Complex Systems Theory
Cursus studierichting Risicogedrag – periode 1
Inhoudsopgave
- Hoorcollege 1: Introductie & diversities A
o Tod Rose
o Anna Lichtwarck-Aschoff, Roy Otte: IamYu app
- Hoorcollege 2: diversities B & Giftedness A
o Tod Rose
o Zakzanis, K.K., & Jeffay, E. (2011). Neurocognitive variability in high-
functioning individuals: Implications for the practice of clinical
neuropsychology
- Hoorcollege 3: giftedness B & Mood and anxiety A
o Olthof et al. Complexity theory of psychopathology.
o Van den Bergh et al. The Content of Personalised Network-Based Case
Formulations.
- Hoorcollege 4: mood and anxiety B & Risk behavior and forensics A
o Hufford, M. R., Witkiewitz, K., Shields, A. L., Kodya, S., & Caruso, J. C. (2003).
Relapse as a nonlinear dynamic system: Application to patients with alcohol
use disorders.
- Hoorcollege 5: Risk behavior and forensics B & Disabilities and relations A
o Graafstal S. J., & Heijligers C. W. M. (2023). Beweging-als-houvast. Een
relationeel perspectief op beweging.
o Melanie Nind & Mary Kellett (2002) Responding to individuals with severe
learning difficulties and stereotyped behaviour: challenges for an inclusive era.
- Hoorcollege 6: Disabilities and relations B & Special learnings needs A
o Wijnants et al. An interaction-dominant perspective on reading fluency and
dyslexia.
o David Aloyzy Zera and David G. Lucian.
- Hoorcollege 7: Special learning needs B & Pedagogische ethieken A
o Forget, L., Haeringen, C., Meerman, S. & Batstra, L. Wat leert de jeugd van
educatieve kinderboeken over ADHD?
o Laura Batstra. Wat is er mis met een stoornis?
o Kristien Hens, Daniele Cutas, Dorothee Horstkötter. Parental Responsibility in
the context of neuroscience and genetics.
- Hoorcollege 8: pedagogische ethieken B.
Hoorcollege 1
Complexe systemen kunnen van alle aard zijn maar het is een interactie van componenten die invloed
uitoefenen op elkaar. Als we het over dit soort systemen hebben gaat het over zelf-organiserende
systemen wat zorgt voor emergent gedrag.
Eenvoudige systemen vs. complexe systemen
Er is een verschil tussen componenten bij eenvoudige systemen terwijl bij een complex systeem gaat
het vooral om de interacties.
Er zit een verschil in lineaire verandering vs. niet-lineaire verandering.
,Er zit een verschil in één schaal of meerdere schalen.
Statisch vs. dynamisch
Simpele systemen versus complexe systemen
Wanneer je een tandwiel hebt en hiervan ieder ding apart gaat bekijken begrijp je uiteindelijk hoe het
tandwiel werkt. Dus alle losse componenten zorgen ervoor dat het geheel kan werken, dit gaat over
een simpel systeem. Bij een complex systeem werken de componenten allemaal met elkaar, en niet
zonder elkaar. Het menselijk bedrag is een complex systeem, de componenten hebben een interactie
met elkaar.
Componenten
Reductionisme: het reduceert gecompliceerde problemen tot eenvoudigere delen. Het systeem van
het gedrag = som van het gedrag van de componenten.
Zelforganisatie: locale interacties tussen de componenten, het reduceert niet tot het gedrag van de
componenten.
Component gericht denken
Elk van de componenten moet je optellen en dit komt tot het uiteindelijke gedrag. Bij complex
systems zijn de processen die betrokken zijn zodanig in interactie staan dat ze los van elkaar niet
begrepen kunnen worden.
Lineaire statistiek
Dit gaat over verklaringen van groepen, er wordt iets gemeten en hiermee worden uitspraken gedaan
over bepaalde groepen. Denk aan: vrouwen zijn emotioneler dan mannen, of adolescenten zijn
impulsiever dan jongvolwassenen. De verklaringen die hiervoor gegeven worden zijn lineair, dus hoe
ouder men wordt hoe minder impulsief het gedrag zal zijn.
Hoe wordt deze statistiek gemeten?
Vaak door het vergelijken van gemiddelden:
Gemiddelde EFadhd < Gemiddelde EFcontrol
20 (SD = 3,4) < 24 (SD = 4,2) T-test is significant, p < .05
Door de correlatie te berekenen:
Leeftijd * Impulsiviteit: r = -0,30, p < .05 , 9% verklaarde variantie.
Door een ANOVA uit te voeren:
IV = Geslacht (Vrouw vs. Man) en Groep (Autistisch vs. Controle) DV = Score op een test van Theory of
Mind (ToM) Effect van geslacht: ToMfemale > ToMmale 3% van de variantie verklaard Effect van
groep: ToMautistic < ToMcontrol 10% van variantie verklaard.
Toepassingsgebied van traditionele statistiek
- Heeft alleen betrekking op de groep, niet op het individu.
- Lineaire relaties; correlatie, t-test, ANOVA, regressie).
- De componenten verklaren het gedrag.
- Onafhankelijke componenten vormen samen opgeteld de verklaring voor het gedrag.
- Waargenomen score = ware score + ruis
Complexiteitstheorie
- Hebben betrekking op groep en individu, het wordt gemeten in de tijd.
- Er is sprake van niet-lineaire relaties.
- De interacties verklaren het gedrag.
- Afhankelijke componenten, het hele systeem kan van belang zijn voor de uiteindelijke
uitkomst.
- Waargenomen score = dynamisch veranderingsproces.
,Lineair: een verandering in X gaat gepaard met een evenredige verandering in Y. wanneer er geen
verandering is in de lijn is dit ook een lineair verband.
Niet lineair: een verandering in Y is niet evenredig met X. veel vaker voorkomend dan lineairiteit in
menselijk gedrag.
Statisch; gewoonlijk vertegenwoordigd elk datapunt één gemeten waarde voor één persoon.
Dynamisch: gewoonlijk vertegenwoordigt elk datapunt een veranderingsproces (veel waarden
gemeten in de tijd) van één individu.
Meer concepten van complex systems: feedback loops, attractoren, orde en wanorde,
faseovergangen, kritieke punten, chaos en fractals etc.
Deel 2 hoorcollege diversiteit in jeugdzorg
Waarom is diversiteit zo belangrijk? De populatie statistiek geeft kennis over een populatie, maar
kunnen we daar ook wat mee voor het individu. Is iedereen hetzelfde? Of is juist iedereen uniek? Of
zit het er een beetje tussenin?
Dit college zal een introductie zijn over de wetenschap van een individu.
Waarom kijken wij zoveel naar gemiddelden in onderzoeken terwijl het dus niet op iedereen hoeft te
werken? Het lijkt dan alsof de ‘normale’ mensen wel vallen onder de succes van een interventie maar
de ‘weirdo’ heeft er geen profijt van. Het gemiddelde geldt natuurlijk voor de meeste mensen.
Adolphe Quetelet (1797-1874): Hoe groter het aantal individuen dat men observeert, hoe meer de
individuele bijzonderheden, hetzij fysiek of moreel (psychologisch), worden uitgewist en hoe meer zij
de algemene feiten bepalen op grond waarvan de samenleving bestaat en zichzelf in stand houdt
(1835). Dus het ging hem om de gemiddelde mensen, dat is typerend voor onze samenleving en dit
willen wij bestuderen als sociale wetenschappers.
Het gemiddelde kan zoveel verschillende grafieken hebben en alsnog dat het gemiddelde hetzelfde
blijft. Er kunnen allerlei verschillende patronen ten grondslag liggen en alsnog het zelfde gemiddelde
hebben.
Todd Rose Grilligheidsprincipe. Dit gaat over dimensionaliteit, bijna niemand scoort gemiddeld op
multi-dimensionele constructen. Een voorbeeld hiervan is intelligentie, kledingmaat en/of
symptomen. Iemand kan eindigen met dezelfde uitkomst van intelligentie maar op de verschillende
onderdelen van een intelligentie test kunnen zij anders scoren. Dus het gemiddelde is hetzelfde maar
de losse antwoorden op een intelligentie test zijn anders. Een ander voorbeeld is depressie, hierbij
horen 9 symptomen. Je kan bij verschillende depressieve mensen deze symptomen bekijken waarbij
niemand echt precies evenveel last heeft van een symptoom en toch zijn ze wel allemaal depressief.
Todd Rose (context-principe) Vaak speelt ook de context een rol. Denk aan fysieke constructen
zoals de kledingmaat deze zijn redelijk stabiel over verschillende contexten. Maar denk bijvoorbeeld
aan de gedraging agressie, sommige kinderen kunnen erg agressief zijn in de klas maar geen agressief
gedrag vertonen als zij thuis zijn.
Dus als profielen grillig zijn en psychologische eigenschappen verschillen tussen contexten, wat is een
populatie dan? Denk hierbij aan intelligent vs. niet intelligent, of extravert vs. introvert, of angstig vs.
niet angstig. Deze zijn allemaal erg afhankelijk van de context.
Veel onderzoeken die vroeger zijn uitgevoerd zijn gerepubliceerd om te kijken of er dezelfde
uitkomsten uit zouden komen. Bij meer dan de helft van de psychologische onderzoeken falen deze
test, ofwel er komt een andere uitkomst uit.
Hoofdboodschap 1: de gemiddelde persoon bestaat niet.
, Een tweede kijk waar we het over gaan hebben is de diversiteit als rang. Individuele verschillen zijn
een rang, sommigen zijn ergens heel goed in of heel slecht en er tussenin is het meer gemiddeld.
Francis Galton heeft gezegd dat ‘de verdeling een rang aan geeft. Wie slecht is in het één is doorgaans
ook slecht in het ander, en wie goed is in het één is ook doorgaans goed in het ander. Wie briljant is,
zoals ik, is overal heel goed in.’ Wat hij bedacht heeft uit dit idee is de correlatie. Dus als iemand hoog
scoort op een vaardigheid wordt er ook goed gescoord op andere vaardigheden. Maar vanuit het
contextsprincipe is een rang niet stabiel. Dus wat Galton zegt betekent dat als iemand hoog scoort
diegene dat altijd zal doen, maar dit is dus afhankelijk van de context. En vanuit de
grilligheidsprincipe is het niet zo dat wie goed is in het één, ook goed is in het ander.
Een verkeerde interpretatie van een correlatie. Dus wie hoger dan een ander scoort op X, scoort ook
hoger dan een ander op Y. Dit betekent niet dat iemand die hoger op X gaat scoren dan zichzelf, ook
hoger gaat scoren op Y. Of anders geschreven betekent dit niet dat wanneer iemand beter wordt in X
dit ook geldt voor Y.
Een voorbeeld: de hoogte van ouderbetrokkenheid bij school heeft een correlatie met de
schoolresultaten. Hoe hoger de betrokkenheid hoe lager de schoolresultaten. Dit klinkt heel raar
maar als dit omdraait klinkt het logischer; er zijn hoge schoolresultaten dus de ouders zijn minder
betrokken.
Hoofdboodschap 2: verschillen tussen personen zeggen niets over processen binnen personen.
Hoe kunnen wij iets leren over individuen? Ten eerste werkt het om individuen over de tijd te volgen.
Probeer dan ook alles als een proces te zien. Dus maak geen groepsvergelijkingen en maak geen
cross-sectionele correlaties.
Een aantal eigenschappen van processen in de pedagogiek:
- Sequentie-principe (Todd Rose)
Deze bestaat uit twee aspecten: equifinality (verschillende wegen zorgen voor dezelfde uitkomst) en
traject is passend bij het individu. Dus zoals het voorbeeld leren lopen, je hebt verschillende fasen per
leeftijdsgroep. Maar als je per individu gaat kijken hoe ze leren lopen zie je dat er verschillende
wegen zijn om uiteindelijk te kunnen lopen. Er zijn hierin culturele verschillen
- Multifinaliteit
Dit betekent dat je hetzelfde startpunt hebt maar andere trajecten en uitkomsten. Bijvoorbeeld de
uitkomsten van kindermishandeling, dit kan leiden tot een kind die agressief is of iemand die angstig
wordt. Dus dezelfde gebeurtenis kan zorgen voor een andere uitkomst.
- Stabiliteit en fluctuatie
Het verschil tussen het verwerven van vaardigheden (bijvoorbeeld leren lopen) en meer fluide
psychologische constructen (bijvoorbeeld stemmingswisselingen). Dus als je eenmaal hebt leren
lopen kan je dit altijd blijven doen, dit is een stabiel iets. Maar als je kijkt naar stemmingswisselingen
is dit erg fluctuerend. Een voorbeeld hiervan is psychotherapie, vooraf is het niet vast te stellen wat
de uitkomst van de therapie gaat worden. Mensen met dezelfde beginwaarden divergeren over de
tijd heen.
Hoofdboodschap 3: er is diversiteit in individuele processen.