SAMENVATTING EN TIPS TOELATINGSEXAMEN PREMASTER
GENEESKUNDE GRONINGEN 2023
(COGNITIEF en NON-COGNITIEF)
H1, 2, 4 t/m 9, 16, 34 t/m 36
(Guyton & Hall, 14e druk)
SAMENVATTING COGNITIEVE TOETS
Hoofdstuk 1: Functionele organisatie van het menselijk lichaam en
controle van de interne omgeving
Fysiologie = fysieke en chemische mechanismen die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan,
ontwikkelen en progressie van leven of een organisme (virus, bacterie, dier, mens etc.)
Pathofysiologie = bestuderen van verstoorde lichaamsfunctie
Functies van het menselijk lichaam hebben communicatie, coördinatie en controle systemen nodig
om alles in goede banen te leiden
Cellen
De cel eenvoudigste levende ‘unit’ van het lichaam. Elke cel is aangepast om een bepaalde functie
uit te voeren
➢ Voorbeeld:
Rode bloedcellen (25 biljoen/25 x 1012) transporteren zuurstof van de
longen naar de weefsels
De rode bloedcel is de meest voorkomende cel dan elke andere cel in
het lichaam
Het lichaam bestaat uit 35-40 biljoen/35-40 x 1012 lichaamscellen
Alle cellen zijn verschillend van elkaar, maar hebben dezelfde standaard (basic) eigenschappen
➢ Voorbeeld:
Zuurstof reageert met koolhydraten, vet en eiwitten om energie vrij te laten dat nodig is
voor het functioneren van alle cellen
Bijna alle cellen kunnen extra cellen van hun eigen celtype maken. Als er dus cellen worden
vernietigd/beschadigd, kunnen de overgebleven cellen nieuwe cellen produceren
1
,Naast de lichaamscellen wonen er ook veel microben (bacteriën etc.) in het lichaam (= het
microbioom/microbiota), zelfs meer dan de eigen lichaamscellen!
Het microbioom helpt ook met de vertering van eten en kunnen bepaalde stoffen maken die wij niet
zelf kunnen maken
➢ Voorbeeld:
Darmen bevatten bijvoorbeeld wel 400 tot 1000 verschillende soorten micro-organismen
Extracellulaire vloeistof: interne omgeving
50-70% van het lichaam bestaat uit vloeistof (water met ionen en andere stoffen):
- 2/3e van vloeistof zit in de cellen (= intracellulair vloeistof)
- 1/3e van vloeistof zit in de ruimte buiten de cellen (= extracellulair vloeistof)
In de extracellulaire vloeistof zijn ionen en voedingsstoffen aanwezig die de cellen nodig hebben om
in leven te blijven.
Extracellulaire vloeistof = interne omgeving (bedacht door Claude Bernard), omdat alle cellen in
dezelfde omgeving leven.
Inhoud extracellulaire vloeistof:
- Ionen → natrium, chloride, bicarbonaat
- Voedingstoffen → zuurstof, glucose, vetzuren en aminozuren
- Afvalstoffen → koolstofdioxide (dat vanuit de cellen en via de longen wordt uitgeademd)
Inhoud intracellulaire vloeistof:
- Ionen → kalium, magnesium, fosfaat
De ionen van de intra en extracellulaire vloeistoffen zijn verschillend. Dit is belangrijk voor het
behouden van ion concentratie verschillen tussen de celmembranen.
Homeostase
Homeostase = behouden van (bijna) constante condities/balans in de interne omgeving
De verschillende ionen, voedingstoffen en andere stoffen in het lichaam worden vaak in een
bepaalde ‘range’ van waardes gehouden i.p.v. een vaste waarde. Voor sommige stoffen is deze
‘range’ maar heel klein (bv. voor H ionen).
Ziekte = verstoorde homeostase
De mechanismes gaan wel door met werken om de verstoorde homeostase te compenseren, maar
dit leidt tot grote afwijkingen van de lichaamsfuncties.
➢ Voorbeeld:
Nieren en hoge bloeddruk = vicieuze cirkel.
2
, Een verminderde nierfunctie (onbalans van zout en water inname/uitscheiding) kan tot een
hoge bloeddruk leiden → hoge bloeddruk probeert de balans van zout en water
inname/uitscheiding in de nieren te behouden (compensatiemechanisme) → hoge
bloeddruk kan voor orgaanschade zorgen (bv. aan de nieren) → bloeddruk gaat nog meer
omhoog → nierfunctie nog meer achteruit
Extracellulaire vloeistof wordt door het lichaam getransporteerd in 2 delen:
1. Beweging van bloed door het lichaam via de bloedvaten
2. Beweging van vloeistof tussen de bloed haarvaten en de
ruimte tussen de weefselcellen (= de intercellulaire ruimtes)
Als bloed door de haarvaten stroomt, is er continue uitwisseling van
extracellulaire vloeistof.
Deze uitwisseling is tussen het plasma deel van het bloed en de
interstitiële vloeistof (aanwezig in de intercellulaire ruimte).
Deze uitwisseling kan plaatsvinden doordat de haarvaten wanden
doorlaatbaar zijn voor veel moleculen (m.u.v. plasma eiwitten, deze
zijn te groot).
Er gaat ook veel vloeistof terug het bloed in. Water/vloeistof gaat altijd naar
de hoogste concentratie van een deeltje, in dit geval de hoge concentratie
plasma eiwitten in het bloed (= diffusie).
Homeostase in verschillende delen van het lichaam:
Luchtwegen
Zuurstof transport in de alveoli, mogelijk gemaakt door een dun alveolair
membraan (0.4 – 2.0 micrometer dik)
Maag en darmstelsel
Voedingsstoffen (koolhydraten, vetzuren, aminozuren) worden door de
darmwand heen in de extracellulaire vloeistof van het bloed opgenomen
Lever
Metabolisme van stoffen die in een andere vorm beter gebruikt kunnen
worden. Vet weefsel, darm mucosa, nieren en endocriene klieren helpen met
absorptie en opslag van stoffen.
Eliminatie van afval/toxische stoffen naar het gal.
Musculoskeletaal systeem
Spieren zijn nodig zodat het lichaam kan bewegen om de voeding binnen te krijgen
Nieren
Plasma deel van het bloed wordt gefilterd en belangrijke stoffen worden terug geabsorbeerd in het
bloed (bv. glucose, aminozuren, water en ionen). Afvalstoffen als ureum en ureum zuur worden via
de urine het lichaam uitgeloosd.
3
, Zenuwstelsel (bestaande uit 3 delen)
1. Sensorische input
Receptoren in de huid die warmte of kou kunnen ‘voelen’ → signaal gaat naar het centraal
zenuwstelsel
2. Centraal zenuwstelsel (CZS)
Dit bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg → genereert een respons/reactie van de
sensorische input
Autonoom systeem = belangrijk systeem van CZS → controle van verschillende
orgaanfuncties (hartslag, peristalse in de darmen en secretie via klieren)
3. Motor output
Signalen uit het CZS worden via motor signalen/neuronen naar de spieren (bijvoorbeeld)
gestuurd om een handeling uit te voeren
Hormoon systemen
Endocriene klieren scheiden hormonen uit → transport via extracellulaire vloeistof → naar andere
delen van het lichaam om te helpen met bepaalde cellulaire functies (metabolisme)
➢ Voorbeelden:
- Schildklier (‘thyroid’) hormoon verhoogt de snelheid van chemische reacties in cellen
- Insuline reguleert de glucose metabolisme
- Bijnierschors (‘adrenocortical’) hormonen reguleren de natrium en kalium ionen +
eiwit metabolisme
- Bijschildklier (‘parathyroid’) hormoon reguleert bot calcium en fosfaat
Immuunsysteem, bestaande uit:
- Witte bloedcellen en weefsel afkomstig van witte bloedcellen
- De thymus → zorgt voor ontwikkeling van lymfocyten tot ‘volwassen’ T cellen
- Lymfeklieren en lymfevaten
Functie immuunsysteem = (1) onderscheiden van eigen cellen en onbekende cellen en (2)
vernietigen van de gevaarlijke cellen (door fagocytose of antistoffen)
De huid (‘integumentary system’)
Functie = (1) eerste barrière van bescherming tegen pathogenen, (2) temperatuur regulatie en (3)
excretie van afval (zweet)
Controle systemen in het lichaam
Samenwerkende organen en systemen:
Luchtwegenstelsel & zenuwstelsel → reguleren de koolstofdioxide concentratie in extracellulaire
vloeistof
Lever en pancreas (alvleesklier) → reguleren glucose concentratie in extracellulaire vloeistof
Nieren → reguleren concentraties van H, Na, K, P en andere ionen in extracellulaire vloeistof
4