FH01
Leerdoelen
1. De fysiotherapeut i.o. (FIO) heeft kennis van het begrip motorisch leren;
De aard en de controle van het bewegen. Het aanleren en of wijzigingen van aangeleerde
bewegingen.
2. De FIO heeft kennis van de begrippen impliciet en expliciet leren;
Impliciet leren:
Het zelf uit laten zoeken hoe ze de techniek kunnen uitvoeren.
Expliciet leren:
Het uitleggen hoe je een techniek moet uitvoeren, hierna toe passen.
3. De FIO heeft kennis van de drie motorische leertheorieën: Adams’ Closed-loop theory,
Schmidt’s Schema theory, Ecologisch systeem;
Closed loop theory: Kunt nog bijstuen. Langzame bewegingen bv. Een lijntrekken.
Schmidt schema theory: Schema een abstarcte representatie van de werkelijkheid, gevoed
door variatie. Schema ontwikkelen om beweging in verschillende contexten te kunnen
uitvoeren.
Ecologisch systeem: de aanpak voor het motor leren met als nadruk dynamisch verkennende
activiteiten om een optimale strategie te ontwikkelen voor een beweging.
4. De FIO heeft kennis van de stadia van motorisch leren.
Fitts en Posner
Motorische strategie: vanuit de motoriek, hangen, vastpakken, versnelling bij opstaan bv.
Cognistieve strategie: stap voor stap. Vooral bij parkinson.
Sensorisch: voelen.
FH 05
Leerdoelen
1. De fysiotherapeut i.o. (FIO) kent de begrippen interne- en externe focus.
Interne focus:
Focus op jezelf.
Externe focus:
Focus op iets van buiten af.
2. De FIO kent de verschillende vormen van feedback geven.
Extrinsieke feedback (augmented)
Knowledge of RESULTS(KR) en knowledge of PERFORMACE(KP)
KR: extrinsieke feedback over de relatie tussen de actie en het doel.
Ze moeten vertrouwen op eigen fouten detectie en niet die van de therapeut.
Intrinsieke feedback
Kinetisch, visueel, cutaan, vestibulair, auditief
Knowledge of Results:
• Summed feedback: gegeven na een serie taken, opgetelde feedback, na serie handelingen.
• Faded feedback: gegeven in het begin van de sessie, steeds minder naar het eind toe,
afnemende feedback
• Bandwidth feedback: betekent dat je een marge van fouten accepteert. Niet op alles een
feedback geven.
• Delayed feedback: je geeft niet direct feedback maar altijd later (na +/- 3 sec.) achteraf
feedback geven
De mogelijkheden van de patiënt worden geminimaliseerd. Er is geen zelf reflectie, ziet de
eigen fouten niet in
, Geef steeds minder feedback
Knowledge of performance:
• Extrinsieke feedback, geeft informatie over de kwaliteit van de beweging
• Er is meer onderzoek gedaan naar KR
KR:
Kijkend alleen naar het resultaat.
Extrinsieke feedback (augmentend): Feedback krijgen van een ander over het resultaat
(uitvoering doel)
Intrinsieke feedback: Zelf feedback zien van het resultaat
KP:
Performance: Kijkend alleen naar de uitvoering van de beweging. Techniek.
Extrinsieke (augmentend): Feedback krijgen van een ander over de techniek.
Intrinsieke feedback: Feedback vanuit jezelf over je techniek, hoe voelde de beweging aan?
Samenvatting KR & KP• Beter behoud van motorisch leren
– Augmented extrinsieke feedback is minder krachtig
– Feedback die vertraagd is met enkele seconden
Redenen…
– Cliënt/patiënt kan intrinsieke feedback aanspreken
– Kan eigen oplossingen uit het geheugen halen
3. De FIO kent de trainingsvormen in motorisch leren.
Analogy learning:
Het leren van een beweging met behulp van een metafoor. De patiënt denkbeeldig in een
vertrouwde omgeving plaatsen en zo de beweging te linken.
Movement imagery:
Het voor je zien, dromend, in je hoofd de beweging uitvoeren.
Discovery learning:
Het ontdekken van de beweging zonder hulp, geheel uit jezelf.
Trial and error learning:
De beweging vaak herhalen en voor oefenen en fouten maken de beweging leren.
Observational learning:
Het leren door te observeren, bv de beweging in filmpjes terug kijken, voetbal trucjes etc. Of
naar de uitleg van de lesgever kijken en hoe hij/zij dit uitvoert.
Errorless learning:
Leren met zo min mogelijk fouten te maken. Begin makkelijk en maak het steeds moeilijker.
Zo min mogelijk fouten!!!
Dual- task learning:
Het leren van een beweging door het uit te voeren terwijl je ook een andere beweging doet.
, FH 6
Leerdoelen
1. De student heeft kennis van het parallel systeem en het hiërarchisch systeem.
2. De student heeft kennis van de componenten van het centraal zenuwstelsel.
Componenten:
- Perifeer
Vangt de prikkel op en stuurt deze naar het ruggenmerg.
- Ruggenmerg
Dit is het eerste niveau van het hierarchisch systeem. Het ruggen merg is betrokken bij
het ontvangen en verwerken van de somatosensorische informatie; gevoel van de spieren
en gewrichten en de huid, de reflexen en de bewuste controle van houdingen en
bewegingen door motor neuronen. Het ruggenmerg ontvangt sesorische informatie en
stuur motorische informatie terug. Aanvoerend (affernte) naar de hersenen, ascenderend
Efferente is andersom; descenderende.
- Hersenstam
De hersenstam bevat belangrijke kernen die betrokken zijn bij posteriele controle en
locomotion (voortbewegen), inclusief de vestibulaire (evenwicht). De hersen stam
ontvangt somatosensorische informatie van de huid en de spieren van het hoofd, omdat
hier geen CZS tussen zit. De kernen van de hersenstam controleren ook de output die
worden verstuurd naar de nek, gezicht en de ogen, en zijn belangrijk voor de functies van
horen en smaak.
- Cerebellum
De kleine hersenen.
Het cerebellum ligt achter de hersenstam en is hiermee verbonden door steeltjes
genaamd ‘pedunclus’. Het cerebellum ontvangt input van het ruggenmerg (geeft feedback
over beweging) en van de cerebrale cortex (geeft info over het plannen en bewegen), en
geeft de outputs aan de hersenstam. Het cerebellum heeft vele belangrijke functies in
motor control.
Een functie is het controleren en aan te passen van een beweging, door te kijken naar de
bedoelde output en de sensorische signalen te vergelijken. Kijken of dit de juiste keuze zal
zijn.
Het cerebellum regelt ook de kracht en de bewegingsuitslag van de beweging, en is
betrokken bij het motorisch leren, van simpele naar complxe beweging.
- Diencephalon (talamus en hypotalamus)
Ligt in het midden van de hersenen, gericht naar de neus, voorkant van het cerebellum.
De Diencephalon bestaat uit de talamus en de hypothalamus.
De talamus verwerkt het meeste van de info die komt van de cortex (hersenschors) van
de het paralellen input systeem (van het ruggenmerg naar cerebellum en de
hersenstam). Deze wegen blijven gescheiden tijdens de verwerking (input) van de
talamus en tijdens de output naar de cortex.
- Cerebrale hemisferen (cerebrale cortex en de basale ganglia)
Dit bestaat uit het cerebrale cortex en de basale ganglia. De basale ganglia ligt aan de
basis van de cerebrale cortex, deze ontvangt input van de meeste gebieden van het
cerebrale cortex, en versturen de output terug naar de motor cortex via de talamus.
Sommige van de functies van de basale ganglia beïnvloeden de hoger gelegen cognitieve
aspecten van motor controle, zoals plannen en beweeg strategiën.
3. De student heeft kennis van de functie van de componenten van het centraal zenuwstelsel.