Samenvatting voor het vak Taalkunde 4. Dit gaat voor het grootste gedeelte over de tweedetaalverwerving; onder andere de behavioristische en mentalitische benaderingen worden genoemd en ook komen alle aspecten aan bod die met het leren van een tweede taal te maken hebben.
Hoofdstuk 1
Er zijn drie benaderingen over hoe een kind de taal verwerft.
1. De behavioristische opvatting: Skinner
2. De mentalitische opvatting: Chomsky
3. De pragmatische opvatting: interactie tussen volwassene en het kind
1. De theorie van Skinner wordt wel de stimulus-responstheorie genoemd. De taalverwerving
van kinderen wordt gezien als de ontwikkeling van taalgedrag. Centraal staat het begrip
imitatie. Een taaluiting in de omgeving van het kind wordt gezien als een stimulus waarop het
kind reageert met een respons. Bij een correcte respons wordt het kind geprezen; bij een
foutieve respons wordt het kind gecorrigeerd. De reactie van ouders leidt tot correct
taalgebruik. De frequentie van de taaluitingen in de omgeving van het kind heeft grote
invloed op het taalvermogen. Het kind imiteert de uitingen die het vaak hoort.
2. In de theorie van Chomsky staat het begrip LAD (Language Acquisition Device) ofwel het
aangeboren taalvermogen centraal. Het kind wordt geboren met onbewuste kennis
(competence) van een universele grammatica, die voor alle talen geldt. Welke taal het kind
leert, is afhankelijk van het taalaanbod. Daaruit leidt het kind de kenmerken en het
regelsysteem van de taal af. Het kind stelt onbewust taalhypotheses op en toetst die aan het
taalaanbod. Tijdens de ontwikkeling van de grammatica treden er in de kindertaal
systematische afwijkingen op van de volwassen taal: overgeneralisatie, zoals: ik valde, ik
loopte, ik slaapte.
Kinderen leren niet alles tegelijk. Het LAD is gebonden aan een bepaalde
ontwikkelingsperiode, de ‘kritieke periode’ van 18 maanden tot 12 jaar. In deze gevoelige
periode leert en ontwikkelt het kind op spontane wijze een taal. Na deze periode is het veel
moeilijker een nieuwe taal te leren.
3. In deze benadering is er sprake van een combinatie van factoren uit beide opvattingen. Er is
zowel aandacht voor de invloed van de omgeving als voor de bijdrage van het kind zelf. Bij
deze opvattingen staan de begrippen taalaanbod en taalgebruikssituatie centraal. De aard
van het taalaanbod wordt bepaald door de vereenvoudigde taal die ouders hanteren in de
communicatie met het kind. Deze taal wordt gekenmerkt door:
- Veel hoofdzinnen en weinig bijzinnen;
- Een beperkte woordenschat;
- Veel herhalingen;
- Veel vaste patronen van klanken en woorden;
- Meer spreekpauzes;
- Langzamer spreektempo.
In de differentiatiefase (van tweeënhalf tot ongeveer vijf jaar) ontwikkelt het kind zijn taalgebruik op
allerlei terreinen. Hij werkt zijn vaardigheden uit of differentieert die op het gebied van de:
- Fonologie: hij verfijnt de klanken en werkt ze af;
- Morfologie: hij is bezig met het ontwikkelen van de woordvorming;
- Woordenschat: hij breidt zijn woordenschat uit;
- Semantiek: hij experimenteert met woordbetekenissen;
- De syntaxis: hij gaat langere en volledigere zinnen vormen;
- De pragmatiek: hij neemt vaker het initiatief tot gesprekken.
, Bij het verloop van de tweedetaalverwerving staat de in ontwikkeling zijnde vaardigheid of
competentie van de taalverwerver centraal. Dit heet de tussentaal. Hieronder verstaat men alles wat
de taalverwerver van de te leren taal weet en kan toepassen.
Wanneer T2-verwervers op latere leeftijd een T2 zijn gaan leren, kan er fossilisatie optreden. In het
begin van de tweedetaalverwerving maken T2-verwervers meestal geen gebruik van vervoegingen en
verbuigingen in hun spreektaal. Als ze daarin volharden, worden ze krompraters genoemd. Een ander
aspect van tussentaal is de variabiliteit van het systeem. Tussentaal onderscheidt zich op
verschillende linguïstische niveaus:
- Fonologie (klanken, uitspraak);
- Woordenschat;
- Morfologie (woordvorming zoals werkwoordsvervoeging en meervoudsvorming);
- Syntaxis (de structuur van zinnen);
- Pragmatiek (taalgebruik, gespreksvoering)
Communicatie staat voorop bij het leren van een tweede taal. De inhoud is meestal belangrijk dan de
vorm. In veel gevallen gebruiken T2-verwervers compensatiestrategieën om een tekort te
compenseren of vermijdingsstrategieën om fouten te vermijden, meestal op het gebied van de
woordenschat.
De woorden worden in het totale netwerk van het geheugen opgeslagen. Bij de organisatie van het
lexicon gaat het vooral om de relaties tussen de woorden. Een label is de uiterlijke verschijningsvorm
van een woord, zoals een woord gesproken, gehoord of geschreven wordt. Het gaat hier om de
woordvorm. Een concept is het geheel van betekenissen, associaties, ideeën en beelden dat
verbonden is aan een woord of begrip. Het totale systeem van concepten wordt opgeslagen in het
geheugen waaraan voortdurend nieuwe informatie toegevoegd kan worden. Een concept kan beter
opgeslagen en gemakkelijker teruggevonden worden naarmate het meer verbindingen heeft met
andere concepten. Het gaat hier vooral om de kennis van betekenissen. De talige en sociaal-culturele
omgeving waarin een concept wordt geleerd, is van groot belang. Concepten kunnen in verschillende
culturen een verschillende betekenisinhoud hebben: denotatie.
In het begin van de tweedetaalverwerving worden bepaalde woorden veel gebruikt:
- De werkwoorden maken, doen, gaan;
- Functiewoorden als telwoorden en bijwoorden;
- Frequente inhoudswoorden, woorden die veel gebruikt worden.
Taalverwervers leren eerst de zwakke werkwoorden (de regelmatige) en daarna de sterke
werkwoorden (de onregelmatige werkwoorden). T2-verwervers hanteren in het begin van hun
taalverwerving een thema-rhemastructuur: korte zinnen, waarin eerst een persoon of een situatie
genoemd wordt en vervolgens iets gezegd over die persoon of situatie. Bijvoorbeeld: kind huilen, ik
kind pakken. De zinnen bestaan voornamelijk uit inhoudswoorden. Syntactische elementen worden
weggelaten. In de loop van de tweedetaalverwerving neemt het gebruik hiervan toe:
- Er worden meer voorzetsels, voegwoorden, lidwoorden en hulpwerkwoorden gebruikt;
- De zinnen worden langer;
- De zinnen worden complexer;
- Naamwoordsgroepen worden uitgebreid;
- Werkwoordsgroepen worden uitgebreid.
Overeenkomsten in het proces van taalverwerving tussen T1 en T2: bij beide processen is er sprake
van een receptieve en een productieve kant. Bij beide processen is er sprake van een zich
ontwikkelende vaardigheid op het gebied van de linguïstische niveaus (van beperkt tot ingewikkeld).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper sharon-brouwer. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.