Samenvatting burgerlijk procesrecht, periode 2.3
Samenvatting literatuur burgerlijk procesrecht
Academisch jaar 2017-2018
Samenvatting gebaseerd op (zoals voorgeschreven in het blokboek):
Rueb, Gras, Jongbloed, ‘Compendium burgerlijk procesrecht’, Wolters Kluwer: 2015, twintigste
druk.
Hendrikse Robert, ‘Compendium procederen in KEI-zaken’, Wolters Kluwer: 2017, supplement bij
twintigste druk.
Alleen die hoofdstukken/paragrafen die relevant zijn en aansluiten bij de hoorcolleges van de heer
Fernhout zijn opgenomen in deze samenvatting.
Literatuur behorende bij hoorcollege 1
Hoofdstuk 3.5 De absolute competentie
De regels van de absolute competentie zijn opgenomen in de Wet RO, de regels van de relatieve competentie
zijn terug te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een belangrijk verschil tussen de regels van
de absolute en de relatieve competentie is dat die van de absolute competentie van openbare orde zijn, zie
hiervoor artikel 72 Rv. De regels aangaande de relatieve competentie zijn daarentegen niet van openbare orde;
hier gaat het primair om het belang van de gedaagde om dicht bij huis te procederen, zij het dat er uitzonderingen
zijn.
In eerste aanleg worden in beginsel alle zaken aanhangig gemaakt bij de rechtbank, zie hiervoor artikel 42 Wet
RO. De volgende vraag die dan rijst is of de kamer voor kantonzaken bevoegd is of de kamer voor andere zaken
dan kantonzaken. Op grond van artikel 93 Rv is de kantonrechter bevoegd in de volgende situaties:
Zaken betreffende geldvorderingen met een beloop van ten hoogste €25.000,-.
Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de
vorderingen géén hogere waarde vertegenwoordigt dan de gestelde €25.000,-.
Zaken betreffende onder meer een arbeidsovereenkomst, consumentenovereenkomst met een krediet
van ten hoogste €40.000,- of een agentuur, huur, huurkoop of consumentenovereenkomst.
Andere zaken ten aanzien waarvan de dit wet bepaalt, bijvoorbeeld pacht.
In zaken waarbij verschillende vorderingen zijn ingesteld, gaat het belang dat samenhangende zaken
gezamenlijk worden behandeld vóór het belang van behandeling overeenkomstig het in beginsel
toepasselijke processuele regime. Zie hiervoor artikel 94 lid 2 en 3, artikel 97 Rv en artikel 98 Rv.
Prorogatie In plaats van de rechtbank wordt het geding meteen ter kennis gebracht van het
Gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn. Dit staat ter vrije bepaling van
partijen, die daarmee de eerste aanleg overslaan. Artikel 329 Rv en 331 Rv.
Hoofdstuk 3.6 De relatieve competentie
De regels zijn te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij de relatieve competentie staat als
hoofdregel voorop dat de zaak moet worden voorgelegd aan de rechter in wiens rechtsgebied de gedaagde zijn
woonplaats of zijn werkelijk verblijft heeft, aldus artikel 99 Rv. In een aantal gevallen is er naast de hoofdregel nog
een ander aanknopingspunt voor relatieve bevoegdheid. De wet geeft de eiser dan de keuzemogelijkheid omdat
meer dan één rechter relatief bevoegd is verklaard om van zijn vordering kennis te nemen. Zie voor deze mede-
bevoegdheid de artikelen 100 t/m 107 Rv.
Partijen wijzen soms in hun overeenkomst een andere rechter aan dan die welke volgens de wettelijke regeling
relatief bevoegd is. zij zijn daar in beginsel vrij in, aldus artikel 108 lid 1 Rv.
Hoofdstuk 3.7 Er is niet voor de juiste rechter gedagvaard
Wat gebeurt er wanneer de gedaagde wordt opgeroepen voor een onbevoegde rechter? De rechter verklaart zich
dan, zo nodig ambtshalve, onbevoegd om van de zaak kennis te nemen. Hetzelfde geldt bij het ontbreken van de
staatsrechtelijke rechtsmacht. Is het geding voor een absoluut onbevoegde rechter aanhangig gemaakt, dan zal
deze zich op grond van artikel 72 Rv ambtshalve onbevoegd moeten verklaren. Wanneer de rechter relatief
gezien onbevoegd is, dan zal de rechter zich in het algemeen niet ambtshalve onbevoegd mogen verklaren, maar
alleen als door de gedaagde tijdig op de onbevoegdheid beroep is gedaan. Met een onbevoegdheidsverklaring is
het geding niet zonder meer geëindigd. Had de zaak namelijk ergens anders in Nederland aangebracht moeten
1
, Samenvatting burgerlijk procesrecht, periode 2.3
worden, dan dient de rechter in kwestie de zaak naar het wél bevoegde gerecht te verwijzen, zie artikel 73, 110
en 221 Rv. Er kan ook wel intern verwezen worden, zie daarvoor artikel 71 Rv.
Hoofdstuk 3.8 Er is voor het verkeerde procesinleidende stuk gekozen
Onder het oude recht leidde dit zonder meer tot niet-ontvankelijkheid. Tegenwoordig dient de rechter in een
dergelijk geval de zaak verder volgens de juiste regels voort te zetten, aldus artikel 69 Rv. Zo nodig kan de
rechter vragen de eiser of verzoeker het inleidende stuk te verbeteren. De regel geldt in principe ook voor het
instellen van rechtsmiddelen.
Hoofdstuk 5.3 De inhoud van de dagvaarding
Dagvaarden geschiedt bij exploot. Een exploot is een ambtsedig proces-vervaal betreffende een door de
deurwaarder verrichte ambtshandeling. Niet alleen de wijze waarop dagvaardingen moeten worden uitgebracht,
maar ook de inhoud daarvan is wettelijk geregeld. Ze hebben op vier onderwerpen betrekking:
1) Gegevens betreffende de partijen, eventuele gemachtigde, eventuele woonplaatskeuze, de deurwaarder
die de dagvaarding heeft betekend en de dag en wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, artikel 45 lid 3
Rv.
2) Aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen alsmede de plaats, datum en het tijdstip
van de zitting, artikel 111 lid 2 onder e en f Rv.
3) Informatie over de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, hoe hij kan antwoorden,
wat de gevolgen zijn van nalatigheid en de eventuele mogelijkheid tot rechtsbijstand, artikel 111 lid 2
onder g t/m l Rv.
4) De eis en de gronden daarvan, alsmede het voor zover bekend zijnde verweer van de gedaagde en de
bewijsmogelijkheid hiertoe, artikel 111 lid 3 Rv.
De dagvaarding moet als exploot na datum van de betekening de naam en woonplaats vermelden van degene in
wiens opdracht zij wordt uitgebracht; dat is dus de eiser. Zie hiervoor artikel 45 Rv. Van rechtspersonen moet de
aard van hun persoonlijkheid, hun statutaire naam, handelsnaam, plaats van vestiging en/of kantoor/filiaaladres
worden vermeld.
Hoofdstuk 5.4 De voorschriften omtrent het uitbrengen van exploten en dagvaardingen
Artikel 45 e.v. Rv bevatten een algemene regeling voor de inhoud van exploten en de wijze waarop zij moeten
worden gedaan. Exploot doen of uitbrengen wil zeggen: het betekenen van het desbetreffende stuk en het laten
van afschrift. Sinds kort kan de deurwaarder ook elektronisch exploot doen en afschrift laten, zie hiervoor artikel
45 lid 2 en 3 Rv. In beginsel dient de dagvaarding te worden betekent aan de persoon in kwestie, maar soms kan
dit om verschillende redenen niet lukken. Er zal dan aan een andere persoon (in gesloten envelop) betekent
moeten worden, dat maakt een dagvaarding niet ongeldig. Zie voor de regels omtrent het betekenen aan iemand
anders dan de gedaagde zelf artikel 46 en 47 Rv. Hierin staat dat:
1) Ten eerste de dagvaarding moet worden betekent aan de gedaagde zelf;
2) Wanneer dit niet lukt de dagvaarding ook uitgereikt kan worden aan de woonplaats door:
a. Een afschrift van het exploot te laten aan een huisgenoot van de gedaagde;
b. Een afschrift aan het exploot te laten aan iemand anders dan de huisgenoot aanwezig op de
woonplaats;
c. De voor het gedaagde bestemde afschrift in een gesloten envelop op de woonplaats achter te
laten.
Hoofdstuk 5.6 De termijn van dagvaarden
Tussen de dag waarop de dagvaarding wordt uitgebracht en de roldatum waartegen is gedagvaard moet
tenminste een zeker aantal dagen liggen, de zogenoemde vrije dagen van artikel 119 Rv. Op grond van artikel
114 Rv dient deze termijn tenminste één week te bedragen en wordt verlengd als de woon- of verblijfplaats van
de gedaagde buiten Nederland is gelegen (artikel 115 Rv). Deze eis is een minimumeis, er mag dus ook méér tijd
tussen de dagvaarding en de roldatum zitten. De wet geeft aan de gedaagde in dat geval wél een middel om de
termijn waarop hij is opgeroepen te verkorten, zie hiervoor artikel 126 Rv. Deze verkorting moet anticipatie
genoemd.
Hoofdstuk 5.7 De gronden van de eis
Rechtsfeiten kunnen bestaan uit subjectieve rechten en uit feitelijke omstandigheden waar het recht
rechtsgevolgen aan verbindt. Het voorschrift dat de eiser in de dagvaarding de gronden van de door hem
ingestelde eis moeten vermelden ziet op de stelplicht en de steeds daarbij behorende motiveringsplicht, zie artikel
111 lid 2 onder d Rv. Het moet de wederpartij namelijk duidelijk zijn waartegen hij zich moet verweren en de
rechter wat hem als grondslag voor de vordering ter beoordeling wordt voorgelegd. Bevat een dagvaarding wél
de gronden voor de eis, maar zijn deze zodanig vaag of innerlijk tegenstrijdig dat de gedaagde niet weet
2
, Samenvatting burgerlijk procesrecht, periode 2.3
waartegen hij zich moet verweren, dan wordt er gesproken van een obscuur libel. Het is dan vervolgens aan de
rechter overgelaten of hij de betreffende partij de gelegenheid geeft haar stellingen te verduidelijken.
Hoofdstuk 14.1 Arbitrage
Het beslissen van vermogensrechtelijke geschillen door particulieren, die hub bevoegdheid niet aan de wet
ontlenen maar aan de overeenkomst van partijen, is sinds 1838 van een wettelijke regeling voorzien. Op grond
van artikel 1059 Rv kunnen ook hun vonnissen bindende kracht verkrijgen en op dezelfde wijze als het vonnis
van de overheidsrechter ten uitvoer worden gebracht. Om deze rechtsgang met voldoende waarborgen te
omkleden, is er voor hier de mogelijkheid tot het opleggen van dwangsommen (artikel 611i Rv) en de
mogelijkheden van reële executie. Arbitrage heeft zo zijn eigen voor- en nadelen.
Voordelen arbitrage Nadelen arbitrage
Deskundige arbiters, die op een bepaald gebied over Een gecompliceerde zaak kan toch even lang duren
meer deskundigheid beschikken dan een ‘gewone’ als een procedure bij de gewone rechter.
rechter.
Snellere en (verwachte) goedkopere rechtsgang. Tijdens en na afloop van het geding kunnen zich
verwikkelingen voordoen waarover een
overheidsrechter dient te beslissen.
Géén verplichte procesvertegenwoordiging. Hoe meer deskundige arbiters, hoe duurder de
procedure.
Meer beslotenheid dan bij een gewone procedure. Vaak is een arbitrage zaak toch zodanig ingewikkeld
dat men zich genoodzaakt ziet een advocaat in de
arm te nemen.
Tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in het Minder waarborgen omtrent de onpartijdigheid en
buitenland is makkelijker dan tenuitvoerlegging van onafhankelijkheid van een arbiter.
een vonnis van de overheidsrechter.
Artikel 1020 Rv geeft enkele voorschriften over de toelaatbaarheid van arbitrage:
1) Berust op instemming van de betrokkenen;
2) Slechts geschillen over rechten waarover men de vrije beschikking heeft, kunnen in aanmerking komen
voor arbitrage.
3) Sommige beslissingen kunnen aan arbiters worden opgedragen zonder dat er sprake is van een geschil,
bijvoorbeeld: vaststelling hoedanigheid of toestand van zaken, hoogte van een schadevergoeding of
verschuldigde geldsom en de aanvulling van een al dan niet uit een overeenkomst voortvloeiende
rechtsbetrekking.
Er kunnen twee soorten arbitrageovereenkomsten worden onderscheiden van elkaar:
1) De overeenkomst waarbij een reeds gerezen geschil aan arbitrage wordt onderworpen. Er wordt hier wel
gesproken van een (akte van) compromis. De zaak is aanhangig door het aangaan van de
overeenkomst.
2) De overeenkomst waarbij partijen zich vooraf verbinden een eventueel geschil aan arbitrage te
onderwerpen. Dit wordt een arbitraal of compromissoor beding genoemd. De zaak is aanhangig door de
ontvangst van de mededeling van de wederpartij dat deze tot arbitrage overgaat.
De overeenkomst tot arbitrage kan worden gekwalificeerd als een procesrechtelijke overeenkomst,
waarbij kenmerkend is dat deze betrekking heeft op een processueel resultaat en niet op de materiële
rechten en verplichtingen van partijen.
Artikel 1022 Rv zegt dat de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst van
arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaart indien een partij zich voor alle verweren op het bestaan van deze
overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is. Een rechter kan tóch bepaalde taken vervullen in een
arbitrageprocedure, namelijk:
De gewone rechter treedt op als restrechter in het geval dat een partij hem een bewarende maatregel of
een voorziening in een kort geding dan wel een voorlopige bewijsmaatregel verzoekt en de wederpartij
zich weliswaar voor alle weren op het bestaan van de arbitrageovereenkomst beroept, maar de
gevraagde beslissing niet of niet tijdig kan worden verkregen.
De gewone rechter (voorzieningenrechter) heeft een faciliterende rol als hij op verzoek van een partij
behulpzaam is bij de voortgang en het goede verloop van het arbitrale geding. Deze rechters kan
bijvoorbeeld arbiters benoemen en ontslaan.
De gewone rechter heeft een controlerende functie als hem wordt gevraagd het voor de tenuitvoerlegging
van een arbitraal vonnis benodigde verlof te verlenen en als voor hem vernietiging of herroeping van het
arbitrale vonnis wordt gevorderd.
Bijbehorende artikelen: 1026 t/m 1067 Rv.
3