TOETSMATRIJS TENTAMEN FACILITAIRE DIENST
Het tentamen zal over het volgende gedeelte van de kennisbasis gaan.
Het tentamen zal bestaan uit meerkeuzevragen, invulvragen en juist-/
onjuist vragen.
De leerstof voor het tentamen: Reader fd, literatuur aangegeven tijdens de
lessen en de leerstof welke behandeld is tijdens de lessen. De onderdelen
van de kennisbasis zijn leidend.
Management en organisatie
De student kan de kenmerken van profit- en non-profitorganisaties
benoemen.
De student kan de volgende begrippen herkennen en uitleggen:
Profitorganisaties:
Organisaties met een winstdoel.
Voorbeelden: hotels, restaurants, café , cateringbedrijven,
schoonmaakbedrijven, glazenwassers en hoveniers.
Non-profitorganisaties:
Organisaties zonder winstdoel.
Voorbeelden: verpleeghuizen, verzorgingshuizen, ziekenhuizen en
stichtingen.
Vaste kosten:
Dit zijn terugkerende maandelijkse of periodieke kosten. Hierbij kun
je denken aan: huur van het gebouw, elektriciteit, water,
afvalkosten, abonnementen, ingehuurde diensten met vaste
prijsafspraak, personeelskosten enzovoort.
Variabele kosten:
Kosten die variëren of 1-malig zijn noem je de variabele kosten.
Hierbij kun je denken aan kosten voor voeding, voorraad artikelen,
aanschaf van nieuwe prullenbakken of wc-brillen.
Deze wijzigen bij verandering in het productieproces.
Constante kosten:
Vaste kosten, reageren niet op verandering.
Directe en indirecte kosten.
Directe kosten zijn kosten die rechtstreeks gemaakt worden op een
dienst of product. Denk aan de inkoop van voeding of de
schoonmaak van hotelkamers of de afschrijving van een
koffiemachine.
Kosten zijn verbonden aan het product.
Indirecte kosten zijn kosten die breder voor meerdere diensten
gemaakt worden zoals energiekosten, verzekeringen en algemene
afschrijvingen op gebouw bijvoorbeeld.
Kosten zijn niet verbonden aan het product.
Activity based costing:
Methode waarbij de indirecte kosten worden doorberekend aan het
product.
, Differentiële kosten:
Kosten die veroorzaakt zijn door extra productie.
Break-evenpoint ( d.m.v. breakevenanalyse):
Het break-even point is belangrijke informatie voor een ondernemer.
Dit is het punt waarop de kosten gedekt worden door de verkoop (er
wordt geen verlies en geen winst gemaakt) en dus het punt waarop
de winst begint. Dit wordt ook wel break even afzet genoemd.
De break-even afzet is met de volgende formule te berekenen:
De C staat voor constante kosten (vaste kosten). De constante
kosten (vaste kosten) zullen door de dekkingsbijdrage gedeeld
moeten worden. De dekkingsbijdrage is het bedrag dat je na verkoop
van een product overhoudt, dus (P) prijs – (V) variabele kosten. De
dekkingsbijdrage wordt gebruikt om de constante kosten te dekken.
Vandaar de naam dekkingsbijdrage.
De break-even omzet (de omzet waarbij geen winst en geen verlies
is) kan simpelweg berekend worden door de break-even afzet met
de verkoopprijs te vermenigvuldigen:
Budget:
Een facilitair manager heeft altijd te maken met financiën. In de
meeste gevallen krijgt de facilitaire dienst een budget (een
overeenkomst tussen budgetgever en budgethouder. Een stuur- en
controle middel) toegewezen waarvoor de dienstverlening verricht
moet worden.
Budgethouder:
De leiding van een organisatie.
Begroting:
Schatting van de kosten voor het uitvoeren van een plan.
Investering:
Het beleggen van geld of het aanschaffen van productiemiddelen ter
verkrijging van een meeropbrengst c.q. om winst te behalen.
Aanschafprijs:
Koopsom.
Afschrijvingen:
Vaste kosten.
lease/ huren:
Leasen wil zeggen: huren per contract voor een bepaalde tijd, soms
met koopoptie na afloop van de huurtermijn. Van te voren wordt een
termijn afgesproken, bijvoorbeeld 3 jaar.
, De student kan de organisatie van facilitaire dienst beschrijven in de vorm
van organogrammen en organisatiemodellen.
De student kan de volgende begrippen herkennen en uitleggen:
De lijnorganisatie en voorbeelden indelingen;
- F-indeling;
indeling naar (functionele) vakgebieden met betrekking tot de
verschillende handelingen en fasen van bewerking.
- P-indeling:
de indeling is naar indeling van de producten.
- M-indeling:
de indeling is naar indeling van de marktsegmenten.
- G-indeling:
de indeling is naar geografische plaats van uitvoering.
Lijnstaforganisatie:
De lijn-staforganisatie is een vorm van lijnorganisatie, maar naast de
directie bevindt zich een staf van deskundigen. De staf bestaat uit
mensen die zich gespecialiseerd hebben, bijvoorbeeld een
accountant, maar verder buiten de organisatie staan. De staf staat
de directie bij, door te adviseren en te ondersteunen.
Net als bij de gewone lijnorganisatie heeft de lijn-staforganisatie
met afdelingen. Elke leider of manager heeft een grotere afdeling
onder zich dan waar hij zelf in zit. De staf geeft dus adviezen, maar
kan ook bepaalde werkzaamheden overnemen, zoals de
voorbereiding voor bepaalde werkzaamheden, voorlichting geven,
controle verrichten en onderzoek en productontwikkeling realiseren.
Een staffunctionaris kan ook functionele bevoegdheid krijgen. Hij
mag dan een lijnfunctionaris opdragen hoe een bepaalde
werkzaamheid uitgevoerd moet worden.
De voordelen van lijn-staforganisatie:
- Er is eenheid van bevel.
- Er worden deskundigen ingeschakeld.
- Er wordt een betere samenwerking tussen verschillende afdelingen
verkregen.
- Lijnfunctionarissen worden ontlast door de staf, de taken worden
niet te zwaar.
De nadelen van lijn-staforganisatie:
- De staf kan te veel theoretisch bezig zijn, niet kijken naar wat er
nodig is.
- De lijnfunctionaris draagt de verantwoordelijkheid van de staf, ook
bij gemaakte fouten.
- De staffunctionarissen kunnen te veel bevoegdheid krijgen.