A min de koolstofdioxidedruk
B min de stikstofdruk
C vermenigvuldigd met de zuurstofconcentratie
D vermenigvuldigd met de zuurstoffractie
Door welke verandering zal de hoeveelheid zuurstof die over de alveolaire membraan
diffundeert afnemen? Door een toename in:
Question 24 options:
A diffusieoppervlak
B drukverschil
C membraandikte
D temperatuur
Antwoorden: 1D, 2(niet A), 3C, 4B, 5C, 6C, 7C, 8B, 9(niet), 10B, 11(niet), 12D, 13B, 14C,
15AC, 16D, 17A, 18C, 19A, 20A, 21C, 22, 23D, 24C
Hoorcollege 2, gaswisseling
Leerdoelen
- Uitleggen hoe de partiële drukken tot stand komen
- Uitleggen wat de A-a gradiënt is en waar deze door veroorzaakt wordt
- Uitleggen hoe en hoeveel zuurstof vervoerd wordt door het bloed
- Begrijpen hoe CO2 wordt vervoerd in het bloed
, - Uitleggen wat het (omgekeerde) Bohr en Haldane effect zijn
- Uitleggen hoe de ventilatie gereguleerd is
- Uitleggen wat hyperventilatie is
Verhaal samenvatting:
De partiële druk van een gas in een gasmengsel wordt berekend met: Pgas = Fgas x P (druk in
mm kwik), als het mengsel verzadigd is met waterdamp gaat de P nog - PH2O (47). Van de
buitenlucht naar de alveoli wordt de lucht verzadigd met waterdamp en dit is ongeveer 150
mmHg. In de alveolaire lucht is de partiële zuurstofspanning nog maar 100 mmHg. De
partiële druk van een gas in een vloeistof is afhankelijk van het gas waaraan het wordt
blootgesteld. In het bloed is de partiële zuurstofspanning nog maar 95 mmHg. Er wordt veel
meer O2 opgenomen dan dat er CO2 vrijkomt bij de perfusie, maar CO2 wordt sneller
opgelost in bloed dan dat het invloed heeft op de druk. De alveoli zijn in rust boven meer
opgerekt dan onderaan, dit betekent dat bij een inademing dat alveoli onder meer opgerekt
kan worden en door het drukverschil stroomt de lucht naar onder in de alveoli (de basis). De
ventilatie is 2,5x groter in de basis, maar de perfusie vindt ook voornamelijk in de basis plaats
en is zo’n 6 x groter in de basis. Er is dus relatief onder ventilatie of over perfusie. De
ventilatie/perfusieverhouding is het beste in het midden. De alveolaire dode ruimte wordt wel
geventileerd en niet doorbloed en de term ‘shunting’ betekent dat de alveoli wel wordt
doorbloed, maar niet wordt geventileerd. Een gevolg hiervan is dat zuurstofarm bloed gaat
mengen met zuurstofrijk bloed. Dit kan worden opgelost door vasoconstrictie:afknellen van
het bloedvat waardoor minder bloed daarheen gaat, of bronchodilatatie: de ventilatie omhoog
waardoor meer zuurstof naar die plek gaat. Bronchiën reageren echter op CO2 spanning en
niet op de O2 spanning, dus bij shunting vindt voornamelijk vasoconstrictie plaats. Het bloed
is gemiddeld 0,75 seconden in de longcapillairen. Bij aankomst heeft het 40 mmHg O2 en in
de longcapillairen heeft het 95-100 mmHg binnen 0,25 seconden. Het CO2 gehalte gaat ook
omlaag. Bij inspanning stroomt het bloed sneller langs de longen, maar in gezonde longen is
er dan nog steeds genoeg tijd voor gaswisseling. In de rode bloedcellen heerst ook een O2
spanning, hierdoor gaat O2 de rode bloedcel in en bindt hierin aan hemoglobine, waardoor de
O2 spanning weer daalt en opnieuw wordt opgenomen. Cellen gebruiken zuurstof waardoor
het O2 gehalte daalt en uit de rode bloedcellen het weer los wordt gemaakt van hemoglobine
en wordt opgenomen door de cellen in de weefsels. De oplosbaarheid coëfficiënt van zuurstof
is 0,03 mL O2 per L bloed. Een hoge partiële zuurstofspanning betekent dat bijna alle
bindingsplekken van Hb bezet zijn. CO2 wordt geproduceerd in cellen. 7% hiervan is vrij
opgelost, 70% wordt omgezet tot HCO3- en 23% gaat aan Hb koppelen.