BVP: Anatomie/fysiologie
Cytologie
-Je kan in een schematische tekening de volgende structuren aan geven: celkern met kernmembraan,
cytoplasma met celmembraan en de organellen: celkern, mitochondriën, (ruw) endoplasmatisch
reticulum, ribosomen, Golgi-aparaat en lysosomen
-Je kan iets vertellen over celbiologie
Celbiologie is hoe ons lichaam is opgebouwd. Een cel is een kleinste verzameling van iets dat als
levend beschouwd wordt. Iets wordt als levend beschouwd als er sprake is van geordend leven (geen
chaos), voortplanting, groei en ontwikkeling, verbranding (metabolisme), homeostase (alles is gelijk,
zoals temperatuur) en evolutionaire adaptie (aanpassen). Een cel kan bestaan uit eenvoudig weefsel,
dit zijn dezelfde cellen samen. Daarnaast is er samengesteld weefsel wat uit verschillende soorten
cellen bestaat. Organen zijn verschillende weefsels samen en een orgaancomplex is een netwerk van
organen. Specialisatie van cellen heet differentiatie.
Er zijn twee soorten cellen: eukariotisch (mensen, dieren, hoger organisme) en prokaryotisch
(bacteriën, lagere organisme). Verschillen tussen beiden zijn:
*Flagella: bacteriën hebben een staart om voort te bewegen
*Eukariotisch hebben een celkern met DNA, prokaryotisch zit het DNA los in de cel
*Eukariotische cellen hebben alles in de cel geordend, waarbij alle verschillende functies in
organellen zitten
*De celwand is bij prokaryotische cellen dikker in verband met vijandige omgeving. Eukariotische
cellen hebben alleen een celmembraan.
-Je kan de bouw van het celmembraan beschrijven
Cellen bestaan uit een nucleus (celkern) en cytoplasma, omgeven door membranen (vettige vliezen).
Er ligt om iedere cel een uit drie lagen bestaande celmembraan, het plasmalemma. Dit heeft meestal
een zeer onregelmatig oppervlak, waarop zich ook minimale uitsteeksels, microvilli, kunnen
bevinden. De celmembraan wordt omhuld door een circa 20 nm dikke laag, de glycocalix. Deze is
zowel cel- als soort specifiek, waardoor gelijksoortige cellen elkaar kunne herkennen. De
celmembraan bestaat uit fosfolipiden wat moleculen zijn met een hydrofiel hoofd en een hydrofobe
staart. Een celmembraan zorgt ervoor dat alles wat buiten zit ook buiten de cel blijft.
1
,-Je kan de volgende celorganellen in het cytoplasma benoemen en hun functie toelichten: celkern,
mitochondriën, (ruw) endoplasmatisch reticulum, ribosomen, Golgi-apparaat en lysosomen
*Celkern: ookwel nucleus, bevat DNA met de genetische code voor eiwitten zoals enzymen,
hormonen en hemoglobine. Regelt alles in de cel
*Cytoplasma: celsoep, water in de cel met opgeloste zouten waarin organellen zitten maar verzorgd
ook het vervoer van eiwitten in transportbanen.
*Mitochondriën: leveren energie door stoffen uit de voeding en zuurstof om te zetten in kooldioxide
en water (verbranding). Belangrijkste stof is het ATP = een energierijk molecuul dat ontstaat uit de
citroenzuurcyclus. In hartspierweefsel zitten hier veel van om energie te leveren voor rondpompen
van het bloed. Energieleverancier van de cel, maximaal 6 um lang en kunnen zich slangachtig of
cirkelend bewegen. Aantal en grootte zijn afhankelijk van soort cel.
*(ruw) endoplasmatisch reticulum: bevat ribosomen en bestaat uit spleten en buisjes en kan al of
niet korrelig zijn. Op het korrelige reticulum liggen aan de oppervlakte op dubbelmembranen fijne
korreltjes (ribosomen). Het korrelige reticulum is te vinden in eiwitvormige cellen, terwijl het gladde
reticulum verschillende taken heeft (lipidenstofwisseling in levercellen). Hierbij worden losse
aminozuren vastgemaakt tot eiwitten.
*Ribosomen: koppelen aminozuren tot eiwitten, in levercellen zijn ze nodig voor de aanmaak van
bloedeiwitten, zijn 20-25 nm groot en bestaan uit ribonucleïnezuur- en eiwitmoleculen.
* Golgi-apparaat: verwerkt producten uit het endoplasmatisch reticulum en slaat ze op, in kliercellen
is vaak een uitgebreid Golgi-apparaat om hormonen te bewerken en bewaren. Bestaat uit
verscheidene dictyosomen, platte schaalvormige zakjes. Dient voor de vorming resp. aanvulling van
de glycocalix, maar zorgt ook voor de synthese en modificatie van grondstoffen die worden
aangeleverd door het reticulum.
*Lysosomen: belletjes vol agressieve enzymen die bijv. micro-organismen kunnen afbreken.
Belangrijk in afweercellen. Hebben een recycling functie en komen veel in de lever voor.
*Peroxisomen: voor het zware werk, schadelijke producten kapot maken met bijvoorbeeld
waterstofperoxide.
-Je kan beschrijven hoe cellen stoffen opnemen en uitscheiden
Iedere cel heeft een stofwisseling, waarbij de bouwstofwisseling het vermogen omvat om
opgenomen stoffen om te bouwen tot cel-eigen, voor de opbouw van de cel dienende stoffen.
Bedrijfsstofwisseling zorgt voor de functies van de cel. De opname van stoffen wordt fagocytose of
pinocytose genoemd. Kliercellen kunnen bepaalde stoffen afgeven, wat secretie heet. Het totaal van
de oxidatieprocessen in de cel is de celademhaling. Cellen uitscheiden gaat door middel van
exocytose.
2
,-Je kan uitleggen uit welke fasen de celcyclus bestaat
Celcyclus bestaat uit vier fasen, namelijk G1 fase (voorbereidingsfase), S fase (DNA
vermenigvuldigen), G2 fase (gespecialiseerde fase voor celdeling van eiwitten) en de G0 fase
(rustfase). Als een cel merkt dat er teveel DNA schade in een cel aanwezig is, dan zal deze cel zichzelf
vernietigen.
-Je kan mitose en meiose uitleggen en de verschillen benoemen
Vermeerdering door celdeling, hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen mitose, meiose en
amitose. Iedere celdeling wordt voorafgegaan door een kerndeling, waarbij de tussenfasekern in de
delingskern wordt omgezet. Daarbij worden de chromosomen zichtbaar die zich op een bepaalde
wijze bewegen (karyokinese).
Mitose:
*Mitose vindt plaats in een aantal fasen, namelijk de profase, prometafase, metafase, anafase,
telofase en de reconstructiefase.
*Groei en herstel van weefselverlies vindt plaats door middel van mitose. Bij die celdeling komen er
uit één cel twee dochtercellen voort. De moedercel verdubbelt de DNA-strengen in alle 46
chromosomen. De wenteltrap wordt doormidden gesplitst en beide zijden aangevuld, waardoor er
twee DNA strengen ontstaan die identiek zijn. Tijdens de mitose rollen de chromosomen zich zo op
dat ze herkenbaar worden. In de middenfase liggen er 46 op een vlak in een al uitgerekte celkern.
Gelijke DNA strengen gaan in tegenoverliggende richting. Zodra elk deel van de celkern de normale
hoeveelheid DNA heeft ontvangen, splits de celkern in tweeën. Daarna snoert ook de celmembraan
in tussen de celkernen en ontstaan er twee identieke dochtercellen met ieder de helft van het
cytoplasma met organellen.
3
, Meiose vindt plaats in de geslachtsorganen als eicellen of zaadcellen gevormd worden. Onder meiose
verstaat men reductiedeling, waarbij het aantal chromosomen in de kern wordt gehalveerd. Deze
deling voorkomt dat kinderen tweemaal zoveel DNA krijgen als hun ouders en voor genetische
variatie. De meiose begint net als de mitose met een normale cel, die de 46 chromosomen
verdubbelt. De wenteltrap splijt in de lengte en ze worden passend gemaakt. Maar bij de meiose
zoeken de chromosomen van één paar elkaar op. Elk chromosoom van ma komt tegen de
tegenhanger van pa aan te liggen, waardoor er vier strengen ontstaan. Er worden stukjes DNA
uitgewisseld tussen chromosomen, crossing-over. Vervolgens worden bij de reductiedeling de
gelijknamige chromosomen verdeeld over twee cellen. Bij de tweede meiotische deling wordt dit
weer verdubbeld. Het lijkt op de mitose maar betreft 23 chromosomen. Het
resultaat zijn cellen met de helft van het normale erfelijke materiaal. Bij
bevruchting zijn er weer 46 chromosomen.
Bij amitose treedt een insnoering van de kern op zonder
dat de chromosomen zichtbaar worden.
-Je kan uitleggen hoe door differentiatie van cellen de verschillende weefsels zich ontwikkelen
Differentiatie is ook wel specialisatie van cellen. Stamcellen zorgen ervoor dat nieuwe cellen allemaal
een aparte functie krijgen, zoals rode bloedcellen, witte bloedcellen, granulocyten. Hierdoor hebben
ze hun eigen specialisatie en zullen ze andere structuren gaan opbouwen zoals spierweefsels door
neuronen.
4