Diagnostiek: KKJ specifieke literatuur
Hoofdstuk 1: Wat is dyslexie?
Definitie
Lezen en spellen zijn cruciale vaardigheden om te kunnen functioneren in onze samenleving.
Ongeveer 10-15% van de Nederlandse volwassenen is laaggeletterd. Een subgroep hiervan heeft
specifieke en hardnekkige belemmering in de verwerving van vloeiende lees- en
spellingsvaardigheden, ondanks voldoende onderwijskansen. Dit staat bekend als dyslexie, met een
prevalentie van 7%. Het komt veel vaker voor bij jongens dan meisjes. Tijdens de middelbare school is
er een stijging in dyslexieverklaringen, omdat dan het talige onderwijs meer toeneemt: langere
teksten. Maar ook wordt er op basis van die verklaring faciliteiten aangeboden: extra tijd tijdens
examens bijvoorbeeld. Hierdoor is het nuttiger om een diagnose te laten stellen.
Er zijn verschillende definities van dyslexie maar die komen in de grote lijnen wel overeen. Dyslexie
wordt gezien als een lees- en/of spellingsprobleem dat ernstig en hardnekkig is en gedifferentieerd
dient te worden van laaggeletterdheid als gevolg van een gebrekkig onderwijsaanbod en als gevolg
van een bredere omgevings- neurologische, sensorische en/of gedragsproblematiek of verstandelijk
beperkingen. Belangrijk is dat er geen verschil in IQ en de lees-spellingsproblemen, dat is
achterhaald. Sommige definities benoemen expliciet de onderliggende neurocognitieve problemen
en anderen niet.
Als de criteria van een ‘specifieke leerstoornis’ uit de DSM-5 toegepast worden op het fenomeen
dyslexie kan dyslexie als volgt worden gedefinieerd:
1. Moeite met het aanleren en gebruiken van lees- en/of spellingvaardigheden, zoals blijkt uit
de persisterende aanwezigheid van minstens één van de volgende symptomen gedurende
minstens zes maanden, ondanks interventies gericht op deze moeilijkheden:
1. onnauwkeurig of langzaam en moeizaam lezen van woorden (moeite met accurate of
vloeiende woordherkenning; slecht decoderen);
2. moeite met spelling.
2. De betreffende schoolse vaardigheden zijn substantieel en meetbaar slechter ontwikkeld dan
gezien de kalenderleeftijd verwacht mag worden en hebben een significant negatieve invloed
op de schoolresultaten en werkprestaties.
3. De leerproblemen beginnen tijdens de schooljaren, maar worden soms pas manifest op het
moment dat de betreffende schoolse vaardigheden zwaarder belast worden dan de
betrokkene met zijn beperkte vermogens aankan.
4. De leerproblemen kunnen niet beter verklaard worden door verstandelijke beperkingen,
niet-gecorrigeerde visus- of gehoorstoornissen, andere psychische of neurologische
stoornissen, psychosociale tegenslagen, gebrekkige beheersing van de taal waarin het
onderwijs gegeven wordt, of inadequaat onderricht.
De DSM-5 geeft aan dat het belangrijk is om ook een indicatie te geven van de ervaren last ofwel
ervaren onderwijsbelemmeringen en de noodzakelijke ondersteuning die daarvan het gevolg is
Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ; nu Zorginstituut Nederland) is na uitgebreid onderzoek in
2007 tot de conclusie gekomen dat de zorg voor jeugdigen met Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (nu
Ernstige Dyslexie) noodzakelijke zorg is:
- Dyslexie is een medische probleem door de neurobiologische en genetische basis.
- Behandeling voor Ernstige Dyslexie is van belang voor betere functionering
- Goed af te bakenen van mildere vormen
- Forse vermindering in kwaliteit van leven
,Dyslexie kan ook gedefinieerde worden volgens het sociale model dat stelt dat de ervaren
beperkingen worden veroorzaakt door onze op tekst gebaseerde maatschappij. Kritiek is dat dit
model blind is voor de beperking zelf en het effect daarvan. Het focust alleen op barrières die binnen
instituties zoals school en werk worden opgeworpen.
Het biopsychosociale model, ook wel International Classification of Functiong model, ziet dyslexie
niet als leerstoornis op zichzelf maar biedt de mogelijkheid verschillende verklaringsmodellen naast
elkaar te gebruiken: Functies (mentaal en emotioneel), activiteiten, participatie, extern en
persoonlijk. Er kan nagegaan worden in hoeverre dyslexie daadwerkelijk tot problemen in de
onderwijsparticipatie leidt en welke factoren daar van invloed op zijn.
Primaire symptomen
Het centrale kenmerk van dyslexie is een probleem met de verwerving van de technische
leesvaardigheden. Dit kan zich uiten in onnauwkeurigheid van het lezen of decoderen van woorden,
en in problemen met de leesvloeiendheid. Problemen met het lezen op woordniveau
(nauwkeurigheid en/of vloeiendheid) worden in het algemeen als meest karakteristiek beschouwd
voor de leesproblemen van jeugdigen met dyslexie. Met name in meer transparante talen zoals in het
Nederlands is leesvloeiendheid het meest herkenbare symptoom.
Een ander symptoom is problemen met spelvaardigheid aangezien lezen en spellen beide betrekking
hebben op de koppeling tussen gesproken en geschreven taal. Leesachterstanden zijn daarentegen
vaak stabiel, spellingsproblemen niet. Mensen met of zonder dyslexie maken dezelfde soort
spellingsfouten (kwaliteit), maar mensen met dyslexie maken er veel meer (kwantitatief).
Secundaire symptomen en gevolgen
Dan kunnen er nog problemen voordoen op gebied van begrijpend lezen en studerend lezen. Ook
scoren mensen met dyslexie zwakker op lees- en spellingstaken in vreemde talen. Als laatste doen er
ook problemen in het automatiseren van rekenvaardigheden voor. Dit heeft een verband met rapid
naming.
Er kunnen verschillende sociaal-emotionele gevolgen zijn van dyslexie. Het vormt o.a. een risicofactor
voor het ontwikkelen van een lage zelfwaardering, angst en depressie. Er is sprake van een dynamisch
samenspel tussen interne en externe factoren.
Factoren die een gunstige invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling kunnen hebben zijn: een
diagnose in de kindertijd, de manier waarop de diagnose wordt gebracht, vroegtijdige interventie,
een begripvolle en steunende omgeving, meer succeservaringen dan faalervaringen, en competenties
of talenten buiten school zoals sport.
Coping: veel mensen met dyslexie laten vermijdende coping zien en gaan taken van lezen/spellen uit
de weg om angst om gepest te worden of te falen uit de weg te gaan. Dit kan leiden tot een lage
zelfbeeld of depressie. Jeugdigen die dyslexie zagen als een learning difference hadden meer
academisch zelfvertrouwen en ambities dan studenten die hun dyslexie zagen als een nadelige
medische aandoening (learning disability).
Attributiestijlen (intern of extern): dat mensen hun successen en faalervaringen proberen te
begrijpen door deze toe te schrijven aan diverse oorzaken. Jeugdigen die herhaaldelijk falen, kunnen
gaan twijfelen aan hun vermogens en zich hulpeloos voelen (‘aangeleerde hulpeloosheid’). Dat kan
leiden tot een verminderde leermotivatie. Er zijn zwakke associaties tussen mindsets en
leerprestaties effect op elkaar hebben.
, Zelfbeeld en faalangst: Herhaaldelijke faalervaringen spelen een belangrijke rol in het ontwikkelen
van faalangst en een lagere zelfwaardering.
Lees- en leermotivatie/-attitude: De zelfdeterminatietheorie stelt dat iemand gemotiveerder raakt
naarmate zijn behoefte aan autonomie, relatie en competentie meer wordt vervuld. Faalervaringen
en frustratie kunnen ervoor zorgen dat de motivatie en het academisch gevoel van eigenwaarde
afnemen.
Verklaringsmodellen
Evenals andere (ontwikkelings)stoornissen moet dyslexie worden opgevat als een multidimensionele
aandoening. Het multidimensionele model benadrukt het feit dat verschillende genetische en
omgevingsrisicofactoren een rol spelen in het optreden van een bepaalde stoornis en dat sommige
risicofactoren ook gedeeld worden met andere stoornissen, wat leidt tot comorbiditeit.
De fonologische verwerking is de best onderbouwde oorzaak voor dyslexie:
- Fonologisch bewustzijn: het vermogen om fonologische segmenten van een woord, zoals
spraakklanken of syllabes, bewust te kunnen segmenteren of te manipuleren (bijvoorbeeld een klank
uit een woord weglaten, klanken verwisselen in woorden of woorden splitsen in syllabes of klanken).
- Rapid Automized Naming; RAN reflecteert de snelheid waarmee vanuit een visuele stimulus de
fonologische (gesproken of klank-) vorm van een woord geactiveerd wordt.
Verder worden afwijking in integratie van letters en klankinformatie, visuele (aandachts)problemen,
spraakperceptiemoeilijkheden, problemen met statistisch leren, problemen met ruisonderdrukking,
en vertraagde informatieverwerking benoemd als andere oorzaken voor dyslexie. Erfelijkheid speelt
daarnaast ook een sterke rol.
Comorbiditeit
Er zijn verschillende ontwikkelingsstoornissen die samen kunnen gaan met dyslexie of een
alternatieve verklaring kunnen vormen voor de lees- en/of spellingproblemen. Comorbiditeit blijkt
vaak een teken te zijn van een ernstigere stoornis en kan diagnostisch onderzoek en behandeling
compliceren:
ADHD: Het is mogelijk dat de symptomen van de ene klinische stoornis de symptomen van de andere
stoornis veroorzaken (direct causation model). Een andere mogelijkheid is dat de twee stoornissen
comorbide zijn als gevolg van gedeelde genetische (en omgevings-)invloeden, die het risico op het
ontstaan van beide ontwikkelingsstoornissen vergroten.
Dyscalculie: een factor lijkt te zijn dat rekenvaardigheden regelmatig getoetst worden met
redactiesommen (verhaaltjessommen). Rekenen heeft rekenen talige aspecten (Snel tafels kunnen
benoemen), maar heeft dyscalculie ook gemeenschappelijke neurocognitieve processen.
Taalontwikkelingsstoornis (TOS): Fonologische vaardigheden zoals verbaal kortetermijngeheugen,
fonologisch bewustzijn en benoemsnelheid (RAN) lijken een prominente risicofactor voor dyslexie te
zijn voor jeugdigen met TOS. De aanname is dat TOS en dyslexie verschillende stoornissen zijn met
gedeelde risicofactoren.
Licht verstandelijke beperking (LVB): LVB geldt derhalve in de regel als alternatieve verklaring voor de
lees- en/of spellingproblemen.
Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling - versie 3.0
Inleiding
Dit is een leidraad om ernstige dyslexie (ED) te diagnosticeren, indiceren en behandelen voor