4.3 Samenvatting ontwikkelingspedagogiek
Hoofdstuk 1 Wat is opvoeding?
1.1 Opvoeding en pedagogiek >
Opvoeding staat altijd in dienst van de ontwikkeling van een individu, en het leren aanpassen
aan de samenleving. Omdat samenlevingen verschillen en zich bovendien ontwikkelen
bestaat er geen algemene gebruiksaanwijzing om je kind op te voeden.
De leer van de opvoeding noemen we de pedagogiek. Pedagogiek komt van het Griekse
pais/paidos, dat kind betekent, en agogein betekent begeleiding.
Pedagogiek is daarmee de wetenschap van het begeleiden van kinderen tot aan de
volwassenheid.
Klinische pedagogiek > gericht op het onderzoek naar opvoedingsprocessen in het algemeen
en naar sociale, culturele en economische factoren die daarop van invloed zijn.
Orthopedagogiek > richt zich op het onderzoek van de hulpverlening aan kinderen die van
het gemiddelde afwijken en de opvoedsituatie waarin zij verkennen.
Onderwijskunde > richt zich op alle vormen van scholing en op schoolsystemen.
Sociale pedagogiek > trachten de sociale omstandigheden te beoordelen aan de hand van
pedagogische maatstaven.
Wijsgerig-historische pedagogiek > richt zich op de opvoedingswetenschap in het algemeen
en daarmee een meer theoretisch deelgebied is.
Transculturele pedagogiek > richt zich op onderzoek naar de opvoeding van kinderen die in
een andere cultuur wonen dan in het land van oorsprong.
Bij de mens bestaat er een specifieke noodzaak tot opvoeding. Een mensenkind is volkomen
hulpeloos en volledig aangewezen op zijn of haar ouders. Uit onderzoek blijkt dat de mens te
vroeg wordt geboren.
Het grootste deel van de toename van de omvang van de hersenen en daarmee een
aanzienlijk deel van de ontwikkeling van de hersenen vindt niet voor de geboorte plaats,
maar in de vijftien/twintig jaar daarna. Opvoeding en ontwikkeling van de hersenen gaan
hand in hand.
De opvoeding neemt dus als omgevingsfactor een deel over van de functie van de
baarmoeder met als gevolg dat de hersenen zich mede vormen naar het opvoedingsklimaat.
We noemen dit co-evolutie.
Er bestaat ook co-evolutie in de zin van de ontwikkeling van de mogelijkheden die het onrijpe
kind met zich meebrengt en het ontstaan van cultuur. Zo zorgt juist het feit dat een
pasgeboren niet kan staan en weglopen ervoor dat in de loop van het eerste levensjaar het
staan en lopen veel meer dan bij andere diersoorten onder doelgerichte controle kan komen.
Dat wil zeggen, het kan onderdeel worden gemaakt van bewust manipuleren, waardoor een
mens uiteindelijk ook heel nieuwe patronen aan kan leren, bijvoorbeeld ballet, voetbal.
Opvoeding is essentieel voor een goede ontwikkeling in het algemeen, zowel van de
maatschappij als van het individu en zijn brein.
Opvoeding als mens > humanisatie. Humanisatie is ook belangrijk als het inslijpen van een
gedragspatroon oftewel ‘modeling’ (leren van anderen als rolmodellen) en imitatie van de
menselijke soort. Dit is nodig om je als mens optimaal te ontwikkelen.
Pas door te communiceren met voor het kind belangrijke volwassenen, ook wel
hechtingspersonen genoemd, wordt het kind in staat gesteld zijn aanleg als mens te
ontplooien. Bij de opvoeding is per definitie sprake van een asymmetrische relatie tussen de
persoon die opgevoed wordt en de opvoeder.
Er is ook een recht op opvoeding, en als gevolg daarvan een plicht tot opvoeding. Een kind
heeft recht op een vorm van opvoeding en verzorging, zodat het kan uitgroeien tot een goed
functionerend en verantwoordelijk lid van de samenleving. De samenleving heeft op haar
beurt de plicht om dat recht in te willigen.
, De opvoedingsplichtigen zijn in de eerste plaats de ouders uit het zogeheten kerngezin
waarin het kind wordt opgevoed. De totale opvoeding speelt zich echter af in een breder
gebied; school, de buurt, cultuur en de invloed van de leeftijdsgenoten en andere kinderen.
Opvoeding is per definitie een proces waarin een onvolwassen mens wordt geholpen en
begeleid tot aan het punt waarop hij of zij de regie over het leven verder zelf kan overnemen
en dat ook daadwerkelijk doet. Als dat punt is bereikt spreken we over volwassenheid.
Je wordt als volwassene in staat geacht de verantwoordelijkheid voor je daden en
beslissingen te dragen. De Nederlandse pedagoog M.J. Langeveld spreekt van
‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. Dit betekent dat de opvoeding eindig is, gezien vanuit
de positie van de opvoeder. Dit betekent niet dat de jongvolwassene niets meer hoeft te
leren en zich niet meer aan nieuwe situaties hoeft aan te passen gedurende zijn of haar
verdere leven. Leren gaat altijd door, zolang men leeft.
Samenlevingen zijn voortdurend onderhevig aan verandering, en daarom zal ieder lid zich
steeds moeten blijven aanpassen. Dit noemen we zelfopvoeding, een levenslang proces.
Met deze voortdurende verandering is ook de wetenschap van de pedagogiek in
ontwikkeling. Nieuwe inzichten en daaruit voortvloeiende voorschriften en normen
betreffende opvoeding veranderen ook; bijv. een baby moest je vroeger laten huilen, nu
denkt men daar vaak anders over. Uit kinderpsychologisch onderzoek en ervaring bleek
namelijk dat kinderen die werden getroost zelfstandiger worden. Als opvoeders
tegemoetkomen aan de behoeften van jonge kinderen, is er een grotere kans dat daardoor
een stabiele vertrouwensband wordt gestimuleerd en er een veilige hechting kan ontstaan.
1.1.3 Pedagogische programma’s >
Er zijn verschillende vormen en soorten van opvoedingsondersteuning. Naast de
laagdrempelige televisieprogramma’s en handboeken voor ouders zijn er pedagogische
programma’s beschikbaar. Er volgen een aantal programma’s:
STEP-programma (Systematic Training for Effective Parenting). Dit is een trainingsprogramma,
waarbij met concrete rollenspellen wordt geoefend. De gelijkwaardigheid tussen de ouder en
het kind en hun behoefte aan verbondenheid staat in dit trainingsprogramma centraal. Het
belangrijkste uitgangspunt is het ‘ondogmatisch opvoeden’. Dat betekent dat er geen vaste
gedragsschriften voorhanden zijn voor het handelen van de opvoeder als het kind
bijvoorbeeld schreeuwt of liegt. Het gaat er vooral om dat ouders voor zichzelf leren
aangeven waar hun opvoedingsgrenzen liggen, en die moeten zij vervolgens verpakken in IK-
boodschappen. Dus niet jij moet ophouden, maar ik vind het heel vervelend…Zo geef je op
een eerlijke manier beter aan dat de grenzen van het opvoeden overschreden zijn en dat hij
of zij er last van heeft.
SESK-programma (Starke Eltern Starke Kinder), een Duitse aanpassing van een programma
van de Finse kinderbescherming uit de jaren tachtig. Dit programma hecht veel waarde aan
de rechten van het kind, met name aan de opvoeding zonder geweld. Ouders moeten leren
uitleggen wat de zin is van regels en grenzen.
Triple-P (Positive Parenting Program) programma, dat in Nederland veel wordt toegepast, is
meer sturend dan de twee hiervoor beschreven programma’s. Het is een Australisch
programma om ouders en andere opvoeders te laten zien hoe zij hun kinderen op een
positieve wijze kunnen begeleiden. Positieve pedagogiek. Deze pedagogiek kent drie
basisprincipes:
- Het zorgen voor een veilige en stimulerende omgeving.
- Het creeeren van een positieve leeromgeving.
- Het leren hoe ouders het beste op ongewenst gedrag kunnen reageren. Een principe is
bijvoorbeeld dat schreeuwen of fysiek straffen geen effect heeft als het kind ongewenst
gedrag vertoont.
Het groeiende aantal cursussen en andere vormen van overheidsbemoeienis op het gebied
van opvoeding kunnen ook een heel tegengesteld effect hebben. Zij kunnen ouders juist
, onzeker maken over hun opvoedingskwaliteiten, en deze onzekerheid kan het voor de
opvoeding broodnodige gezag van ouders ondermijnen.
Hyper-parenting of too good mothering > ouders maken zich voortdurend zorgen om het
lichamelijke en geestelijke welzijn van hun kind. Bovendien hebben zij hoge verwachtingen
van het eindresultaat van hun opvoeding.
De pedagogische visie die daarbij hoort is, de maakbaarheid van de mens. Volgens deze visie
wordt het kind na de geboorte beschouwd als een onbeschreven blad, een tabula rasa. Dat
blad wordt na de geboorte volgeschreven door de opvoeding.
Een andere kanttekening bij de maakbaarheidsgedachte waarop de markt van
opvoedingsondersteuning deels steunt, is dat je kinderen niet alleen kunt vormen, maar ook
kunt misvormen, met dezelfde technieken die gebruikt worden voor de positieve opvoeding.
Zodra we duidelijk weten wat we nastreven, kunnen we van daaruit bewuste keuzes maken.
Er zijn verschillende mensvisies en dit heeft consequenties voor de manier waarop tegen
kinderen, ontwikkeling en opvoeding wordt aangekeken.
Nature/ nurture kwestie; is het karakter van het kind voornamelijk biologisch bepaald
(nature), of is het kind een product van zijn opvoeding (nurture). Nature en nuture
beïnvloeden elkaar wederzijds.
Het aantal kinderen in een gezin en de plaats die zij hebben in de kinderrij spelen ook een rol.
Veel ouders gaan er bij het eerste kind vanuit dat zij het perfect kunnen vormen. Bij een
volgend kind laten zij de gedachte varen, omdat ervaring leert dat hun invloed door allerlei
factoren wordt gerelativeerd.
De oorzaken van de verschillen in het uiteindelijk fenotype kunnen dus in de genen liggen,
maar ook in de omgeving of in de interactie van beiden.
De meeste pedagogen hebben geen zwart-wit beeld over opvoeding, maar een mooi
afgewogen visie over elkaar beïnvloedende facetten die daarin een rol spelen. De opvoeding
en ervaringen die een kind opdoet hebben effect op het brein. En het brein heeft effect op de
mogelijkheden en beperkingen van het kind om ervaringen op te doen en te verwerken.
1.1.4 Visies op pedagogiek >
Langeveld > Langeveld beschouwt de opvoedingswetenschap als een analyse van een
beschrijving van de opvoedingsverschijnselen. Dit betekent dat gebeurtenissen en voorvallen
zoals deze beschreven worden door de opvoeder centraal staan en worden geanalyseerd. Dit
wordt ook wel de fenomenologische benadering genoemd.
De fenomenologie richt zich op gebeurtenissen en voorvallen zoals deze worden beleefd. De
subjectieve waarneming van de opvoeder staat centraal, niet de fysische, objectieve
werkelijkheid.
Volgens Langeveld is er in de voorschoolse periode (tot een kind leert rekenen, schrijven) nog
geen sprake van eigenlijke opvoeding maar om gewenning of voorbereidende opvoeding.
Dan gaat het om routinehandelingen, gewoonten en herhaling van steeds dezelfde
handelingen. Er wordt nog niet expliciet opgevoed om gedrag te kunnen reguleren.
De opvoeding kenmerkt zich volgens Langeveld door het bewust en opzettelijk uitoefenen
van invloeden die het kind helpen mondig te worden. De opvoeding ontstaat uit de omgang
met de opvoedeling.
Volgens Langeveld kan het kind in deze omgang mensenkennis en kennis van sociale
verhoudingen opdoen. Ze spreekt dan over een ‘pedagogisch gepreformeerd veld’. Deze
omgang kan later omgaan in daadwerkelijke opvoeding.
Als er opgevoed wordt laat de opvoeder zijn of haar gezag blijken, wat volgens Langeveld een
noodzakelijke voorwaarde is voor de opvoeding.
Doordat de opvoeder gezag uitoefent, erkent het kind dat deze zijn meerdere is en dat het
van deze persoon zaken kan en moet leren.
Montessori > Maria Montesorri heeft als visie dat de opvoeding vooral op het juiste moment
zaken aangereikt moet krijgen waarmee hij of zij zich kan ontwikkelen.
, Als een kind bijvoorbeeld interesse heeft in geschreven teksten dan zal het onafhankelijk van
de leeftijd de mogelijkheid moeten krijgen om te leren lezen. Een kind van vier mag dan
bijvoorbeeld al lezen als hij dat wil zonder dat het opgedrongen wordt.
Dit wordt de kindvolgende theorie genoemd, en ook een responsieve, want de leerkracht
reikt na observatie het kind datgene aan waar het qua ontwikkelingsbehoefte om vraagt. Het
observeren van deze periodes en het gehoor geven aan specifieke interesses is de primaire
taak van de opvoeder thuis en op school.
De opvoeder heeft daarbij als taak het kind moedig te maken en vertrouwen te geven in de
wereld en in zichzelf.
Help mij het zelf doen is en een bekende slagzin van Montessori.
1.2 Het primaire, secundaire en tertiaire opvoedingsmilieu >
Kinderen worden niet alleen door hun ouders opgevoed, er zijn drie soorten
opvoedingsmilieus te onderscheiden, waarin een kind opgroeit. Daaraan gekoppeld zijn drie
typen verschillende opvoeders, met hun eigen karakteristieken.
1. Het primaire opvoedingsmilieu: de ouders van het kind (het kerngezin).
2. Het secundaire opvoedingsmilieu: de opvoeding buitenshuis door professionals, zoals op
school, in het kinderdagverblijf, op de muziekschool en bij de sportvereniging.
3. Het tertiaire opvoedingsmilieu: de straat, de buurt en de cultuur, of een mix van culturen,
waar het kind opgroeit.
De milieus hebben gezamenlijk effect op de ontwikkeling van de autonomie ban het kind en
de aanpassing aan de maatschappij.
1.2.1 Het primaire opvoedingsmilieu >
Een kerngezin is een samenwonende groep mensen die tenminste twee generaties omvat en
waarin afhankelijke kinderen aanwezig zijn.
Een kerngezin kan naast het traditionele papa-mamagezin ook een eenoudergezin zijn, een
gezin met twee ouders van dezelfde sekse, een samengesteld gezin of een gezin met
inwonende grootouders, de extended family.
Gezinnen met kinderen worden gekenmerkt door ontwikkelingsfasen, variërend van het
eerste ouderschap, via gezinnen met peuters en kleuters tot schoolkindgezinnen,
pubergezinnen en gezinnen met ‘uitvliegende’ kinderen.
Een gezin is een plek waarop de leden materieel en immaterieel kunnen terugvallen.
Het voorziet in een groot aantal behoeften van de opvoeding, zoals eten, drinken, rust, slaap,
veiligheid, saamhorigheid, liefde geven en ontvangen, zich vrij voelen en zich thuis voelen.
Regels en structuur zijn belangrijk om een gezin leefbaar te houden, te veel regels/structuur
is weer een bedreiging voor mogelijkheden van groei en aanpassing. Het is belangrijk om hier
een balans in te vinden.
De opvoeders in een gezin zijn in de geschikte positie om kinderen leiding te geven en om
hun regels, tradities, normen, kennis en kunde bij te brengen. Hiermee oefenen zij langdurig
invloed uit op persoonlijkheidsontwikkeling van de kinderen.
Gezinnen worden gekenmerkt door een verschillende mate van samenhang of cohesie, en
tevens door verschillen op gebied van harmonie, gestructureerdheid en consistentie.
In samenhangende of cohesieve gezinnen is sprake van veel onderlinge communicatie. Men
kent elkaar daardoor erg goed en kan elkaar goed steunen bij problemen, anderzijds kan de
persoonlijkheidsontwikkeling van het kind in dergelijke situaties gemakkelijker in het gedrang
komen. In onsamenhangende gezinnen is vaak het omgekeerde het geval.
Verder kunnen gezinnen zich onderscheiden door openheid. Openheid maakt een gezin
laagdrempelig tegenover andere mensen, groepen en instanties en staat tegenover
geslotenheid.
Bij een gesloten gezin weten mensen niet goed wat er in zo’n gezin gaande is; dergelijke
gezinnen lopen risico op maatschappelijk isolement.