Samenvatting D4: Psychiatrie B
Psychotherapie
Psychologie van normaal en pathologisch functioneren
- Appraisal, coping en afweer: in het stresskwetsbaarheid model heet het proces van
waarnemen en inschatten van de betekenis van de stressor appraisal en de toestand van
spanning waarin iemand met stress komt te verkeren strain. Primaire appraisal is het
beoordelen van de aard van de stressor, secundaire gaat erover of je het aankan en wat je
eraan kunt doen. Coping zijn strategieën die mensen hanteren om te kunnen omgaan met
stressoren. Hierin zit een verschil tussen probleemgerichte en emotiegerichte coping.
Probleemgerichte coping wil de situatie veranderen; bijv. probleemoplossend of vermijdend.
Bij emotiegerichte coping probeer je de strain te reduceren; jezelf geruststellen, steun
zoeken, bagatelliseren of ontkennen, moed in drinken of farmaca gebruiken. Andere
manieren om met stress om te gaan zijn afweer mechanismen: automatische, onbewuste
psychische processen die het individu beschermen tegen te heftige onlustgevoelens door het
onbewust maken van die gevoelens of gedachten. Afweermechanismen kan zich uiten in
gedrag (ongedaan maken), gevoel (isolatie affect) of denken (rationaliseren). Jonge kinderen
maken veel gebruik van primitieve afweer; geleidelijk meer neurotische en adaptieve afweer
(beste). Adaptieve afweer is beheersen, anticiperen. Neurotisch is verdringen, verschuiven,
rationaliseren. Primitief is projecteren, externaliseren, splitsen, idealiseren/devalueren.
- Psychische ontwikkeling: in iedere levensfase is er een ontwikkelingstaak die overwonnen
moet worden door het individu, wanneer deze goed worden doorlopen, verwerf je een
gezond psychosociaal functioneren. Ontwikkelingstaken/als het mis gaat:
o Zuigelingenfase: vertrouwen/wantrouwen – psychosociaal functioneren: nemen en
geven
o Peuterleeftijd: autonomie/schaamte en twijfel – psychosociaal functioneren:
vasthouden en loslaten
o Kleuterleeftijd: initiatief/schuldgevoel - psychosociaal functioneren: iets maken en
namaken
o Basisschoolleeftijd: handvaardigheid en vlijt/minderwaardigheid - psychosociaal
functioneren: iets planmatig construeren
o Adolescentie: identiteit/verwarring - psychosociaal functioneren: zichzelf zijn
o Vroege volwassenheid: intimiteit/isolement - psychosociaal functioneren: zichzelf
verliezen en vinden in de ander
o Middelbare volwassen leeftijd: generativiteit en productiviteit/stagnatie en
egocentrisme - psychosociaal functioneren: zorg dragen behoud van de mensheid
o Late volwassenheid: ego-integriteit/wanhoop - psychosociaal functioneren: zijn,
geleefd hebben en aanvaarden niet meer te zullen zijn
- Emotioneel leren of conditionering: klassieke conditionering, operante conditionering.
- Gehechtheidsstijlen: veilige hechtingsstijl wordt bepalend geacht voor een goede regulatie
van emoties, aandacht, nadenken en reflecteren op eigen of andermans functioneren;
positief zelfbeeld, durven zich kwetsbaar op te stellen. Onveilige hechtingsstijlen:
o Gepreoccupeerde: negatief zelfbeeld en chronische onzekerheid of anderen wel aan
behoeften en verwachtingen tegemoet willen komen. Mensen zijn opdringerig en
claimend. Ontstaat wanneer ouderfiguur slechts incidenteel of onvoorspelbaar
responsief is, waardoor het kind om aandacht moet vragen.
o Vermijdend: je gaat ervan uit dat de ander niet beschikbaar is, geen pogingen
ondernemen om intieme relaties aan te gaan, weinig contact met gevoelens.
, Ontstaat als de ouder niet responsief is, hechtingssysteem wordt gedeactiveerd en
kind geeft het op om troost en zorg te zoeken
o Gedesorganiseerd: mengeling
Psychologische behandelingen
Het doel van psychotherapie is om mensen bij te staan in het veranderen van hun cognitieve,
affectieve, conatieve en interpersoonlijke functioneren en/of persoonskenmerken. Vier grote
stromingen zijn te onderscheiden.
Psychodynamische psychotherapie
Houdt zich bezig met onbewuste drijfveren en remmingen, waar ervaringen uit de kindertijd een
belangrijke rol bij spelen. Vroeg aangeleerde patronen kunnen leiden tot psychisch lijden. Ook in de
relatie tussen therapeut en patiënt kunnen deze onbewuste patronen en conflicten zichtbaar worden
(dat heet overdracht) en voor de patiënt kenbaar gemaakt, waardoor ze minder vanzelfsprekend en
daardoor beter hanteerbaar worden. De psychodynamische psychotherapie kent verscheidene
vormen, variërend van steunend-structurerend tot inzicht gevend of overdrachtsgericht, van kort tot
lang durend tot de (klassieke) intensieve bankanalyse.
Cognitieve gedragstherapie
Uitgangspunt is dat klachten en problemen in belangrijke mate kunnen worden verklaard uit en
worden onderhouden door oude en nieuwe bewuste en onbewuste leerervaringen; komt tot
uitdrukking in de wijze waarop je denkt, voelt en doet. Nadruk ligt op het beïnvloeden van deze
leerervaringen voor zover ze deel uitmaken van het probleem. Verschillende behandelingsvormen:
exposure, operante techniek, responspreventie en socratisch gesprek.
Cliëntgerichte experiëntiële therapie
In de cliëntgericht-experiëntiële psychotherapie houd je je bezig met de persoonlijke
belevingswereld: de lichamelijk gevoelde wijze waarop de persoon de interactie met de wereld, de
eigen situaties en anderen voelt en betekenis geeft. De affectieve betekenisverlening wordt gekleurd
door vroegere ervaringen en door de impliciete emotieschema’s die de patiënt op basis van die
ervaringen heeft ontwikkeld. De cliëntgerichte therapeut biedt een veilige relatie, gekenmerkt door
empathie, acceptatie en authenticiteit: de zogeheten rogeriaanse (naar grondlegger Rogers)
attitudes, waarbinnen de cliënt de ruimte krijgt en gestimuleerd wordt om zijn eigen innerlijke wereld
te exploreren en aldus zijn eigen gezonde groeikrachten kan mobiliseren.
Systeemtherapie
Gaat ervan uit dat psychische klachten nooit op zichzelf staan maar dat er altijd invloed is vanuit de
sociale omgeving. Bekijken problemen in relationele, sociale en culturele context. Patiënt kan hier
dan bewust van worden. Therapeuten betrekken belangrijke anderen direct of indirect bij de
therapie.
Indicatiestelling
Psychotherapie dient voor: stemmingsstoornissen, angststoornissen, obsessieve- compulsieve en
verwante stoornissen, psychotrauma en stressstoornissen, eetstoornissen en
persoonlijkheidsstoornissen. Het is gecontra-indiceerd bij somatische aandoeningen die de klachten
veroorzaken of in stand houden, bij overmatig gebruik van middelen en bij vastzitten in een juridische
procedure. Het is belangrijk dat de patiënt zelf actief aan het werk gaat en gemotiveerd is.
, Algemene psychotherapie principes
- Werkrelatie: het is belangrijk dat de patiënt binnen en buiten de therapie-uren bereid is dat
te doen en te laten wat het herstel bevordert, een actieve bijdrage is nodig. In gezamenlijk
overleg worden daarom afspraken gemaakt over bijvoorbeeld naar de sessies komen,
huiswerk maken, overmatig middelengebruik beperken, en eetbuien of vormen van
automutilatie. Psychotherapie berust dus op shared decision making: dwangpsychotherapie
bestaat niet. De basis voor elke vorm van psychotherapie is dus een goede werkrelatie, ook
wel werkalliantie genoemd. Aan de werkalliantie worden drie aspecten onderscheiden:
overeenstemming over het doel van de therapie, overeenstemming over de aard van de
therapie of de werkwijze, en tot slot de ervaren band tussen patiënt en therapeut.
- Reële relatie, therapeutische band en dialoog creëren: De reële relatie is de realistische
perceptie en interpretatie van (het gedrag van) de ander. De therapeutische kwaliteit van de
reële relatie wordt bepaald door de (1) mate waarin de patiënt zich empathisch begrepen en
(2) positief aanvaard voelt door een (3) authentiek aanwezige en betrokken therapeut. Vooral
de empathische betrokkenheid van de therapeut is de consistentste voorspeller voor de
uitkomst van de therapie.
- Overdrachtsrelatie: Je spreekt van een overdrachtsrelatie wanneer automatische
verwachtingen door vroegere en zeker ook vroegkinderlijke ervaringen de relatie met een
ander vertekenen, onder andere de relatie met therapeut. Overdracht is een van de
belangrijkste begrippen uit de theorie en de praktijk van de psychoanalyse
(psychodynamische therapie). Via zelfreflectie probeert de therapeut zijn tegenoverdracht en
de betekenis daarvan in de relatie met de patiënt te begrijpen. In de tegenoverdracht kan een
therapeut sterk meevoelen met de patiënt en hoe die kampt met zijn problemen. Je spreekt
dan van een concordante tegenoverdracht. Je spreekt van complementaire
tegenoverdracht wanneer de tegenoverdracht meer bepaald wordt door een meegevoel met
anderen dan de patiënt, zoals diens partner of ouders of de therapeut zelf.
- De persoon van de therapeut: Men schat het effect van de persoon van de therapeut
verantwoordelijk voor 5% tot 9% van de uitkomstvariantie. Onderzoek laat zien dat het
behandeleffect van psychotherapie dat toe te schrijven is aan de persoon van de therapeut,
groter is dan het behandeleffect dat toe te schrijven is aan verschillen in behandelmodel.
Andere principes:
- Conditioneren en deconditioneren
- Zelfreflectie en zelfbewustzijn: Twee processen zijn hierbij essentieel: emotieregulatie en
-exploratie. Reflecteren is pas mogelijk bij een adequate emotieregulatie: bij te heftige of te
weinig voelbare emoties lukt het niet om te denken over wat je voelt.
- Interpersoonlijke context: Het betrekken van de reële sociale context binnen therapie – in
vivo of in gedachten – biedt heel wat mogelijkheden om maladaptatieve schema’s of een
disfunctionerende sociale context te veranderen. Ook wanneer er geen sprake is van een
formele systeemtherapie, kan het wenselijk zijn om de patiënt eens te zien met zijn
sleutelfiguren
- Besluit: hoe bepaal je welke therapie je gaat doen?
Persoonlijkheidsstoornissen
Er wordt van een persoonlijkheidsstoornis gesproken wanneer de habituele manieren van reageren in
doen, denken en voelen leiden tot significante klachten bij de patiënt zelf of bij anderen, of tot