Handboek vakdidactiek aardrijkskunde
Aardrijkskunde
regionale verschillen, globaliseringsprocessen, actieve aarde, gebruik en beheer van
grondstoffen, natuurlijke risico’s, milieuproblemen, ruimtelijke conflicten, waterbeheer,
klimaatverandering, transport, infrastructuur, topografie
Inhoud schoolaardrijkskunde bepaald door:
• ontwikkelingen samenleving (toenemende globalisering, veranderingen milieubeleid,
technologische veranderingen zoals digitalisering en internetgebruik)
• ontwikkelingen pedagogie (kennis over hoe jongeren leren en over hoe je welke
leerlingen wat het best kunt laten leren)
• ontwikkelingen wetenschappelijke geografie (laatste inzichten klimaatverandering,
verstedelijking of ruimtelijke ordening)
systematische geografie (wereldbeeld)
klimatologie, economische, politieke, culturele en historische geografie
toegepaste geografie (ruimtelijke vraagstukken)
ontwikkelingsvraagstukken, milieuproblemen, planologie
methodisch-geografisch kennis
hoe kan je regionaliseren, veldwerk doen, kaarten maken
International Charter Geographical Education ( International Geographical Union)
‘Geographical education is indispensable to the development of responsible and active
citizens in the present and future world’
Kennis en inzicht
• plaatsen, gebieden om nationale en internationale gebeurtenissen in een geografisch
kader te plaatsen en om ruimtelijke relaties te begrijpen
• natuurlijke systemen aarde om interacties binnen en tussen ecosystemen te verstaan
• sociaal-economische systemen van aarde om ruimtelijk inzicht te verwerven (begrijpen
van invloed van de natuurlijke omstandigheden op menselijke activiteiten,
uiteenlopende wijzen waarop milieus tot stand komen door verschillen in cultuur, religie,
technische, economische en politieke systemen)
• verscheidenheid in volken en gemeenschappen op aarde om culturele rijkdom van
mensheid te waarderen
• uitdagingen van en de mogelijkheden voor wereldinterdependentie
,Vaardigheden in
• gebruik van verbale, kwantitatieve en symbolische vormen van gegevens zoals tekst,
beelden, grafieken, tabellen, diagrammen, kaarten
• gebruik van methodes als terreinobservaties, kartering, interviews, interpretatie van
primaire en secundaire bronnen, gebruik van statistiek
• gebruik van denk-en communicatievaardigheden en van praktische en sociale
vaardigheden om geografische topics te onderzoeken op verschillende ruimtelijke
niveaus en resultaten daarvan te presenteren
Attitudes en waarden die leiden tot
• interesse voor eigen omgeving, ruimtelijke verscheidenheid van natuurlijke en
menselijke verschijnselen op aarde
• waardering voor schoonheid van fysische wereld, verschillende levenswijzen van volken
• zorg voor kwaliteit en planning van leefmilieus, woongebieden, toekomstige generaties
• begrip van betekenis van attitudes en waarden bij besluitvorming
• bereidheid geografische kennis en vaardigheden adequaat en verantwoord te gebruiken
in het beroeps- en privéleven, openbare leven
• eerbied voor recht op gelijkheid van alle volken
• inzet om oplossingen te zoeken voor lokale, regionale, nationale, internationale
problemen op basis van universele verklaring van rechten van de mens
kerndoelen onderbouw basisvorming
www.kerndoelenonderbouw.slo.nl
De geografische vragen
1. Beschrijvende vragen: Waar is dat? Wat is waar? Hoe is dat daar? Hoe beleeft men dat
daar?
2. Verklarende vragen: Waarom is dat daar? Waarom is dat daar zo? Waarom beleeft man
dat daar zo?
3. Waarderende vragen: Is dat daar gewenst? Is daar dat gewenst? Is dat daar zo gewenst?
4. Voorspellende en probleemoplossende vragen: Waar kan dat? Wat kan daar? Hoe zal dat
daar zijn? Hoe zal men dat daar beleven?
De geografische werkwijzen
• verschijnselen en gebieden kunnen vergelijken in ruimte en tijd
• relaties kunnen leggen binnen een gebied en tussen gebieden
• verschijnselen en gebieden vanuit meerdere dimensies (natuurlijk, sociaal-
economisch, politiek en cultureel) kunnen beschrijven en analyseren
• verschijnselen in hun aardrijkskundige context kunnen plaatsen
• verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schalen kunnen beschrijven
en analyseren
• verschijnselen en gebieden kunnen beschrijven en analyseren door relaties te leggen
tussen het bijzondere en het algemene
, De geografische informatie
Leerlingen moeten locatiegebonden informatie kunnen vinden, selecteren, verwerken,
analyseren en weergeven.
• natuurgetrouwe beelden buiten de school, maar ook in foto’s en films kunnen
analyseren en interpreteren
• atlassen en (digitale) kaarten als informatiebron kunnen gebruiken
• kaarten kunnen selecteren, lezen, analyseren, interpreteren
• eenvoudige kaart kunnen produceren
• aardrijkskundige verschijnselen en gebieden lokaliseren met behulp van functionele
topografie
• aardrijskundige informatie in teksten, beelden en cijfers kunnen selecteren, lezen,
analyseren, interpreteren, produceren
• beelden die verkregen zijn via aardobservatietechnieken kunnen selecteren, lezen,
analyseren, interpreteren
• bij het bovenstaande eenvoudige vormen van GIS kunnen gebruiken, al dan niet
gecombineerd met andere informatiebronnen zoals foto’s