Week 1: Inleiding Versterferfrecht
Erfopvolging bij versterf: Wanneer er geen testament wordt gemaakt.
Bestaansvereiste: art. 4:9 BW: Je moet bestaan om mee te kunnen doen aan het versterferfrecht.
Dit geldt ook voor een making op grond van art. 4:56 BW.
Uitzondering: 4:56 lid 2, 3 en 4. Dit zijn uitzonderingen die te maken hebben met voorwaardelijke
making.
Ab intestato: Zonder testament
1:2: Als een moeder zwanger is en het kind komt leven ter wereld, dan maakt deze ook deel uit
van de nalatenschap, dus dat is een uitzondering van de bestaanseis.
Verhaal over de stadhouders: Stadhouder onderweg in een koets om een erfenis te verdelen en hij
raakt in het Hollands diep, terwijl zijn vrouw op dit moment zwanger was. Al onze koningen etc. zijn
de afstammelingen van dat ongeboren vrucht.
Bekwaam: Je moet bekwaam zijn om te erven, een informele vereniging heeft dat bijv. niet.
Bevoegd: Je moet ook bevoegd zijn om te erven ( bijv niet onwaardig, onterfd, vooroverleden
etc. )
Echtgenoten erfgenaamschap: Erfgenaamschap van de echtgenoot is relatief nieuw. Hiervoor
had het alleen te maken met familierechtelijke betrekking en niet op aanverwantschap (tot 1923)
Vroeger moest je echt heel erg ver terugrekenen in de bloedlijn, voordat je aan de echtgenoot aan
de beurt kwam.
Tegenwoordig is dat wel zo en het geldt ook voor de geregistreerd partnerschap, niet alleen voor
huwelijk.
De positie van de langstlevende was relatief zwak. Als de vader zou overlijden en moeder en 3
kinderen achterlaten, dan wordt alles verdeeld in 1/4. Als er bijvoorbeeld sprake zou zijn van een
huis, dan is er een mogelijkheid dat de kinderen hun deel zouden kunnen vorderen en dat de
moeder op dat moment niet beschermd is geweest. Deze discussie heeft tot 2003 geduurd, en
uiteindelijk tot de wettelijke verdeling geleid. Daar is dus veel aan voorafgegaan tot dat de
langstlevende bescherming kreeg. Nu zijn alle goederen op grond van de wettelijke verdeling van
de langstlevende.
Bloedverwantschap: broer, zus, vader kind art 4:10 lid 3.
Aanverwantschap: een huwelijk of geregistreerd partnerschap: art 4:8. Aanverwantschap doet
geen erfgenaamschap ontstaan, bloedverwantschap wel.
Graad: art 4:12 lid 3: Verder verwant dan de 6e graad, gaat niet. Het gaat zowel in de opgaande
lijn als in de afgaande lijn (ascendenten en descendenten).
Erfopvolging bij versterf gebeurt niet op het moment dat er een testament is. Dan heeft het
testament een leidende rol.
Staak: Wanneer je meerdere plaatsvervullers hebt in de plaats van iemand anders (onwaardig of
vooroverleden etc.)
Uit eigen hoofde: Je erft vanuit je eigen positie. Jouw plaats in de stamboom.
Plaatsvervulling: art 4:10 jo. 4:12 lid 1 BW. Soms kan het zo zijn dat je in iemand zijn plaats kan
treden op basis van plaatsvervulling, wanneer iemand niet uit eigen hoofde kan erven. Je moet wel
op grond van art 4:12 BW altijd even controleren of het mogelijk is om plaatsvervulling toe te
passen.
Volgens het oude erfrecht was er vroeger alleen sprake van plaatsvervulling wanneer iemand
overleed.
Tegenwoordig hebben wij ook veel belangstelling bij het oude erfrecht, aangezien er veel
testamenten zijn gemaakt in die tijd, en deze zijn dan wel nog steeds geldig en breken misschien
wel over 40 jaar pas open. Je moet daarom rekening houden met de plaatsvervulling of er dan
sprake is van oud recht of nieuw recht. Er is in het nieuwe recht een ruimere regeling dan vroeger,
vroeger ging het alleen om het overlijden en tegenwoordig is het ook mogelijk bij onterving,
overlijden, of bij onwaardigheid. Voor 2003, ga je naar art 4:46 BW, dan gaat het om uitlegging. Je
moet het testament interpreteren vanuit de geest van de persoon die het testament heeft
1
,opgesteld. Dus je moet letten op de omstandigheden waaronder het is gemaakt en dat is in dat
geval het oude erfrecht, en dat is dan vanuit welke geest je dat zou moeten interpreteren.
Er is ook een mogelijkheid om plaatsvervulling toe te passen bij de legitieme portie, art 4:63 BW.
Dit is anders dan die van art 4:12 BW. Ook een minder ruime toepassing dan bij versterferfrecht.
Parentelen: Je begint bij art 4:10 BW altijd eerst te kijken naar lid 1 sub a, als je niemand hebt
gevonden in het eerste parenteel, dan ga je pas verder naar het volgende, sub b (etc.) Dus eerst
het eerste uitsluiten en daarna pas door naar de volgende. Wel rekening houden met de overige
leden. Bij het eerste parenteel eerst ook controleren of er een mogelijkheid is van plaatsvervulling.
Die moet je eerst allemaal uitsluiten, voordat je naar het tweede parenteel kan.
De grootte van de erfdelen: Iedere erfgenaam die geroepen wordt erft voor een gelijk deel, art
4:11 BW. Vroeger was dat anders en erfden dochters minder dan zonen, dit is ook zo volgens
Islamitisch erfrecht. Uitzonderingen in art 4:11 lid 2 en 3. Halfbroers en zussen erven de helft van
reguliere broers en zussen en ouders dienen in elk geval 1/4 te verkrijgen.
Impliciete onterving: Alleen de twee anderen benoemen en de persoon die wordt uitgesloten
wordt gewoon niet genoemd.
Expliciete onterving: Expliciet zeggen dat iemand het niet krijgt, de plaatsvervulling van art 4:12
BW doet zich alleen voor wanneer er sprake is van een expliciete onterving. Dus er moet worden
gezegd A doet niet mee, dan kan er door de bloedverwanten gebruik worden gemaakt van
plaatsvervulling.
Kloven: Oud erfrecht, bij twee overleden echtgenoten, werd de nalatenschap van beide door de
helft gedeeld en vervolgens aan beide families de helft gegeven. Tegenwoordig is dat niet meer zo.
Daar blijf je gewoon het patentele stelsel volgen, en dan kom je uiteindelijk wel iemand tegen aan
wie dat kan worden gegeven. Als je echt helemaal nergens iemand kan vinden dan gaat het naar
de staat.
Recente jurisprudentie: Heel tragisch geval. Een bruidspaar dat op huwelijksreis naar Costa Rica
zijn gegaan. Ze eten bij een visrestaurant en worden allebei vergiftigd. De vrouw overlijdt als
eerste en de man daarna. Als je kijkt naar art 4:10 dan is het evident dat dat moet worden gebruikt.
Ze hadden geen testament, dus dan zou op grond van art 4:10 lid 1 sub a de man alles krijgen
omdat hij de ‘langstlevende’ was. Dat betekende dat in principe alles toe zou komen aan de
nabestaanden van de man. De vraag is dan of de man alles heeft geerfd. De familie van de vrouw
beroept zich op art 4:2 BW. Maar deze is niet van toepassing, omdat het vast staat dat de vrouw
als eerste overleed. Dit is van toepassing als er bijv. een vliegtuig instort en je weet niet zeker wie
als eerste ging.
Is er dan sprake van redelijkheid en billijkheid? De rechtbank zei van wel, dat de r&b zich tegen de
toepassing van art 4:10 BW verzet. Maar dit maakte wel veel los, omdat de rechtszekerheid dan in
het geding komt. Want er kunnen altijd wel uitzonderlijke situaties voordoen. Volgens de rechtbank
waren er hele uitzonderlijke omstandigheden waardoor het wel kon.
Het hof zei: geen sprake van art 4:2, niet van toepassing. Er is wel mogelijkheid om r&b toe te
passen op boek 4, dat blijkt uit de parlementaire geschiedenis. Maar je moet wel beoordelen of er
sprake is van die uitzonderlijke omstandigheden. En daar was volgens het hof geen sprake van,
omdat de rechtszekerheid dat op dit moment verlangt. Afwijking van art 4:10 leidt tot
rechtsonzekerheid. Ook zei het Hof dat de man en de vrouw anders hadden kunnen bepalen bij
testament. Dat als je iets anders zou willen, dat je dat had kunnen bepalen ( Zoals bijv. de 30-
dagen clausule, mensen bepalen dat vaak in een testament dat als je binnen 30 dagen van de
ander sterft je niet erft van de andere echtgenoot.)
Dus artikel 4:10 wordt niet door het hof aan de kant gezet voor de toepassing van de r&b, maar de
toepassing ervan is wel mogelijk bij uitzonderlijke omstandigheden.
Art 4:3 BW: Onbevoegdheid om te erven. Bijv. Als je de moordenaar bent van iemand, en voor de
onherroepelijke uitspraak ga je zelf dood. Dan is het natuurlijk mogelijk dat de moordenaar wel zou
kunnen erven van de persoon die hij vermoord heeft. Dat is een geval wanneer er wel gebruik zou
kunnen worden gemaakt van de redelijkheid en billijkheid.
2
, Het onttrekken van een lijk, omdat je bijv. er geen afstand van kan doen wordt volgens de
rechtbank niet geoordeeld dat je dan automatisch onwaardig bent. Man onttrok het lichaam van
zijn vrouw, omdat hij er geen afstand van kon doen, maakte hem niet onwaardig voor de
nalatenschap.
Art 4:3 lid 1 onder b BW: Straf van ten minste 4 jaar. Moeder is dood. Zij laat een echtgenoot en
twee zonen achter. Vader komt met zoon naar de notaris en vraagt een verklaring van erfrecht.
Hiermee kan de man gerechtigd zijn tot de goederen van de nalatenschap. Dan belt een collega
notaris en zegt dat hij de andere zoon bij zich heeft, en zegt dat de vader onherroepelijk is
veroordeeld tot een misdrijf tegen de moeder. Dan mag je die verklaring tot erfrecht helemaal niet
uitgeven, omdat hij dan onwaardig is. De twee zonen zouden dan de enige erfgenamen zijn.
Er moet een straf zijn van maximaal 4 jaar, niet perse ook voor die tijd veroordeeld, maar dat de
strafmaxima 4 jaar is. Dat er minder straf is opgelegd is dus niet van belang, maar indien er sprake
is van strafverzwarende omstandigheden dan tellen deze wel mee.
Maar, een onwaardigheid vervalt indien er sprake is van ondubbelzinnige vergeving, art. 4:3 lid 3
BW. Dat zou bijv. kunnen wanneer je blijft leven samen met de persoon die deze onherroepelijke
veroordeling heeft gehad. Maar dat is een afweging die door de rechter worden gedaan.
Art. 4:4 BW: Cautio Socini: een gebruikelijke straf in het testament. Mensen zeiden: als jij niet doet
wat ik wil dan ga je niet meer krijgen dan je legitieme portie. (dus de helft van wat je normaal had
gehad.) Hier is ook een uitspraak over geweest.
Dat was in een zaak zo’n Cautio Socini Als je het ontslag van de executeur zou verzoeken. 4:149
lid 1 onder f, je zou als erfgenaam een ontslag van de executeur kunnen verzoeken. De erflater
had echter bepaald dat als je dat zou doen, je alleen je legitieme zou krijgen. De erfgenaam beriep
zich op art 4:4 BW. Daarin staat dat een regeling in een testament nietig is indien het een
erfgenaam beperkt in vrijheden die worden gegeven op grond van boek 4. De rechtsvraag was of
dit mocht, de HR zei dat die beperking op grond van art 4:4 BW niet mocht. Maar in de kern mag
zo’n Cautio wel, als het dus niet een beperking vormt voor rechten die je krachtens boek 4
verkrijgt. (Oud erfrecht, tegenwoordig art 4:71 BW)
Jurisprudentie
Erven Gaasbeek
Vader Gaasbeek verpacht aan zijn zoon Teunis een boerderij voor de tijd van 12 jaar. In de
pachtovereenkomst is een koopoptie opgenomen ten behoeve van Teunis, uit te oefenen na
overlijden van de verpachter. Maar er zijn meer mensen tot de boerderij gerechtigd behalve
Teunis, ook zijn drie andere broers, twee kleinkinderen, een echtgenoot van een vooroverleden
and, en de zoon van de tweede echtgenote. Tijdens de verdeling rijzen zwarigheden tussen de
erfgenamen en de overige gerechtigden tot de onverdeeldheid van de boerderij. De deelgenoten
die de koopoptie niet wensen uit te voeren, willen de boerderij aan de meest biedende verkopen.
Hoge Raad: Erfgenamen zijn als rechtsopvolgers onder algemene titel in beginsel
gebonden aan door de erflater aangegane overeenkomsten en gehouden deze na te komen. Dit
geldt ook voor een overeenkomst welke betrekking heeft op een goed dat aan de erflater, zijn
erfgenamen en een of meer anderen gezamenlijk toebehoorde en welke door de erflater zonder de
vereiste medewerking van de overige deelgenoten is gesloten.
De omstandigheid dat de deelgerechtigden die niet erfgenaam zijn, de zonder hun medewerking
gesloten overeenkomst niet tegen zich behoeven te laten gelden, staat aan de persoonlijke
gebondenheid van de erfgenamen en hun verplichting tot nakoming of, zo nakoming niet mogelijk
is tot schadevergoeding niet in de weg.
De Roemeense erflater
De verzoekers zijn de vader en de zus van het slachtoffer Tatiana. Zij en haar moeder worden
vermoord door haar echtgenoot Aurel. Kort daarna pleegt Aurel zelfmoord, en laat hij twee
afscheidsbrieven achter waarin hij de moorden bekent. Op grond van het Roemeens burgerlijk
wetboek kan een persoon die veroordeeld wordt wegens moord op de overledene onwaardig
worden verklaard om te erven uit diens nalatenschap. Maar door een strikte lezing van de bepaling
is daar in dit geval dus geen sprake van, aangezien Aurel nooit voor de moorden is veroordeeld, hij
3