Parodontologie, preventie en plaque
Basiskennis microbiologie
• De wetenschap van de micro-organismen (bacteriën, eencellige schimmels ofwel
gisten, schimmels en virussen.
Microben grootte
Schimmel 2-300 um
5-10 um (gist)
Bacteriën 0,3-10 um
Virussen 0,01-0,25 um
(Protozoa en algen)
Schimmels
Eencelligen -> gisten (productie bier en brood).
Meerceligen -> paddenstoelen/zwammen.
Saprofyten (recycling) -> afbrekers van plantaardig materiaal.
Symbiose (samenlevingsvormen) -> mineralen in ruil voor suikers.
Parasieten (symbiose uit balans) -> schadelijk voor de plant (iepen, kastanje).
Eukaryoten cellen.
Hyfen -> schimmeldraden bestaan uit cellen, gescheiden door celwanden met poriën voor
uitwisseling van cytoplasma.
Penicillium -> schimmelsoort die heel belangrijk is voor de natuurlijke omgeving en voor ons
als mens. We gebruiken deze schimmel om voedsel en medicijnen te produceren.
Alexander Fleming heeft antibioticum ontdekt.
Candida -> bij vrijwel iedereen aanwezig in de mond, darmen, vagina, huid. Deze is
onschadelijk voor de mens, vormt samen met bacteriën een evenwicht. Kinderen bouwen een
natuurlijke weerstand op tegen deze schimmel (antischimmelwerking van speeksel). Bij
verminderde weerstand kan de schimmel overwicht krijgen op de bacteriën en ontstaat er een
opportunistische infectie.
Candidiasis -> spruw bij babies.
Bacteriën
Prokaryoten -> hebben geen kern of andere celorganellen met membranen.
Ze hebben wel:
-1 chromosoom
-Plasmid
-Celwand
-Slijmerig kapsel
-Flagellen en pili
Plasmid -> klein, rond stukje DNA. Kan onafhankelijk van het chromosomale DNA
repliceren. Kan van de ene bacterie doorgegeven worden aan de andere bacterie.
Eigenschappen kunnen dan ook van bacterie op bacterie doorgegeven worden.
,Vormen: kokken, staafjes, spirocheten.
-Celwand -> peptidoglycan.
-Gram positieve -> dikke celwand 20-300 moleculen dik. 40-
80% van drooggewicht.
-Gram negatieve -> dunne celwand 1-3 moleculen dik. 5-10%
van het drooggewicht.
-Celwand is omgeven door een buitenmembraan.
-Lipopolysaccharide (LPS) is uniek voor gram-.
Bacteriën.
LPS:
Lipid A -> toxische effecten.
Antigen O -> varieert sterk tussen
verschillende bacteristammen.
Pathogeenherkenning door het
immuunsysteem.
Toxinen -> schadelijke stoffen voor het menselijk lichaam: kunnen leiden tot koorts, schock
en dood.
-Endotoxinen -> buitenkant membraan van gram-negatieve (LPS). Veel van nodig.
-Exotoxinen -> worden actief geproduceerd en uitgescheiden door gram- en gram+ bacteriën.
Weinig nodig voor grote gevolgen.
Kleuring bacteriën -> kirstalviolet:
Gram negatieve -> roze, volledig weggespoeld -> celwand dun.
Gram positieve -> paars, niet weggespoeld, celwand dik.
,Bacteriegroei
-Binary fission ->
Hoeft alleen maar eigen DNA te repliceren.
Gebruikt 1 simpel filament (microtubulus) om de chromosomen te verdelen (bacterie heeft
maar 1 chromosoom).
-Exponentieel
-Generatietijd verschilt per bacteriesoort (varieert van 12 minuten tot
24 uur).
Opkweken bacteriën:
• Vast: agar bodemplaat
• Vloeibaar: medium kweek
Groei-omstandigheden:
• Temperatuur -> meestal 37 graden, thermofielen (warmte)
• Zuurgraad -> meestal pH=7, acidofielen (zure), basofielen
(basische)
• Zuurstofspanning -> anaeroob, aeroob
• Osmotische waarde -> hypertoon, isotoon, hypotoon
• Aanwezigheid van specifieke nutriënten (voedingsstoffen)
, Bacteriën groeien bij een optimum het best (snelst) ->
als de temperatuur precies goed is.
Minimum -> laagste waarde waarbij groei mogelijk is
(langzamer).
Maximum -> de waarde waarboven geen groei meer
mogelijk is.
Dit geldt ook voor zuurgraad, zuurstofspanning etc.
Afhankelijk van de ligging van het optimum spreekt
mem van thermofiele (hoog), mesofiele midden) en psychofiele (laag) micro-organismen.
Kolonie -> ontstaan uit 1 enkele bacterie die zich snel heeft vermenigvuldigd.
Kolonies kunnen verschillende vormen, structuren etc. hebben. Je kunt kolonies en dus
bacteriesoorten onderscheiden.
Groei in vloeibaar medium:
1. Wen fase -> wennen
2. Exponentiele groei fase ->
gewend, exponentiële groei
totdat alle voedingsstoffen
opraken
3. Stationery fase -> groei
stopt
4. Daal fase -> aantal
bacteriën daalt
Voedingstoffen:
Macronutriënten -> nutriënten
die de cel in grote
hoeveelheden nodig heeft
(koolstof, stikstof, fosfor,
zwavel etc.)
Micronutriënten -> nutriënten die de cel in kleine hoeveelheden nodig heeft (kobalt, zink,
koper, mangaan etc.)
Alle nutriënten moeten aanwezig zijn anders kan de bacterie niet groeien.
Nutriënten -> gebruikt voor metabolisme (stofwisseling) van de cel.
• Anabolisme -> proces waarbij nutriënten worden opgenomen en als bouwstof worden
gebruikt voor cel onderdelen
o Energie verbruikend proces
• Katabolisme -> proces dat chemische verbindingen verbreekt en de vrijgekomen
energie gebruikt als brandstof voor bijv. groei en beweging
o Komt energie bij vrij
Ziekmakende bacteriën
Identificatie van een specifieke bacteriesoort gebeurt op basis van:
• Macroscopisch vaststellen van de karakteristieken van de kolonie op de agarplaat
(grootte, kleur, vorm, samenstelling)
• Microscopische morfologie en gramkleuring (corm, groeiwijze, grootte, sporen)