Ziekte van Parkinson.
Welk (deel van een) orgaansysteem is door de aandoening ‘getroffen’?
Het zenuwstelsel, er degenereren zenuwcellen in een deel van de basale ganglia (de substantio nigra),
waardoor minder dopamine wordt geproduceerd en het aantal verbindingen tussen de zenuwcellen
en de basale ganglia afneemt. Als gevolg daarvan kunnen de basale ganglia de bewegingen niet zo
goed afwerken als normaal, wat tot tremor, stijfheid, onhandigheid en vertraagde en verminderde
bewegingen (bradykinesie) leidt.
Wat is de oorzaak van het disfunctioneren van het betreffende orgaansysteem
De oorzaak van de zenuwceldegeneratie bij de ziekte van Parkinson is onbekend. Hoewel de ziekte in
sommige families vaker voorkomt, lijkt genetische aanleg geen belangrijke rol te spelen.
Parkinsonisme is een aandoening met veel of alle symptomen van de ziekte van Parkinson.
Parkinsonisme kan door allerlei aandoeningen worden veroorzaakt. Het kan een complicatie zijn van
virale hersenontsteking, een zeldzame aandoening die op een griepachtige infectie volgt.
Parkinsonisme kan ook ontstaan wanneer andere degeneratieve ziekten, geneesmiddelen of toxinen
de werking van dopamine en andere neurotransmitters verstoren of blokkeren. Zo blokkeren
antipsychotica, toegepast bij ernstige paranoia en schizofrenie de werking van dopamine. Het gebruik
van het middel MPTP kan bij jonge mensen een plotselinge ernstige en onherstelbare vorm van
parkinsonisme veroorzaken. Andere oorzaken zijn onder meer structurele hersenaandoeningen (zoals
hersentumor en CVA) en hoofdletsel, vooral het herhaalde letsel dat bij de bokssport optreedt.
Corticobasale gangliondegeneratie is een zeldzame oorzaak van parkinsonisme. De aandoening is het
gevolg van degeneratie van hersenweefsel in de hersenschors en de basale ganglia. Corticobasale
gangliondegeneratie verschilt van andere vormen van parkinsonisme door afwijkingen in de
hersenschors. Door deze afwijkingen kan de patiënt zich niet meer uitdrukken in gesproken of
geschreven taal en taal niet meer begrijpen (afasie), kan hij eenvoudige handelingen niet meer
uitvoeren (apraxie) en kan hij voorwerpen niet meer koppelen aan hun gebruikelijke functie
(agnosie). De symptomen beginnen na het 60 e jaar en leiden na ongeveer 5 jaar tot immobiliteit en
na ongeveer 10 jaar tot overlijden.
Welke functieverandering kan je daaruit afleiden? (Dat wil zeggen: bepaal de pathofysiologie van
het ziektebeeld.)
De ziekte van Parkinson begint meestal sluipend en wordt langzaam erger. Bij veel mensen begint de
aandoening met een grove, ritmische tremor in de hand, terwijl deze in rust is. De tremor neemt af
wanneer de hand bewust wordt bewogen en verdwijnt geheel tijdens de slaap. Bij emotionele stress
of vermoeidheid kan de tremor toenemen. De tremor kan zich uiteindelijk naar de andere hand, naar
de armen en de benen uitbreiden. Ook in de kaak, de tong, het voorhoofd en de oogleden kan tremor
ontstaan. De tremor kan minder duidelijk worden naarmate de ziekte verergert. Sommige patiënten
krijgen nooit een tremor. Andere vroege symptomen zijn onder meer een verminderde reukzin, de
neiging om lichaamsbeweging te beperken, moeite met lopen en het ontbreken van
gelaatsuitdrukking met onregelmatig oogknipperen. De reukzin blijkt deels af te nemen doordat
parkinsonpatiënten moeite hebben met snuiven, de bewuste inademing van een grote hoeveelheid
lucht (reukzin kan ook afnemen door degeneratie van de hersencellen die betrokken zijn bij reukzin
gebieden). Hoewel een verminderde reukzin een gering probleem kan lijken, kan de eetlust
verminderen en daardoor bijdragen aan ondervoeding.
De spieren worden stijf, waardoor bewegen moeilijk wordt. Wanneer iemand anders probeert de
onderarm te buigen of te strekken kan de beweging stijf aanvoelen alsof er een ratelmechanisme in
de arm zit. Bewegingen worden langzaam en kunnen maar moeizaam worden ingezet: ook de
beweeglijkheid neemt af. Rigiditeit en afgenomen beweeglijkheid kunnen aan spierpijn en moeheid
, bijdragen. Doordat de kleine spieren in de handen vaak zijn aangedaan, worden dagelijkse taken als
het dichtknopen van een overhemd en het strikken van schoenveters steeds moeilijker. De meeste
parkinsonpatiënten hebben een bibberig, klein handschrift (micrografie) doordat de aanzet tot en
uitvoering van iedere haal van de pen moeilijk is.
Parkinsonpatiënten hebben moeite met lopen, vooral met het zetten van de eerste stap. Eenmaal in
beweging lopen ze vaak met schuifelende, kleine passen zonder de armen mee te bewegen.
Sommigen hebben moeite om te stoppen of te draaien wanneer ze lopen. In een gevorderd stadium
van de ziekte stoppen sommige patiënten ineens met lopen, omdat het voor hen voelt alsof hun
voeten aan de grond zijn vastgelijmd. Anderen versnellen ongewild hun pas en beginnen kort
struikelend te rennen om te voorkomen dat ze vallen. Ze krijgen een gebogen houding en hebben
moeite hun evenwicht te bewaren, waardoor ze gemakkelijk voorover vallen. Vanwege de vertraging
van hun bewegingen kunnen ze vaak niet snel genoeg hun handen uitsteken om een val te breken.
Het gezicht wordt minder expressief doordat de gezichtspieren, die de mimiek verzorgen, niet
bewegen. Dit gesprek aan gezichtsuitdrukking kan ten onrechte voor een depressie worden aangezien
of een depressie wordt daardoor juist niet onderkend (depressie komt veel voor bij
parkinsonpatiënten). Uiteindelijk kan de patiënt een uitdrukkingsloze, starende blik krijgen met de
mond open en het is mogelijk dat de ogen niet vaak knipperen. De patiënt kwijl vaak of verslikt zich
doordat hij door de stijfheid van de gezichts- en keelspieren slikproblemen krijgt. Ondervoeding en
uitdroging kunnen het gevolg zijn. Parkinsonpatiënten spreken vaak met zachte, monotone stem en
soms stotteren ze doordat ze moeite hebben met het uitspreken van woorden.
Parkinsonpatiënten kunnen last krijgen van obstipatie. Bij veel patiënten blijven de verstandelijke
vermogens normaal, maar ongeveer de helft wordt dement.
Welke onderzoeken kan een arts (laten) verrichten om – uitgaande van de klachten van een
patiënt- om tot de juiste diagnose te komen ?
De diagnose wordt op de symptomen gebaseerd. Vanwege de doorgaans subtiele verschijnselen in
het beginstadium kan het voor de arts moeilijk zijn de ziekte te diagnosticeren. De diagnose is vooral
moeilijk bij ouderen, omdat bij het ouder worden soms een aantal van dezelfde problemen ontstaat
als bij de ziekte van Parkinson, zoals evenwichtsstoornissen, langzame bewegingen, spierstijfheid en
een gebogen houding. Afgezien van onderzoek met radioactieven stoffen in PET- en SPECT-onderzoek,
waarbij de indruk kan worden verkregen van het eventuele verlies van dopaminerge neuronen,
bestaan er geen (beeldvormende) onderzoeken waarmee de diagnose direct kan worden bevestigd.
Met een CT en MRI kan worden gezocht naar een structurele aandoening die soortgelijke symptomen
zou kunnen veroorzaken. De diagnose ziekte van Parkinson is waarschijnlijk als een behandeling met
geneesmiddelen tegen de ziekte tot verbetering leidt.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de klachten tegen te gaan? (Dat wil zeggen:
welke therapie kan er met behulp van bijvoorbeeld leefregels, medicijnen of ingrepen bedreven
worden?)
De lichamelijke maatregelen die worden toegepast voor behandeling van de ziekte van Parkinson en
parkinsonisme zijn dezelfde. De geneesmiddelen die worden gebruikt om de ziekte van Parkinson te
behandelen zijn vaak echter niet effectief voor patiënten met parkinsonisme. Het is dan meestal
effectiever om de onderliggende aandoening te behandelen of om het gebruik van het geneesmiddel
dat leidde tot parkinsonisme te staken: er is dan kans op genezing.
Parkinsonpatiënten kunnen hun mobiliteit behouden door zoveel mogelijk dagelijkse activiteiten te
blijven verrichten en door regelmatig lichamelijke oefeningen te doen. Met fysio- en ergotherapie
kunnen de patiënten de spierspanning op peil houden of brengen, het bewegingsbereik handhaven