SAMENVATTING ROMEINS RECHT
RUG GRONINGEN
HASMIK POGHOSOWA
,INHOUDSOPGAVE
Adagia………………………………………………………………………………………………………………….....3
Uitwendige geschiedenis I……………………………………………………………………………………….4
Procesrecht II…………………………………………………………………………………………………………..8
Personen- en familierecht III…………………………………………………………………………………..18
Personenrecht………………………………………………………………………………………………19
Familierecht………………………………………………………………………………………………….21
Handelingsbekwaamheid……………………………………………………………………………..24
Rechtspersonen……………………………………………………………………………………………25
Goederenrecht IV…………………………………………………………………………………………………26
Algemene opmerkingen en begrippen………………………………………………………….27
Het recht van eigendom……………………………………………………………………………….30
Beperkte rechten………………………………………………………………………………………….47
Verbintenissenrecht V…………………………………………………………………………………………..54
De verbintenis……………………………………………………………………………………………….55
Nakoming en niet-nakoming van een verbintenis………………………………………….59
Tenietgaan van verbintenissen anders dan door nakoming…………………………..62
Bronnen van de verbintenis…………………………………………………………………………..64
Erfrecht VI…………………………………………………………………………………………………………….86
HASMIK POGHOSOWA 13
,ADAGIA
Alteri stipulari nemo potest = niemand kan iets bedingen ten behoeve van een derde
Coactus tamen volui = hoewel gedwongen heb ik toch gewild
Confessus pro iudicato habetur = degene die heeft bekend wordt beschouwd als een veroordeelde
Consensus facit nuptias = het huwelijk komt door wilsovereenstemming tot stand
Emptio tollit locatum = koop breekt huur
Error iuris nocet = rechtsdwaling strekt de dwalende tot nadeel
Genus non perit = de soort gaat niet teniet
Inpossibilium nulla obligatio est = er is geen verbintenis die verplicht tot het onmogelijke
Inter easdem partes de eadem re ne bis sit actio = tussen dezelfde partijen mag niet tweemaal over
dezelfde zaak een proces plaatsvinden
Iudex litem suam facit = de rechter haalt zich een proces op de hals
Iudiciis bonae fidei exceptio doli in est = in de acties van de goede trouw ligt de exceptie van
onbehoorlijkheid opgesloten
Ius curia novit = de rechtbank kent het recht
Lex posterior derogat legi priori = de latere wet zet de eerdere opzij
Lites finiri oportet = gedingen moeten beëindigd worden
Mala fides superveniens non nocet = later opkomende kwade trouw schaadt niet
Mora perpetuat obligationem = verzuim doet de verbintenis voortduren
Nasciturus (conceptus) pro iam nato habetur = de ontvangen vrucht wordt als reeds geboren
beschouwd
Ne bis in idem = niet tweemaal over dezelfde zaak
Nemo causam possessionis sibi ipse mutare potest = niemand kan de oorzaak van zijn heerschappij
op zijn eentje voor zichzelf wijzigen
Nemo plus iuris ad alium transferre potest quam ipse haberet = niemand kan meer recht op een
ander overdragen dan hij zelf heeft
Nemo pro parte testatus, pro parte intestatus decedere protest = niemand kan ten dele met
testament, ten dele bij versterf overlijden
Nemo turpitudinem suam allegans auditur = niemand vindt gehoor die zich op zijn eigen
schandelijkheid beroept
Nomina ipso iure divisa = schulden en vorderingen worden van rechtswege verdeeld
Noxa caput sequitur = de schade toebrengende handeling volgt de slaaf
Nulli res sua servit = niemand heeft een erfdienstbaarheid op zijn eigen erf
Omnia iudicia pecuniaria sunt = alle veroordelingen worden in geld uitgedrukt
Pacta nuda non valent = onbeschermde overeenkomsten zijn niet geldig
Periculum est emptoris = het risico drukt op de koper
Prior tempore potior iure = de oudere in tijd is sterker in recht
Res iudicata pro veritate accipitur = het in het vonnis bepaalde wordt als waarheid aanvaard
Res perit emptori = de zaak gaat teniet ten laste van de koper
Semel heres semper heres = eenmaal erfgenaam, altijd erfgenaam
Servus caput non habet = een slaaf is geen rechtssubject
Superficies solo cedit = de eigendom van het met de grond verbondene komt toe aan de eigenaar
van de grond
Unus testis nullus testis = een getuige is geen getuige
HASMIK POGHOSOWA 13
,UITWENDIGE GESCHIEDENIS I
HASMIK POGHOSOWA 13
,7. Keizer Justinianus (527-565)
De uiteindelijke vorm waarin het Romeinse recht tot ons is gekomen en waarin het eeuwenlang voor
de Europeanen de grondslag is geweest van praktische beslissingen en theoretische beschouwingen,
is het resultaat geweest van de wetgevende werkzaamheden van keizer Justinianus.
Staatsrechtelijk werd Justinianus in 527 keizer van het gehele Romeinse Rijk. Zijn feitelijke macht
echter beperkte zich tot het Oostelijke gebied. Hij nam geen genoegen met de nominale
alleenheerschappij, maar wilde daadwerkelijk beheersen wat hem rechtens toekwam. Om dit doel te
bereiken bediende hij zich van twee middelen: armis legibusque (de wapenen en de wetten).
De eerzucht van de keizer was er op gericht met behulp van wapenen in oorlogstijd en van wetten in
vredestijd niet slechts de iure (rechtens), maar ook de facto (in feite) leiding te geven aan het gehele
Romeinse Rijk.
De wetgeving van Justinianus bestaat uit 4 onderdelen:
1) Codex Justinianus
2) Digesten/Pandekten
3) Instituten/Elementen
4) Novellen
1. Codex Justinianus (529):
Het woord codex betekende in de oudheid gewoonweg boek. Een codex kon dus ook een niet-
juridische inhoud hebben. Met het woord duidde men aan, dat het geschrevene niet op een rol was
aangebracht, maar op bij elkaar gebonden bladen. Codex Justinianus bestaat uit constituties, dat wil
zeggen uit verordeningen afkomstig van de keizer.
De oudste verzamelingen constituties zijn gemaakt door particuliere personen die ze waarschijnlijk
voor hun privé-praktijk hebben gebruikt, bijvoorbeeld de Codex Gregoriuanus (196-297) en Codex
Hermogenianus (291-295). Zulke privébundels missen voor een codificatie de noodzakelijke
autoriteit. Behandelden twee of meer constituties dezelfde materie, dan gold de regel lex posterior
derogat legi priori (de latere wet zet de eerdere wet opzij).
In 426 is een poging gedaan om de twee rechtsbronnen leges en ius te codificeren. Er werden regels
gegeven voor het gebruik van het ‘juristenrecht’ en gebruik van de constituties. Wat betreft de
constituties maakte men onderscheid tussen leges generales (wetten) en rescripta (beschikkingen).
Voor de rechters mocht voortaan alleen een beroep gedaan worden op een lex generalis, een
algemeen geldende wet, en niet meer op een rescript. Lang heeft deze regeling niet geduurd, omdat
twaalf jaar later de Codex Theodosianus tot stand kwam. Deze Codex is het resultaat van een plan tot
ordening van de leges en het ius, dat werd besloten door de Oostromeinse keizer Theodosius II in
429. Alle constituties zouden in een stelselmatige ordening worden geplaatst en van algemene
gelding worden voorzien, zo ook de juristengeschriften. In het sorteren der juristengeschriften is de
commissie blijven steken en heeft haar taak niet voltooid. Deze poging is dus mislukt.
Bijna 100 jaar later, één jaar na zijn troonsbestijging, stelde Justinianus een commissie in, die
hetzelfde werk moest verrichten en een Codex moest samenstellen, die natuurlijk Codex Justinianus
zou heten. Hij had exclusieve werking en verving dus de eerdere Codices. Daardoor verloren de niet
opgenomen constituties haar rechtskracht.
Het juristenrecht werd een afzonderlijke rechtsbron en loste 2 problemen op. De rechtsregels gericht
tot een bepaalde persoon kregen algemene werking. Tweede probleem was de constituties zonder
datum: er werd gekeken naar de plaats van de constituties in de chronologische volgorde.
HASMIK POGHOSOWA 13
,De bepalingen van zo’n constitutie werden dus opzijgezet door soortgelijke bepalingen van
constituties die later in de titel waren geplaatst.
2. Digesten/Pandekten (533):
Het schriften en ordenen van de juristengeschriften. Naast de keizerlijke constituties (leges) kende de
latere keizertijd een andere geschreven rechtsbron en dat was de juristengeschriften, ook wel ius
(recht) genoemd.
Het was uiterst ingewikkeld om de ius te raadplegen. Allereerst beschikte bij niemand over alle
juristenwerken, dus je kon heel makkelijk overtroefd worden door een tegenstelde mening. In de
oudheid kwam het regelmatig voor dat men eigengemaakte commentaren of noten voorzag van de
naam van een beroemd jurist.
Lex citandi: het gedeelte van de constitutie dat over de juristengeschriften gaat. Deze regeling
verplichtte de rechter min of meer tot het maken van optelsommetjes. Voor de rechtbank mocht
slechts geciteerd worden uit de werken van Papinianus, Paulus, Ulpanius, Modestinus en Gaius.
Liepen de meningen over een vraagstuk uiteen, dan gold die van de meerderheid. Bij het staken der
stemmen gaf de mening van de grote Papinianus de doorslag. Wanneer hij over de kwestie niet had
uitgesproken, dan mocht eindelijk de rechter zelf kiezen welke van de meningen hij wilde toepassen.
De lex citandi heeft tot 30 december 533 gegolden. Op die dag immers kregen de Digesten de kracht
van 1 keizerlijke constitutie en werden er geacht geen tegenstellingen meer voor te komen.
Hoewel alle uitgezochte fragmenten werden geacht van de keizer afkomstig te zijn en met één
keizerlijk gezag werden bekleed, is de naam van de schrijver en van het boek waaruit het fragment
afkomstig is, zorgvuldig in de inscriptie aangegeven uit eerbied voor de oude juristen.
De Digesten en Instituten hebben evenals de Codex exclusieve werking, dat wil zeggen dat zij gelden
met uitsluiting van elke andere tekst.
De codificatie van het ius wordt als ongerijmd en anachronistisch beschouwd. Ten eerste kon de
bevolking het nieuwe wetboek niet eens lezen, omdat het in een voor haar vreemde taal was
geschreven. Ten tweede vaardigde Justinianus de Digesten uit als één keizerlijke constitutie. Dat
betekende dat de ius (juristengeschriften) als afzonderlijke rechtsbron afgeschaft was en dat er nog
slechts één geschreven rechtsbron overbleef, de keizerlijke constitutie. Zij golden slechts voor zover
zij in de Digesten waren opgenomen.
De inlijving van het ius (juristenrecht) en de leges (keizerrecht) heeft belangrijke gevolgen gehad. De
optelregeling van de lex citandi werd afgeschaft en in de tweede Codex van 534 kwam deze
Theodosiaanse constitutie dan ook niet meer voor. Tegengestelde meningen werden namelijk geacht
in de Digesten niet voor te komen; de keizer kon zichzelf immers niet tegenspreken!
Een tweede gevolg was dat het juristenrecht de jongste constitutie vormde van de reeks keizerlijke
wetten, en krachten de regel lex posterior derogat legi priori voorrang verkreeg boven andere
constituties. Tekstwijzigingen worden interpolaties genoemd.
Een derde gevolg van het feit dat de Digesten als één constitutie uitgevaardigd werden was, dat de
lex posterior-regel geen toepassing vond binnen de Digesten.
De keizer verbood gebruik te maken van niet in de Digesten opgenomen juristenteksten. Anders dan
de Codex, zijn de Digesten geen verzameling van constituties, maar vormen zij samen 1 constitutie.
HASMIK POGHOSOWA 13
,3. Instituten/Elementen (533):
Tribonianus heeft samen met twee hoogleraren in de rechtsgeschiedenis, Theophilus en Dorotheus,
een leerboek gemaakt waarin de grondbeginselen van het Romeinse recht overzichtelijk werden
uiteengezet. Deze instituten bestaan uit 4 boeken en werden aan eerstejaars studenten gedoceerd.
Grotendeels ontleend aan de Instituten van Gaius. Op 30 december 533 werd dit leerboek ook een
wetboek en verkregen de Instituten samen met de Digesten rechtskracht.
4. Novellen:
Vooral tijdens het ministerschap van Tribonianus verscheen een lange reeks van constituties, die
Novellen (nieuwe constituties) worden genoemd. Zij zijn na de voltooiing van de wetgeving van
Justinianus (534) ontstaan.
HASMIK POGHOSOWA 13
,PROCESRECHT II
HASMIK POGHOSOWA 13
,1. Algemeen
Het procesrecht handelt over de regels die de rechtsstrijd, de procedure, het geding of proces
beheersen. Als je over een vonnis van de rechter beschikt, dan kun je van de overheid verlangen dat
zij dit vonnis tenuitvoerlegt, ofwel executeert.
In geval van tenuitvoerlegging past de overheid de dwangmaatregelen toe, gericht tegen de persoon
van de veroordeelde of tegen zijn vermogen. Het is een ernstige inbreuk op iemands bevoegdheden
en het is begrijpelijk dat de overheid daar slechts aan meewerkt als voldoende waarschijnlijkheid
bestaat dat executie gerechtvaardigd is.
Het vonnis op grond waarvan men van de overheid executie kan eisen, wordt een executoriale titel
genoemd. Indien de veroordeelde wederpartij vrijwillig voldoet aan de veroordeling, heb je door die
voldoening dit recht verloren. Je hebt het vonnis wel nog steeds in handen. De overheid is verplicht
aan de tenuitvoerlegging van het vonnis mee te werken en maakt daarbij gebruik van haar
ambtenaren (deurwaarder en desnoods de politie, in Rome de praetor).
2. Soorten van tenuitvoerlegging
In het normale geval gaat de overheid over tot executie op grond van een executoriale titel. Het
Romeinse recht heet slechts één executoriale titel gekend, namelijk het veroordelende of
condemnatoire vonnis, afgeleid van condemnatio (veroordeling). Men zou verwachten dat de eiser
door de executie van het vonnis ook werkelijk datgene verkrijgt, waar hij oorspronkelijk recht op
heeft. Toch is dit in het huidige recht lang niet altijd het geval en in het Romeinse recht nooit het
geval. In die zeldzame gevallen spreek men van reële executie.
In het Romeinse recht werd men altijd veroordeeld tot het betalen van een geldsom, ook al eiste men
bijvoorbeeld zijn gestolen zaak terug. Deze eigenaardigheid werd uitgedrukt in de zinsnede
Omnia iudicia pecuniaria sunt: alle veroordelingen worden in geld uitgedrukt. In het geval men zijn
gestolen goed terugeiste kreeg men dus steeds de waarde van die zaak en vaak een veelvoud van die
waarde. Die waarde werd steeds vastgesteld door middel van litis aestimatio: schatting van het
voorwerp van de rechtsstrijd.
In het Romeinse tijd kon dus alleen van reële executie sprake zijn, als het oorspronkelijke eis al een
geldsom betrof. Door het nog te bespreken verschijnsel van de noodzakelijke schuldvernieuwing, die
zich in elk Romeins proces voordoet en waardoor de oorspronkelijke eis tenietgaat, kan men echter
volhouden dat reële executie in het Romeinse recht niet voorkwam.
Parate executie = als de overheid haar medewerking verleent aan een tenuitvoerlegging zonder
aanwezigheid van een executoriale titel, bijv. de tenuitvoerlegging van een pand- of hypotheekrecht.
In het Romeinse recht ging de praetor tot executie over indien de gedaagde niet voor hem ten
processe verscheen. Deze zware sanctie zorgde ervoor dat een gedaagde toch wel zijn medewerking
verleende.
Het onderscheid tussen parate executie en eigenrichting is dat bij parate executie de
tenuitvoerlegging nog altijd door de overheid geschiedt, bij eigenrichting verschaft men zich zelf recht
en komt de overheid er niet aan te pas. Zo heeft de keizer Marcus Aurelius (161-180 n.Chr.) de
eigenrichting in strenge bewoordingen verboden.
In een enkel geval is eigenrichting toegestaan. In het Romeinse recht is het toegestaan als de
bestolene de gestolen zaak eigenmachtig onder de dief terugneemt. In het huidige recht wordt aan
de eigenaar van een erf de mogelijkheid gegeven om de overhangende beplanting van de buurman
HASMIK POGHOSOWA 13
, eigenmachtig weg te snijden en zich toe te eigenen, nadat de buurman tevergeefs is aangemaand het
zelf te doen. Zonder aanmaning mogen doorschietende wortels worden weggehakt en toegeëigend.
3. Drie vormen van proces
- In de oorspronkelijke boerenstaat voldeed het stelsel der wettelijke acties
- In het wereldrijk procedeerde men door middel van het formulastelsel
- In de volstrekte alleenheerschappij nam men zijn toevlucht tot de zogenaamde buitengewone
rechtsgang.
Wel moet men bij dit alles bedenken, dat de verandering van het procesrecht, tijdelijk gezien, niet
samenviel met de verandering in de maatschappelijke opbouw. Zo werd het stelsel der wettelijke
acties pas afgeschaft onder keizer Augustus, toen Rome al enkele eeuwen in economisch en politiek
opzicht een wereldmacht was. Ook is het moeilijk om de onderlinge grenzen van de drie
procesvormen scherp te trekken.
4. Het geding door middel van de wettelijke acties (per legis actionem)
In dit proces werd het geding in twee fasen verdeeld, waarvan de eerste fase in iure zich afspeelde
ten overstaan van een overheidsmagistraat (praetor) en de tweede fase in iudicio plaatshad voor de
rechter. Deze rechter was een gewone Romeinse burger, iudex privatus.
Tot op de huidige dag is het mogelijk, dat de twistende partijen hun geschil voorleggen aan een
private scheidsrechter of een college van scheidslieden → arbitrage, art. 1020 Rv. Hieruit vloeit voort
of een compromis, of een arbitraal beding. Het vonnis van zulk een private scheidsman heeft echter
geen executoriale kracht, alleen een ambtelijke rechter kan een executoriale titel verlenen. Dit was
anders in het Romeinse recht want de Romeinse privérechter kon wel een uitspraak doen die de
executieregels in werking zetten.
Door deze tweedeling ontstonden twee typen advocaten:
- iurisconsultus =verleende bijstand aan de partijen in de fase van de magistraat (praetor)
- orator = pleitte ten behoeve van zijn cliënt voor de private rechter
Kenmerk van de wettelijke actie was alleen zichtbaar voor de magistraat (praetor). Ten overstaan van
hem zegden de partijen enkele formele spreuken op, waarbij ze rituele handelingen verrichten. De
mondeling geuite formules waren alle nauwkeurig voorgeschreven door de wet, voornamelijk door
de wet van de twaalf tafelen. Ze moesten zo letterlijk worden uitgesproken dat door de minste
afwijking of verspreking de vergissende partij kwam te staan op verlies van het proces.
Hadden de partijen hun formaliteiten tot een goed einde gebracht, dan bezegelde de magistraat het
gebeurde door het uitspreken van één van de drie ‘heilige’ woorden en brak de tweede fase aan.
5. De tenuitvoerlegging van de wettelijke actie; personele executie
De wettelijke actie die de eiser op grond van een voor hem gunstig vonnis instelde werd genoemd de
manus iniectio ofwel de handoplegging. Als teken van de macht die de schuldeiser over de
schuldenaar had, legde de eerste de hand op de schouder van de laatste. Deze was daardoor letterlijk
machteloos geworden en moest zelfs zijn verdediging verder aan een ander overlaten.
In de vroege tijd van de wettelijke acties dacht men bij het woord verbintenis tussen de schuldeiser
en schuldenaar nog aan het binden of boeien van de schuldenaar. Dit was slechts geoorloofd op
grond van een executoriale titel, dat wil zeggen op grond van het vonnis uit de eerste wettelijke actie
HASMIK POGHOSOWA 13