Inleiding in de Forensische Psychologie
Inleiding
Literatuur
Schirmann (2013) bespreekt de 19e-eeuwse debatten over de neurobiologie van immoraliteit en hoe
psychiatrische experts de relatie tussen hersenstoornissen en moreel wangedrag interpreteerden. Verschillende
neurobiologische verklaringen werden onderzocht, zoals erfelijkheid, degeneratie, evolutionaire terugval en
hersengebaseerde modellen. Dit leidde tot intensieve academische discussies en veranderde de perceptie van
morele verantwoordelijkheid.
Rassin (2008) benadrukt de uitdagingen van interdisciplinair werk tussen psychologie en juridische contexten,
waarbij de nadruk ligt op empirisch-wetenschappelijk denken en methodologie. Hij stelt voor
wetenschappelijke onderzoekers wettelijke bescherming te bieden en benadrukt de noodzaak van Popperiaans
denken.
De oorsprong van forensische psychologie
Hippocrates (460-377 v. C)
Een van de eerste stappen in de richting van forensische psychologie werd genomen door Hippocrates, een oud
Griekse arts. Hij werd door rechters gevraagd om advies te geven over verdachten met bepaalde
geestesstoornissen. Dit markeerde het begin van mensen die een oordeel moesten vellen over anderen,
vergelijkbaar met moderne kwesties van ontoerekeningsvatbaarheid.
De Middeleeuwen (ca. 500-1000)
In de Middeleeuwen hadden rechters de bevoegdheid om individuen als onnozel te verklaren, wat betekende dat
ze onder curatele van hun familie werden geplaatst. Deze familieleden werden verantwoordelijk gesteld voor de
zorg van deze personen en konden boetes of straffen krijgen als ze iets verkeerds deden. Er was zelfs een
mogelijkheid tot opsluiting van deze onnozele persoon.
Voor de verlichting
A. 15e eeuw: Dolhuizen
Een opvallende ontwikkeling was de opkomst van dolhuizen in de 15 e eeuw, die dienden als voorbode van
moderne forensische zorg. In plaats van puur straffen, lag de nadruk op het helpen van mensen met geestelijke
problemen. Het oudste forensische ziekenhuis in Nederland, vergelijkbaar met deze dolhuizen, bevindt zich in
Den Bosch.
B. Bezetenheid: Heksenvervolging (16e en 17e eeuw)
In de vroegmoderne geschiedenis werden mensen die verdacht werden van moorden soms beschouwd als
bezeten door de duivel. Ze werden op bedevaart gestuurd, en hun vrijlating hing af van het resultaat.
Sommigen werden vrijgelaten, terwijl anderen werden verbrand.
,C. Johannes Wier (1515-1588)
Een cruciale stap richting de forensische wetenschap werd gezet door Johannes Wier, een Nederlandse denker.
Hij stelde de vraag of delinquent gedrag een meer natuurlijke oorzaak had, bijvoorbeeld in de hersenen, in
plaats van dat mensen bezeten waren door de duivel. Dit markeerde het begin van een meer wetenschappelijke
benadering van crimineel gedrag en geestelijke gezondheid.
De evolutie van crimineel denken en wetgeving in de Verlichting
In de vroege geschiedenis, voordat er wetboeken bestonden, geloofde men dat alle mensen het verschil tussen
goed en kwaad kenden. Iedereen had de vrije wil om te kiezen tussen goed en kwaad, zelfs kinderen. Dit gaf
rechters buitensporige macht, wat leidde tot misbruik van het rechtssysteem.
Tijdens de 18ee eeuw, met de opkomst van de Franse Revolutie en het verlichte denken, begon men te geloven in
de vrije wil van ieder individu. Iedereen, inclusief kinderen, werd verondersteld verantwoordelijk te zijn voor hun
daden, omdat ze uit vrije wil handelden. Echter, er waren nog geen duidelijke regels, waardoor machtsmisbruik
wijdverspreid was.
In 1810 introduceerde Frankrijk de Code Pénal, waarin zware straffen, zoals de doodstraf, werden afgeschaft en er
meer aandacht werd besteed aan psychische afwijkingen. In Nederland werd in 1809 het Crimineel Wetboek
ingevoerd, dat in 1811 werd vervangen door de Nederlandse versie van de Code Pénal.
In 1886 werd het Wetboek van Strafrecht ingevoerd, waarbij de invloed van de Code Pénal merkbaar was. Dit
markeerde een verandering in de benadering van strafrecht. De wetten werden niet langer als rigide gezien, en er
werden differentiaties ingevoerd op basis van leeftijd. Personen onder de 10 jaar werden niet meer gestraft, en de
straffen voor personen onder de 16 jaar werden verzacht.
Parallel aan deze juridische ontwikkelingen ontstond er meer aandacht voor psychische afwijkingen vanuit een
natuurwetenschappelijke benadering. Dit leidde tot een groter begrip van de relatie tussen psychische gezondheid
en crimineel gedrag.
In Engeland introduceerde men het concept van ‘moral treatment’, wat betekende dat psychisch gestoorde
individuen met meer empathie en respect werden behandeld. Dit leidde tot een meer humane benadering van
geestelijke gezondheid in het strafrecht.
Deze periode van veranderingen omvatte ook de introductie van enkele wettelijke regelingen voor de opsluiting
van psychisch gestoorde individuen, wat bijdroeg aan een meer evenwichtige benadering van strafrecht en
geestelijke gezondheid.
De evolutie van geestelijke gezondheid en wetgeving in de 19e eeuw
Jean-Étienne Dominique Esquirol, beter bekend als Pinel, was een medisch professional die de term ‘manie sans
délire’ introduceerde. Hij stelde dat het mogelijk was om een geestesstoornis te hebben zonder aantasting van het
verstand. Voorheen werd gedacht dat alleen mensen met een verstandelijke beperking delicten konden plegen,
,vanwege verminderde intelligentie. Pinel benadrukte dat ook mensen met een normaal IQ een misdaad konden
begaan als gevolg van psychische stoornissen.
De 19e eeuw zag een groeiend aantal rechtszaken waarin daders niet werden gestraft vanwege hun geestelijke
toestand. Dit leidde tot het ontstaan van het construct ontoerekeningsvatbaarheid, waarbij de mate van
strafbaarheid van een dader werd beïnvloed door hun psychische gesteldheid.
In 1841 werd de eerste Krankzinnigenwet ingevoerd. Deze wet pleitte voor het toezicht en verbetering van
psychisch gestoorde individuen. Het benadrukte dat het niet voldoende was om deze mensen simpelweg te
straffen, maar dat er in plaats daarvan geprobeerd moest worden om hen te ‘verbeteren’.
In 1884 werd de Krankzinnigenwet herzien om tegemoet te komen aan de behoeften van psychisch gestoorde
personen. Deze herziening legde de basis voor latere wetgeving, waaronder de Wet Bijzondere Opnemingen in
Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ), die in 1993 werd ingevoerd. De BOPZ reguleerde de opname en
behandeling van psychisch gestoorde individuen in psychiatrische ziekenhuizen.
Verklaringen voor psychische stoornissen
Erfelijkheid
Erfelijkheid is een van de verklaringen voor psychische stoornissen. Deze benadering suggereert dat bepaalde
psychologische kenmerken van voorouders kunnen worden doorgegeven aan volgende generaties. Dit kan
variëren van genetische predisposities voor risicovol gedrag tot het idee dat immoreel gedrag kan worden afgeleid
uit uiterlijke kenmerken. De Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso stelde dat men aan iemands uiterlijk kon
afleiden of die persoon crimineel was. Hoewel deze benadering niet langer als geldig wordt beschouwd, was
Lombroso’s werk een eerste systematische analyse van het idee dat uiterlijke kenmerken in verband kunnen
worden gebracht met psychische stoornissen.
Degeneratie
De theorie van degeneratie suggereerde dat immoraliteit en psychische stoornissen voortkwamen uit een
verslechtering of achteruitgang van de genenpoel. Deze benadering is niet wetenschappelijk onderbouwd en wordt
niet langer serieus genomen.
Evolutie
De evolutietheorie stelt dat eigenschappen en kenmerken van generatie op generatie kunnen verbeteren. Wanneer
er echter sprake is van stilstand of devolutie, werd gedacht dat dit immoreel gedrag en psychische stoornissen zou
veroorzaken. Deze benadering is eveneens niet wetenschappelijk onderbouwd en wordt niet langer als een geldige
verklaring beschouwd.
Neurologische verklaringen
Neurologische verklaringen vormen een geldige en wetenschappelijk onderbouwde benadering van psychische
stoornissen. Deze verklaring houdt in dat bepaalde neurologische factoren gedragsveranderingen en
persoonlijkheidsveranderingen kunnen veroorzaken, wat kan leiden tot delinquent gedrag. Een voorbeeld is een
persoon die hersenletsel oploopt, zoals door een stok in het hoofd, en daarna een significante
, persoonlijkheidsverandering doormaakt die leidt tot delinquent gedrag. Aanpassingen in de hersenen kunnen
psychische stoornissen veroorzaken en daarmee het gedrag van een persoon beïnvloeden.
Terwijl erfelijkheid, degeneratie en evolutie niet langer gelden als geldige verklaringen voor psychische
stoornissen worden beschouwd, bieden neurologische verklaringen een hedendaagse en wetenschappelijk
gefundeerde benadering om de relatie tussen neurologie en psychische stoornissen te begrijpen.
Ontwikkeling van jeugdstrafrecht in de 19e en 20e eeuw
In vroegere tijden bestond er geen onderscheid tussen jeugdige daders en volwassenen in het strafrecht. Iedereen,
ongeacht leeftijd, werd geconfronteerd met dezelfde straffen.
Tijdens de invoering van Code Pénal kreeg de rechter de bevoegdheid om ‘zonder oordeel des onderscheids’ te
oordelen. Dit betekende dat jongeren onder de leeftijd van 16 als minder in staat werden geacht om het verschil
tussen goed en kwaad te begrijpen. Als gevolg daarvan werden mildere straffen toegepast op jeugdige daders.
In 1905 werden de Kinderwetten ingevoerd, waardoor de rechtspraak rekening moest houden met het concept van
‘zonder oordeel des onderscheids’ voor jongeren onder de 18 jaar. Dit principe werd daadwerkelijk in het wetboek
opgenomen. Het is belangrijk om op te merken dat tegenwoordig de leeftijdsgrens voor jeugdrecht en strafrecht
kan variëren tussen 17 en 23 jaar, waarbij de rechter de keuze maakt.
De ontwikkeling van het jeugdstrafrecht weerspiegelde een verschuiving van een benadering die gericht was op
straffen en wraak naar een benadering waarbij de nadruk lag op herstel en verbetering. Deze verschuiving
markeerde het opkomende belang van de dader, niet alleen de daad zelf. Het moderne jeugdstrafrecht legt de
nadruk op:
Herstel en verbetering van jeugdige daders;
Het toepassen van rechtvaardige straffen;
Het streven naar mildere straffen, terwijl de veiligheid van de samenleving wordt gewaarborgd.
Ontwikkeling van het strafrecht in de 20e eeuw
Een cruciaal voorstel in de 20e eeuw werd gedaan door Van Hamel. Dit voorstel benadrukte dat straffen aangepast
moesten worden op basis van de zwaarte van het delict. De benadering omvatte:
Voor lichtere vergrijpen: maatregelen of straffen ter afschrikking;
Voor zwaardere vergrijpen: behandeling en langdurige verpleging;
Voor zeer zware gevallen: terbeschikkingstelling van de regering (TBR) met een behandeling van 10 jaar,
gevolgd door verdere overweging met de rechter en medische professionals.
De introductie van de terbeschikkingstelling van de regering was een nieuw construct wat in deze periode
ontstond.
In 1928 werden de “Psychopatenwetten” ingevoerd, waarin de mogelijkheid tot opname in het strafrecht werd
opgenomen, met name de terbeschikkingstelling van de regering (TBR) en verpleging. Dit leidde echter tot een
probleem, omdat veel mensen TBR kregen. Er waren op dat moment maar 88 beschikbare plaatsen, wat