Blok 1 - Algemeen
Wat Eigenschappen
Tendon/pees Dikke collagene vezels, zodat ze de spieren
kunnen beschermen/voorkomen dat ze
losraken van het bot. Ook kunnen pezen niet
snel scheuren.
Epimysium Omvat de gehele spier. Soms mengt het
epimysium zich met de diepe, onderliggende
fascia.
Perimysium Om iedere fasciculus ligt een laagje fibreus
bindweefsel, het perimysium.
Endomysium Iedere spiervezel heeft een laagje
bindweefsel, het endomysium. Deze
bevatten areolaire en reticulaire vezels.
Fascicle/fasciculus De spiervezels die door het endomysium zijn
omvat, heten samen een fasciculus.
Spiervezel (cel) Omvat met een sarcolemma door het
endomysium. Bevat meerdere nucleï.
Myofibril Complex organel wat bestaat uit meerdere
myofilamenten. Myofibrillen bezitten het
meeste spiercelvolume, gezien de
sarcomeren die op een bepaalde manier
geordend zijn.
Sarcomeer Segment van een myofibril. Zit tussen twee
Z-schijven, die weer de I band vormen dan
de H-zone en in het midden de M-lijn.
Tussen de I-banden bevinden zich de dikke
myosine filamenten. De dunne actine
filamenten zitten vast aan de Z-schijf, waar
aan de elastische titine filamenten weer
zitten.
Sarcolemma Een soort vliesje om een spiervezel, wat
omvangen is door het endomysium.
,T-tubulus Tussen iedere A-band en I-band, gaat het
sarcolemma van iedere spiercel in een soort
tube, de T-tubulus. T is voor transverse. Ze
kunnen impulsen sturen naar zelfs het meest
diepgelegen gedeelte in een spiercel.
Sarcoplasmatisch reticulum De belangrijkste functie van het SR is het
reguleren van de intracellulaire levels van
ionisch calcium: het bewaart calcium en laat
het vrij wanneer er een contractie op gang
moet komen.
Mitochondriën Energievoorziening
Myosine filament (dik – 16nm diameter) Een myosinefilament heeft een kop en een
staart. De koppen binden zich aan het
troponine complex van de actine filamenten
waardoor er cross bridges ontstaan.
Actine filament (dun – 7-8nm diameter) Een actinefilament bestaat uit ovaalvormige
proteïnen, genaamd ‘globulaire actine’.
Hieraan vestigen de myosine koppen zich
tijdens contractie.
Actiepotentiaal Een actiepotentiaal is een prikkel die vanuit
het gemyeliniseerde axon of motor neuron
naar het terminale axon gaat en ‘vast zit’ aan
de motorische eindplaatjes. In de
synaptische kloof ontstaat de wisselwerking
tussen de K+ en Na+ ionen. Ca2+ worden
de laatste trigger tijdens een contractie
genoemd.
De binnenkant van een sarcolemma is
negatief (dus -) en de buitenkant is positief
(dus +). Het extracellulaire ion is
natrium(Na+), het intracellulaire ion is
kalium(K+).
Stap 1: Depolarisatie en generatie van het
actiepotentiaal
- Het Na+ ion zet het actiepotentiaal op gang
waarna het langs het sarcolemma en T-
tubuli gaat.
Stap 2: Het actiepotentiaal in de T-tubuli
activeert de receptoren waardoor de Ca2+
ionen worden geprikkeld en worden
losgelaten van de SR.
Stap 3: Calcium ionen binden aan troponine,
daarna veranderd troponine van vorm,
verwijdert het blokkerend effect van
tropomyosine, waarna de actieve actine
delen worden weergegeven.
Stap 4: Contractie; myosine koppen binden
zich aan actine en laten weer los, waardoor
de actine filamenten dichter bij het
middelpunt van het sarcomeer komen;
energie wordt losgelaten door ATP.
, Stap 5: Ca2+ wordt verwijderd door actieve
transport en gaat in het SR, naar de
actiepotentiaal-einden.
Stap 6: Na stap 5 kan de volgende stap
resulteren in een volgende contractie
begin overnieuw met de vorige stappen. Het
kan ook zijn dat er na stap 5 geen contractie
meer ontstaat: Het tropomyosine wordt weer
geblokkeerd: Einde van contractie en de
spiervezel ontspant.
Stappen van spiercontractie: “model van de glijdende filamenten”
Met Contractie wordt niet altijd vanzelfsprekend het samentrekken, en dus korter worden,
van de spier bedoeld. Contractie betekend eigenlijk dat de myosine vezels actief zijn. Nadat
de calcium ionen zijn vrijgelaten gaat het proces van de contractie gaat als volgt:
1. De myosine bindt aan de actine waardoor er cross-bridges ontstaan. Voordat de
myosine kop bindt aan de actine bezit hij veel energie, ADP en Pi.
2. Zodra de myosine kop vast zit, draait hij zo dat de actine vezel naar voren wordt
geduwd en de energie vrij komt.
3. Als er weer een nieuwe ATP molecuul aan de myosine kop bindt, raakt deze los van
de actine vezel.
4. De ATP molecuul wordt weer omgezet in ADP om de myosine kop weer op een hoog
energie niveau te krijgen zodat de cyclus weer opnieuw kan beginnen.
Soorten contracties
Isometrisch Spanning stijgt terwijl lengte onveranderd is
Concentrisch Spier verkort tijdens de contractie, spanning
varieert
Excentrisch Spier verlengt tijdens de contractie,
spanning neemt toe
Isokinetisch Contractie van de spier met constante
snelheid
Isotonisch Contractie van de spier met constante
spierspanning
Statisch = isometrisch
Dynamisch = concentrisch, excentrisch en isokinetisch
Spiervezelverdeling
Type I (slow twitch) Hoog myoglobinegehalte, hoge aërobe
capaciteit, rood van kleur en veel
mitochondria
Type IIx (fast twitch) Hoge anaërobe capaciteit, wit van kleur
Type IIa Gekenmerkt door kracht én UHV,
mogelijkheid om vetten en koolhydraten te
verbranden, zijn in staat tot de anaërobe
omzetting van glucose via glycolyse
Overeenkomsten: Het zijn skeletspieren
Verschillen: Type I is voor UHV en type II is voor de
korte, explosieve activiteiten
, Soorten spieren
Skeletspieren Spoelvormige Meest eenvoudige
Meerkoppige Meer origo’s of inserties
Meerbuikige Meerdere spierbuiken
tussen de origo en insertie
Kringvormige Rond (kringspier bijv.)
Waaiervormige In een waaier, m. pectoralis
major
Parallel-vezel
Geveerde spieren
Mono-articulaire spieren Lopen over één gewricht m. gluteus maximus, m.
tibialis anterior, etc.
Bi-articulaire spieren Lopen over twee gewrichten m. rectus femoris, etc.
Poly-articulaire spieren Lopen over meer dan twee Intrinsieke handmusculatuur
gewrichten bijv.
Agonisten Buigende spier die Bijv. de biceps brachii, flexie
beweging maakt elleboog
Antagonisten Tegenovergestelde Bijv. de triceps brachii
beweging van de agonisten
Synergisten Spier die meewerkt bij het m. brachialis bijv.
tot stand komen van een
beweging
Energiesystemen
ATP-CP systeem Is van korte duur (seconden) Zeer explosieve activiteit
(fosfaatsysteem)
Anaërobe glycolyse Is van korte duur (enkele Explosieve activiteit
(melkzuursysteem) minuten)
Aërobe glycolyse Is van lange duur (enkele Duuruithoudingsvermoge
(citroenzuurcyclus - uren) n
pyrodruivenzuur)
Voedsel of chemische O2 behoefte, snelheid
brandstof en ATP productie
ATP-CP systeem CP Nee, snelst, weinig:
beperkt
Melkzuursysteem Glycogeen (glucose) Nee, snel, weinig: beperkt
Zuurstofsysteem Glycogeen, vetten en Ja, langzaam, veel:
eiwitten onbeperkt
Uithoudingsvermogen
Cardiovasculair uithoudingsvermogen De toestand van het hart en het
bloedvatensysteem en de mogelijkheid die
dit systeem heeft om bloed en zuurstof te
leveren aan de spieren. Om dit te verbeteren
dient men 3 tot 5 keer per week een aërobe
activiteit (vetverbranding) te verrichten.
Spieruithoudingsvermogen Een activiteit lang kunnen volhouden,
waarbij het spieruithoudingsvermogen wordt
getraind. Door de lange duur en veel
herhalingen bij een lage belasting, worden er
nieuwe bloedvaatjes aangemaakt in het
weefsel. Daardoor kan er meer bloed en
zuurstof getransporteerd worden en kunnen