Burgerlijk Recht II
Uitwerkingen werkcolleges
Docent: m.a.de.hek@rug.nl
Inhoudsopgave
Werkcollege 1a: 14-11-2017..............................................................................................................2
Werkcollege 1b: 16-11-2017..............................................................................................................6
Werkcollege 2a: 21-11-2017..............................................................................................................9
Werkcollege 2b: 23-11-2017............................................................................................................13
Werkcollege 3a: 28-11-2017............................................................................................................18
Werkcollege 3b: 30-11-2017............................................................................................................21
Werkcollege 4a: 05-12-2017............................................................................................................25
Werkcollege 4b: 07-12-2017............................................................................................................28
Werkcollege 5a: 12-12-2017............................................................................................................33
Werkcollege 5b: 14-12-2017............................................................................................................38
Werkcollege 6a: 19-12-2017............................................................................................................42
Werkcollege 6b: 21-12-2017............................................................................................................49
Werkcollege 7a: 09-01-2018............................................................................................................52
Werkcollege 7b: 11-01-2018............................................................................................................58
1
,Werkcollege 1a: 14-11-2017
Aantekeningen
Vaak is sprake van een stilzwijgende volmacht in de zin van art. 3:61 BW, bijv. wanneer je iets
koopt bij de supermarkt, dan is er sprake van een stilzwijgende volmacht uit taakopvatting
van de caissière.
Verkeersopvattingen: wat mag je redelijkerwijs uit de taakopvatting van een persoon
afleiden? Wat behoort in het normale verkeer tot de taakopvatting?
Rechtsgevolg wordt gegeven door art. 3:66 BW: de verrichte rechtshandelingen treffen de
volmachtgever.
Curator is een gevolmachtigde: hij sluit rechtshandelingen namens de boedel. Op het
moment dat hij de auto verkoopt, doet hij dat namens de gefailleerde. Het
rechtsgevolg treft niet de curator, maar de failliet.
Art. 3:61 lid 2 BW: op grond van het toedoensbeginsel kan er alsnog sprake zijn van een
volmacht. Toedoen is een verklaring of gedraging van ‘die ander’ (de gevolmachtigde).
Toedoensbeginsel is genuanceerd: is niet alleen een actief doen, maar ook een
nalaten (dus niet optreden tegen de onbevoegde handeling).
1 Vertegenwoordiging
Vraag 1:
Nee, dat is niet mogelijk. De verbintenis die Sleutel en Boom met elkaar zijn aangegaan
hebben enkel betrekking op hen en kan daarmee Van der Hoek niet in rechte binden.
Boom heeft namens Van der Hoek deze overeenkomst gesloten. Het is dus de vraag of Boom
als gevolmachtigde van Van der Hoek op mocht treden in deze.
1e vraag: is er sprake van volmacht? Uitdrukkelijk of stilzwijgend. Uitdrukkelijk sowieso niet,
ook stilzwijgende volmacht is geen sprake van: geen normale taakopvatting dat architect dat
doet. Verkeersopvattingen: je hebt te maken met een architect, die kan geen
schadeovereenkomsten sluiten namens de opdrachtgever. Dat behoort niet tot zijn expertise.
Dan kom je bij art. 3:66 BW: dit is niet binnen de grenzen van zijn bevoegdheid en dus treft
het Van der Hoek niet.
2e vraag: is er sprake van een vertrouwensbeginsel? Kijken naar het toedoensbeginsel. Casus
spreekt niet over gedragingen waaruit je een vertrouwen zou kunnen afleiden. Sleutel kan
hier geen beroep op doen.
Conclusie: Sleutel kan geen nakoming van de schaderegelingsovereenkomst door Van der
Hoek vorderen.
Vraag 2a:
2
,Ja, er is sprake van wilsovereenstemming tussen de twee partijen en daarmee komt de
overeenkomst tot stand.
Nee, in dit geval is van belang dat Udema handelde vanuit zijn functie van bedrijfsleider. Hij
valt ‘buiten’ de overeenkomst. Ook al zou Udema zijn bevoegdheid hebben overschreden,
dan nog is er geen overeenkomst tot stand gekomen tussen Udema en Koetje.
Vraag 2b:
Ten eerste is van belang of sprake is van bevoegde vertegenwoordiging door Udema als
bedrijfsleider. Indien dat het geval is, is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen
Super B.V. en mevrouw Koetje. Indien geen sprake is van bevoegde vertegenwoordiging (dus
onbevoegde vertegenwoordiging) is Super B.V. in beginsel niet gebonden aan de
overeenkomst aangegaan door Udema, tenzij Super B.V. de overeenkomst bekrachtigt of
mevrouw Koetje op grond van gerechtvaardigd vertrouwen had mogen aannemen dat
Udema wel bevoegd was tot het nemen van deze beslissing. In beide gevallen raakt Super
B.V. alsnog verbonden aan de overeenkomst.
Van bekrachtiging is geen sprake. Van vertrouwen is op grond van de klassieke benadering
geen sprake, maar beredeneerd kan worden dat mevrouw Koetje ervan uit mag gaan dat
Udema bevoegd is tot het geven van een dergelijke korting op deze vleespakketten als
bedrijfsleider. Op grond van het vertrouwensbeginsel is de overeenkomst tussen mevrouw
Koetje en Super B.V. tot stand gekomen.
1e vraag: is er sprake van een volmacht: hier is sprake van een stilzwijgende volmacht, als
bedrijfsleider ben je bevoegd de middelen uit de supermarkt te verkopen, desnoods met wat
kortingen. Dit zijn de verkeersopvattingen en in dit geval behoort dit tot de uitoefening van
de taak van de bedrijfsleider.
Dus: er is sprake van een stilzwijgende volmacht waardoor art. 3:66 BW intreedt: er is een
overeenkomst tot stand gekomen tussen Super B.V. en Koetje.
Vraag 2c:
Ja, er is sprake van wilsovereenstemming tussen de twee partijen en daarmee komt de
overeenkomst tot stand.
Nee, in dit geval is van belang dat Udema handelde vanuit zijn functie van bedrijfsleider. Hij
valt ‘buiten’ de overeenkomst. Ook al zou Udema zijn bevoegdheid hebben overschreden,
dan nog is er geen overeenkomst tot stand gekomen tussen Udema en Akka B.V.
Vraag 2d:
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel door Akka B.V. op grond van het
toedoen-beginsel dient sprake te zijn van een verklaring of gedraging van Super B.V. Dat is in
casu niet aan de orde, dus op grond van dit beginsel is geen sprake van gerechtvaardigd
vertrouwen.
Een meer modernere insteek gaat uit van de vraag of Akka B.V. had mogen aannemen dat
Udema als bedrijfsleider bevoegd was een dergelijke beslissing te nemen. Is dat het geval,
dan kan de gedraging aan Super B.V. worden toegerekend en is de overeenkomst op grond
van het vertrouwensbeginsel tot stand gekomen.
3
,1e vraag: Is er sprake van een volmacht in de zin van art. 3:61 BW: geen uitdrukkelijke
volmacht verlening. Stilzwijgend moet je kijken naar de verkeersopvattingen. In dit geval is
het niet normaal dat de bedrijfsleider deze overeenkomsten sluit, dit is ook gegeven in de
casus: Talens is verbaasd en stelt terecht dat dit niet normaal is. Je hoeft hier dus niet zelf na
te denken over de verkeersopvattingen, je mag ervan uitgaan dat dit niet normaal is. Er is dus
geen sprake van een stilzwijgende volmacht.
2e vraag: is er sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen? Akka B.V. zou moeten weten dat
Udema hier niet toe bevoegd was. Verder wordt er niets gezegd over verklaring of gedraging
van de achterman (Super B.V.) waaruit Akka mocht aannemen dat Udema gevolmachtigd
was. Dus: er is geen gerechtvaardigd vertrouwen.
Opmerking: als aan de eerste vraag niet is voldaan, dan treedt art. 3:66 BW dus niet in
werking. Je kunt dan de escape van art. 3:61 lid 2 BW gebruiken, maar de overeenkomst
komt dan tot stand op grond van art. 3:61 lid 2 BW, niet via art. 3:66 BW.
Vraag 2e:
In beginsel is sprake van onbevoegde vertegenwoordiging door Udema als bedrijfsleider, nu
hij in beginsel niet gehouden is tot het maken van dergelijke afspraken met partijen. Maar,
omdat de brief reeds sinds lange tijd in het bezit is van mevrouw Talens, die bevoegd is, en zij
niet optreedt, kan uit haar gedrag bekrachtiging van de overeenkomst worden gehaald,
waardoor Super B.V. met terugwerkende kracht gebonden is aan de door Udema gesloten
overeenkomst met Akka B.V.
1e vraag: is er sprake van een volmacht: nee, er is geen sprake van een volmacht. Zie vraag 2d
voor de uitwerking, dat blijft hetzelfde. Dus: geen gebondenheid op grond van art. 3:66 BW.
2e vraag: is er sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen: ja, hier is sprake van een nalaten
door de achterman, Super B.V., waardoor sprake is van art. 3:61 lid 2 BW.
Conclusie: er is een overeenkomst tussen Akka B.V. en Super B.V. op grond van art. 3:61 lid 2
BW.
Opmerking: je zou dit ook kunnen zien als een stilzwijgende bekrachtiging in de zin van art.
3:69 lid 1 BW. Bekrachtiging hoeft niet altijd expliciet te zijn, en in dit geval hoef je eigenlijk
niks te doen. Het is wel lastig om te bewijzen dat hij heeft willen bekrachtigen, dus begin hier
niet mee in je antwoord. Het zou eventueel wel kunnen.
Vraag 3a:
Hier is sprake van indirecte vertegenwoordiging door Tiel van Prak. Het schaap is dus bedoeld
voor Prak en behoort nooit tot het vermogen van Tiel, die na aankoop van het schaap houder
voor Prak is. Bravemans heeft daarmee een wanprestatie gepleegd jegens Prak.
Overeenkomst is gesloten tussen Bravemans en Tiel. Bravemans komt te kort in de nakoming
van de verbintenis en heeft dus een wanprestatie geleverd aan Tiel. De tekortkoming kan
worden toegerekend aan Bravemans, want hij wist dat het schaap ziek was.
Vraag 3b:
4
,Nee, de overeenkomst is vanwege de indirecte vertegenwoordiging tot stand gekomen
tussen Tiel en Bravemans. Tiel dient dus schade door wanprestatie te vorderen van
Bravemans.
Vraag is hier wie de schade lijdt. Prak lijdt hier de schade, niet Tiel. Tiel kan deze schade dus
niet vorderen van Bravemans op grond van art. 6:74 BW.
7:419 BW: Bravemans moet de schade op grond van dit artikel over lastgeving vergoeden aan
Prak.
Vraag 3c:
Ja, in dat geval was sprake van directe vertegenwoordiging. Dan valt Tiel ‘uit’ de
overeenkomst, welke tot stand is gekomen tussen Prak en Bravemans.
Directe vertegenwoordiging is een volmacht in de zin van art. 3:60 BW. Bravemans is dan
tekortgeschoten in de nakoming in zijn overeenkomst met Prak. Prak heeft ook de schade
geleden en dus kan Prak de schade op grond van art. 6:74 BW vorderen van Bravemans.
Vraag 4a:
Aansprakelijkheid van een ondergeschikte is enkel aan de orde indien sprake is van opzet of
bewuste roekeloosheid (art. 6:170 lid 3 BW). In dit geval is de heer X dus niet aansprakelijk
voor het bedrag.
Nee, de heer X is de overeenkomst niet persoonlijk aangegaan, maar uit naam van zijn
werkgever. Maar: op grond van art. 3:70 BW staat degene die als gevolmachtigde handelt in
voor het bestaan en de omvang van de volmacht. Via dit artikel kan dus wel nakoming door X
worden gevorderd.
Opmerking: toedoensbeginsel doet er niet toe bij art. 3:70 BW, daar gaat het alleen om dat
de wederpartij weet of behoorde te weten dat er geen volmacht zou zijn. Bij art. 3:61 lid 2
BW gaat het erom of de achterman de pineut is, dus dan is het ook redelijk dat hij er zelf ook
aan heeft bijgedragen. Bij art. 3:70 BW gaat de achterman vrijuit, dus is geen rol voor de
achterman weggelegd.
Vraag 4b:
Ja, de heer X is een ondergeschikte van de gemeente en hij heeft deze overeenkomst
gesloten in uitoefening van zijn taak. Daarmee staat vast dat de handeling plaatsvond in het
kader van de arbeidsovereenkomst en dus is de werkgever op grond van art. 6:170 BW
aansprakelijk te stellen.
Art. 6:170 BW gaat over aansprakelijkheid voor ondergeschikten. De heer X is een
ondergeschikte van de Provincie Groningen. Voor dit artikel moet sprake zijn van een
toerekenbare onrechtmatige daad. Enkel optreden als onbevoegde vertegenwoordiger, is
niet voldoende voor een onrechtmatige daad. Er is dus geen ruimte om de werkgever
aansprakelijk te stellen op grond van art. 6:170 BW.
5
, Werkcollege 1b: 16-11-2017
2 Algemene voorwaarden
Stappenplan voor algemene voorwaarden:
1. Is er sprake van een algemene voorwaarde? Art. 6:231 sub a BW
2. Zijn de algemene voorwaarden onderdeel van de overeenkomst
a. 6:217 BW: aanbod en aanvaarding
b. Aanvaarding is tot uitdrukking gebrachte wil 3:33 BW of een verklaring of
gedraging waaruit de gebruiker een aanvaardingswil mag afleiden: 3:35 BW
c. 6:232 BW: een wederpartij is ook dan aan de algemene voorwaarden
gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker begreep of
moest begrijpen dat zij de inhoud daarvan niet kende.
d. Bieden meerdere partijen algemene voorwaarden aan, zie dan 6:255 lid 3 BW
3. Zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar op grond van art. 6:233 BW?
a. Art. 6:235 BW: rechtspersoon met jaarrekeningsplicht of bedrijf met meer dan
50 werknemers mag niet vernietigen
b. Art. 6:233 sub a: onredelijk bezwarend: is er sprake van een consument als
wederpartij, dan kijk je naar de zwarte en grijze lijst
c. Art. 6:233 sub b: redelijke mogelijkheid tot kennisneming, uitwerking hiervan
vind je in art. 6:234 BW.
i. Let op bij elektronische verstrekking in lid 2: alleen als de
overeenkomst ook elektronisch tot stand is gekomen, en anders als je
uitdrukkelijke toestemming hebt van de wederpartij.
Blijven de algemene vooraarden buiten toepassing op grond van art. 6:248 lid 2 BW? ‘Een
tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor
zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet
aanvaardbaar zou zijn’.
Vangnet, geldt niet alleen voor algemene voorwaarden, maar voor het hele
overeenkomstenrecht. Je kan van alles afspreken als partijen, maar het mag niet in
strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
Grote bedrijven kunnen hier dus wel gebruik van maken
Verschil in rechtsgevolg: op moment dat art. 233 geldt, dan is het vernietigbaar, en als
248 geldt, dan is de voorwaarde niet van toepassing. Hij blijft dan wel onderdeel
uitmaken van de overeenkomst en kan later weer ingeroepen worden. Mogelijk is het
dan niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
HR 14 juni 2002, NJ 2003/112 (Bramer/Hofman)
Vraag 1a:
Ja, de clausule is geen zogenaamd kernbeding en ziet op een ander element van de
overeenkomst, het algemene gedeelte. Daarom is sprake van een algemene voorwaarde.
Kijk naar art. 6:231 a BW: bestemmingscriterium en geen kernbeding. Het staat op het
inschrijfformulier dus het wordt vaker gebruikt, daarnaast is geen kernbeding, gaat niet over
de prestatie van de overeenkomst.
6