Week 1 Subjectieve & objectieve belastingplicht, fiscaal partner, toerekenen, buitenlandse
belastingplichtige, heffingskortingen en methode van heffen
Partnerregeling (art. 5a AWR jo. art. 1.2 Wet IB):
- echtgenoot
- ongehuwden met een notarieel samenlevingscontract die op hetzelfde adres staan
ingeschreven in de basisregistratie personen.
- Op hetzelfde woonadres ingeschreven en:
Uit wiens relatie samen een kind is geboren
Een kind van de belastingplichtige heeft erkend
Samen een woning hebben als hoofdverblijf
Die in het aan het kalenderjaar voorafgaand kalenderjaar reeds partner van de
belastingplichtig was.
art. 5a lid 2 AWR: degene die voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt
aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in andere perioden van het kalenderjaar,
voor zover zij samen op het hetzelfde woonadres staan ingeschreven.
Art. 2.17 lid 7 Wet IB: opteren voor fiscaal partnerschap voor het gehele jaar, indien je maar
een gedeelte van dit jaar volledig voldeed aan de voorwaarden van het fiscaal partnerschap.
Einde partnerschap (art. 5a lid 4 AWR): bij het indienen van een verzoek of indien niet meer
op hetzelfde woonadres staan ingeschreven.
Toerekening art. 2.17 Wet IB:
- Lid 1: Bestanddelen die bij degene wie de inkomsten zijn genoten, zoals loon kunnen niet
worden toegerekend
- Lid 2: de gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen kunnen in onderlinge verhouding
worden toegerekend aan de ander.
- Lid 3: de gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen worden geacht voor de helft op te
komen bij de ander, voor zover geen keuze is gemaakt.
- Lid 5: de gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen zijn: inkomsten uit eigen woning,
inkomsten uit aanmerkelijk belang en de persoonsgebonden aftrek.
Art. 2.15 lid 2 Wet IB: inkomstenbestanddelen van een minderjarige worden toegerekend
aan de ouder die het gezag heeft.
Art. 2.16 Wet IB: verhaalsrecht van de ouder op het kind.
Subjectieve belastingplicht:
Er zijn twee belastingplichtigen: de binnenlandse en buitenlandse belastingplichtige. Of iemand
binnenlandse dan wel buitenlandse belastingplichtige is wordt bepaald aan de hand van de
heffingsbeginselen:
Woonplaatsbeginsel: waar je woont ben je belastingplichtige. Dat wordt beoordeeld aan
de hand van de omstandigheden Art. 4 lid 1 AWR:
- Woning belastingplichtige, woonplaats echtgenote/gezin.
- Locatie arbeidsplaats
- Waar zijn mijn sociale en economische belangen
Grensarbeiders die werken in NL, maar de woning en gezin en bankrekening etc. hebben
in het buitenland buitenlandse belastingplichtige voor de Wet IB in NL.
, Oorsprongsbeginsel: onroerende zaak zit in NL Huurinkomsten mogen in
Nederlandse heffing worden betrokken.
Nationaliteitsbeginsel: op basis van je nationaliteit, zoals in de VS. In NL is dit niet
doorslaggevend.
NB: art. 2.2 lid 1 en lid 2 Wet IB:
- Twaalfmaandenfictie: keer je binnen 12 maanden weer terug naar NL, dan word je
geacht ook gedurende die afwezigheid in NL te hebben gewoond.
- Diplomatenfictie: worden geacht in NL woonachtig te zijn en dus binnenlands
belastingplichtig.
Buitenlandse belastingplicht:
kwalificerende buitenlandse belastingplichtige: Wanneer je in NL inkomen geniet maar niet in NL
woonachtig bent. Dat wordt beoordeeld aan de hand van de art. 7.8 lid 6 Wet IB
(Schumackerarrest):
1. Inwoner EU, EER, Zwitserland of de BES-eilanden
2. 90% of meer van het wereldinkomen (voor aftrekposten) behaald in NL = NL
inkomen/wereldinkomen (totaal).
3. Inkomensverklaring.
Object voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (lid 1,2 en 3):
- Nederlands inkomen uit werk en woning: minus negatieve inkomsten uit buitenlandse
eigen woning, uitgave voor inkomensvoorzieningen en persoonsgebonden aftrek.
- Nederland inkomen uit aanmerkelijk belang: minus persoonsgebonden aftrek
- Nederlands inkomen uit sparen en beleggen: minus persoonsgebonden aftrek en
heffingsvrije vermogen.
NB: indien je geen kwalificerende maar gewone buitenlandse belastingplichtige bent, dan kun je de
hierboven aftrekposten niet verminderen met het NL-inkomen.
- Partnerregeling (art. 7.8 lid 6 Wet IB):
Stel je komt zelf niet aan 90% eis, maar samen met partner wel, dan mag je opteren voor
kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
- Schumackerarrest: naar rato van inkomen moeten de landen vergoeding geven.
- Tijdsevenredige toepassing van art. 7.8: indien iemand 3 maanden in NL heeft gewoond
en gewerkt en daarna weer in Duitsland gaat wonen en werken, dan de kwalificerende
buitenlandse belastingplichtige toepassen voor de periode van 3 maanden.
Objectieve belastingplicht:
Art. 3.1 Wet IB = box 1: belastbare inkomen uit werk en woning.
- Art. 2.10: tarief box 1 progressief oplopend tot 49,5%.
- Algemene heffingskorting
- Arbeidskorting
- Art. 2.10a lid 2 Wet IB: Beperking effect aftrekposten in de hoogste schijf voor zover een
aftrekpost ten laste van het in de hoogste schijf belaste inkomen wordt gebracht. Een
voorbeeld:
- Belastbaar loon (art. 3.1 jo. 3:80 Wet IB): 95.000
- Negatieve belastbare inkomsten EW (art. 3.110/3.120 Wet IB) 10.000
- Belastbaar inkomen uit werk en woning 85.000
,De verschuldigde belasting op grond van art. 2:10 lid 1 is 36,93% van 73.031 = 26.970 euro en 49,5%
over het resterende bedrag (85.000 – 73.031) is 5.924 euro. In totaal is het dus 32.894.
Art. 2:10 lid 2 geeft echter nog een aftrekbeperking op de grondslag verminderde posten. Volgens
lid 3 onderdeel d vallen de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning van art. 3.120
Wet IB hier ook onder. Je hebt hier de mogelijkheid tot twee bedragen: 12,57% van de grondslag
(belastbaar loon) voor zover dit 73.031 te boven gaat en dat is 12,57% van 21.969 (95.000 – 73.031)
= 2.761, maar op basis van het tweede deel van dit lid bedraagt de bijtelling ten hoogste 12,57%
van 10.000 = 1.257 euro. (tweede deel lid 2 is doorslaggevend, aangezien maar 10.000 tegen de
hoogste schijf afgetrokken, wordt ook alleen maar dat deel bijgeteld)
De totale heffing bedraagt derhalve 32.894 + 1.257 = 34.151.
Wanneer is de bijtelling op basis van 1e deel lid 2 relevant?
75.000 loon
- 10.000 aftrek
65.000
36,93% van 65.000 = 24.004
75.000 (belastbaar inkomen plus aftrekposten) – 73.031 = 1.969
1.969 x 12,57% = 247
Maar ten hoogste 10.000
Dus 10.000 x 12,75% = 1.257
1e deel lid 2 doorslaggevend, aangezien maar 1.969 tegen de hoogste schrijf wordt afgetrokken,
wordt ook alleen maar dat deel bijgeteld.
Antwoord in dit geval: 24.004 + 247 = 24.051
Art. 4.1 Wet IB = box 2: belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang.
- Art. 4.53a jo. 2.11a Wet IB: definitieve verliezen uit aanmerkelijk belang mogen ten laste
worden gebracht in box 1, indien AB niet meer bestaat.
Art. 5.1 Wet IB: belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
Volgens art. 2.14 Wet IB wordt de toerekening volgens de rangorde: volgorde van de boxen.
- Antiontgaansbepalingen (lid 3) = voorkoming boxenarbitrage:
o Forfaitaire rendement in box 3
o Moment van box 3 = bekeken per 1-1 van het jaar
o Geld storten in BV op 28-12-2022 en 10-1-2023 haal ik het vermogen weer uit de
BV, dan heb ik box 3 op 1-1 ontweken hiervoor is lid 3 opgenomen:
- Onderdeel b: 3 achtereenvolgende maanden (binnen 3 maanden vermogen
weer terughalen), dan dubbel belasten.
- Onderdeel c: Meer dan 3 maanden, maar minder dan 6 maanden, dan ook
meenemen in box 3 tenzij de belastingplichtige tegenbewijs levert.
, Week 2 ROW, ter beschikking stellen en bepaling van het resultaat
Genieten van inkomen ROW 3.90 Wet IB:
De cumulatieve bronnenvereisten zijn (Er is wél sprake van ROW of in zijn geheel niet, er zit niets
tussenin) :
Arbeid verricht
In het economische verkeer
Waarmee voordeel wordt beoogd en
welk voordeel redelijkerwijs verwacht kan worden.
- Als de kosten de baten overtreffen is er geen sprake van redelijkerwijs te
verwachten voordeel.
- Pyramide-arrest: als niet voldaan aan het vereiste van redelijkerwijs te
verwachten voordeel dan is er geen ROW.
Indien aan alle voorwaarden is voldaan, dan spring je over de lat met alles (zowel positieve als
negatieve gevolgen). Een voorbeeld van het niet voldoen aan alle vereisten is:
Rente op een spaarrekening: voordeel redelijkerwijs te verwachten, maar geen arbeid verricht.
NB: bij het beantwoorden onder welke noemer de bron van inkomen valt altijd eerste kijken of er
sprake is van winst uit onderneming of loon uit dienstbetrekking (toerekeningsregels art. 2.14 IB).
als daarvan geen sprake is dan kijken naar ROW.
1. Arbeid:
Een handelen dat de verklarende factor is voor het verkrijgen van een voordeel:
- Het geven van een tip, het schrijven van een aanbeveling, het optreden als
proefpersoon, het werken aan een uitvinding.
Is er geen verband tussen de arbeid en het voordeel? Dan zit je niet in de belaste sfeer van
box 1.
Eigen en toerekenbare arbeid
Werkzaamheden die uitgaan boven normaal vermogensbeheer:
- Werkzaamheden die je meer doet dan iemand in het normale vermogensbeheer zou
doen.
2. Economische verkeer:
buiten de privésfeer
besparing op privé-uitgaven
- timmerman maakt nieuw dak op huis ik doe het voor mijn eigen gezin dan zit ik
niet in het economische verkeer = Wel deelname economische verkeer.
Activiteiten vanwege liefhebberij of eer zijn niet altijd in privésfeer
Wederrechtelijk verkregen inkomen (bankoverval, verduistering enz.)
3. Voordeelsvereiste:
Bij inkomstenbesteding kom je niet aan de heffing IB toe. Bij inkomstenverwerving kom
je wel aan de heffing van IB toe. Bij structureel verliezen (arbeid blijvend verliesgevend)
dan is er geen sprake van ROW, maar hobby.
Wanner toetsen aan deze vereiste?
- Niet toetsen bij diensten Wel sprake van voordeel
- Ook niet bij blijvend verliesgevend Piramidespelarrest
Wel toetsen bij activiteiten waarvan niet bekend is of het gericht is op inkomensverwerving of
inkomensbesteding Nasi-bami receptenarrest.