociale leertheorie stelt dat
verslavingsgedrag wordt aangeleerd door het observeren en imiteren van rolmodellen uit de
omgeving. Met rolmodellen worden ouders, vrienden en partners bedoeld. Bovendien speelt de
opvoeding ook een belangrijke rol. Hierbij gaat het vooral om de middelspecifieke opvoeding,
wat ouders doen om het middelengebruik van hun kinderen te reguleren en eventueel te
voorkomen (Van der Zwaluw & Engels, 2012).
2
, Voor de tweede dimensie, persoonlijkheid, is ook evidentie voor een relatie tussen de
persoonlijkheidsfactoren en de kwetsbaarheid voor verschillende verslavingen. Bij mannen gaat
het dan vooral om de persoonlijkheidsfactoren die te maken hebben met impulsiviteit, een gebrek
aan controle over eigen gedrag en sensatiezucht. Voor vrouwen is dit een ander cluster, negatief
affect: angst, depressie en dergelijke (Wiers, 2000).
Voor de derde dimensie, psychologisch, wordt er gekeken naar problemen in de
kindertijd. Meerdere studies hebben uitgewezen dat problemen in de kindertijd kunnen leiden tot
middelengebruik. Een studie die dit aantoont heeft gekeken naar verschillende ongunstige
jeugdervaringen: misbruik (emotioneel, seksueel en fysiek), verwaarlozing (emotioneel of
fysiek), opgroeien met gezinsleden die middelen misbruiken, criminaliteit van gezinsleden en
mentale ziektes bij gezinsleden. Vervolgens heeft deze studie gekeken naar het drugsgebruik in
de adolescentie. Bovengenoemde ongunstige jeugdervaringen vergroten de kans op
drugsproblemen en drugsverslavingen in de toekomst (Dube, Felitti, Dong, Chapman, Giles &
Anda, 2003).
Om de validiteit te toetsen van onze vragenlijst hebben wij de participanten ook twee
andere vragenlijsten laten invullen. Een vragenlijst om de convergente validiteit te toetsen en een
vragenlijst om de divergente validiteit te toetsen. Voor het toetsen van de convergente validiteit is
gekozen voor een vragenlijst die het construct ‘zelfvertrouwen’ meet, de Rosenberg Self-Esteem
Scale (RSES). Uit literatuuronderzoeken is namelijk gebleken dat kenmerken van mensen met
verslavingsgevoeligheid zeer uiteenlopen per middel. Een individu dat geneigd is drugs te
gebruiken is erg verschillend van een individu met een gokverslaving. Het door ons gevonden
kenmerk dat het meest universeel is binnen de hele groep verslavingsgevoeligen is
zelfvertrouwen. Uit het onderzoek van Kerig, Ludlow & Wenar (2012) is gebleken dat
3