Diagnostiek H4 Gedragsobservatie
4.1 Inleiding
Observatie, volgens Van de Sande (1986) is te omschrijven als: waarneming, met de bedoeling
conclusies te trekken. Het betreft in de klinische psychologie meestal observatie van het gedrag van
cliënten, d.w.z. gedragsobservatie.
De belangrijkste groepen zijn kinderen, cliënten met een licht verstandelijke beperking (LVB), cliënten
met autisme, aan autisme verwante stoornissen, of andersoortige ernstige psychopathologie,
bijvoorbeeld psychosen, en oudere (dementerende) cliënten.
Beoordelingsschaal = schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. psychologische kennis (taxatie).
Anamnese, intakegesprek en klinisch interview vormen soms elementen van de beoordelingsschaal.
Enkele veel gebruikte beoordelingsschalen: HONOS en PCL-R.
Observatieschaal = schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. observatie (Constatering). Onderdelen
heten subschalen.
In de COTAN wordt een flink aantal observatie-instrumenten vermeld, slechts enkele scoren op alle
criteria ten minste ‘voldoende’.
4.2 Ongestandaardiseerde observatie
Observatie tijdens het afnemen van een test verschilt enigszins van observatie tijdens het interview,
omdat in het eerste geval de situatie waarin de observatie plaatsvindt min of meer
gestandaardiseerd. Afhankelijk van de aard van de tests zijn gedragsaspecten zoals werkhouding,
werktempo en reactie op stress (bv. bij het verrichten van taken onder tijdsdruk) goed te observeren
in een testsituatie.
De observatie zelf is echter gewoonlijk noch bij het interview noch bij het testen gestandaardiseerd
en kan daardoor makkelijk worden beïnvloed door allerlei processen die de waarneming en
informatieverwerking verstoren.
Bekende bronnen van fouten zijn:
1. Het leniency-effect: de neiging om vrienden en bekenden hoger in te schatten op bepaalde
eigenschappen
2. Het halo-effect: de neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de richting van een
algemene indruk, i.p.v. op zichzelf staand.
3. De logicafout: de neiging om gelijksoortige oordelen te geven op eigenschappen die logisch
met elkaar verbonden lijken te zijn, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid geheel los van
elkaar kunnen staan.
4. De contrastfout: de neiging om anderen tegengesteld aan zichzelf op een bepaalde
eigenschap te beoordelen.
5. De neiging om vooral gemiddelde scores te geven en extreme oordelen te vermijden.
De theoretische achtergrond van de psycholoog blijkt ook van invloed op het actor-
observatorfenomeen. Deze term verwijst naar het verschijnsel dat personen geneigd zijn de oorzaak
van hun eigen gedrag bij externe, situationele factoren te leggen, maar het gedrag van anderen toe te
schrijven aan persoonlijkheidskenmerken. Bij clinici is dit actor-observator-fenomeen herhaaldelijk
geconstateerd; psychoanalytisch georiënteerde psychologen bleken voor dit verschijnsel vatbaarder
dan gedragstherapeutisch georiënteerde psychologen.
Een tweetal heuristieken is met name van invloed op observatie in een klinische context:
1. Toegankelijkheid verwijst naar de directe beschikbaarheid van bepaalde herinneringen.
, 2. Eerste indruk. Een andere vorm van heuristieken die observatie kan beïnvloeden, heeft
betrekking op de neiging van mensen om vast te houden aan de eerste indruk die ze hebben,
ook als er later informatie komt die daarmee strijdig is.
Observatie mag (slechts) een belangrijke rol spelen bij het generen van hypothesen en dat de
toetsing daarvan altijd in combinatie met andere methoden moet geschieden.
4.3 Gestandaardiseerde observatie
Gestandaardiseerde observatie werd voor het eerst toegepast in de culturele antropolotie en
ethologie.
De inhoud van de observaties
Selectiviteit
Niemand kan alles waarnemen. Gestructureerde observatie kan vooral helpen om datgene te
(blijven) observeren dat voor de gestelde vraag van belang is.
Molair vs. moleculair
Als eenmaal vastligt wat de inhoud van de observatie is, moet onderscheid worden gemaakt in het
niveau waarop het gedrag wordt geobserveerd.
Molair niveau = grotere, betekenisvolle eenheden worden beoordeeld.
Moleculair niveau = kleinere gedragseenheden.
Wanneer gedrag globaal, op molair niveau, wordt beoordeeld, is de validiteit doorgaans hoog; de
betrouwbaarheid tussen observatoren onderling is echter dikwijls problematisch, omdat de
beoordelaar veel meer moet interpreteren dan bij moleculaire metingen. Moleculaire metingen
kunnen doorgaans heel precies worden uitgevoerd en hebben daarom een hoge
(interbeoordelaars)betrouwbaarheid, maar de validiteit is gewoonlijk lager dan bij molaire metingen,
juist omdat veel gedragingen alleen op hun betekenis kunnen worden beoordeeld als de hele context
in aanmerking wordt genomen en het oordeel wordt verdisconteerd.
De context waarin de observaties plaatsvinden
Voor alle situaties geldt reactiviteit als mogelijk probleem, waarmee wordt bedoeld dat de cliënt weet
dat hij door een ander – of door zichzelf – wordt geobserveerd, hetgeen zijn gedrag gewoonlijk
beïnvloedt.
Observatie in de natuurlijke omgeving
Kleeft klein aantal problemen aan dit type observatie:
1. Tijdsinvestering
2. Gegevens die worden verkregen zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van andere
cliënten met vergelijkbare problemen
3. Dit betekent dat normen ontbreken en dat dit type observatie vooral van belang is om het
gedrag van de patiënt zelf door de tijd heen met zichzelf te vergelijken.
Deze problemen hebben ertoe geleid dat gestandaardiseerde observatie in de natuurlijke omgeving
buiten een behandelingscontext maar weinig wordt toegepast.
Observatie in gesimuleerde settings
Zeker als cliënten eenmaal enige tijd op een opnameafdeling verblijven, vervallen zij vaak in het
‘oude’ probleemgedrag, waarmee de validiteit van dit soort observaties hoog is, terwijl enige
vergelijkbaarheid met andere cliënten door de semigestructureerdheid van de situatie mogelijk blijft.
Observaties in het laboratorium
Gestandaardiseerde observatie in het laboratorium heeft als voordeel de grote mate van
standaardisatie van de situatie, zodat de gegevens goed kunnen worden vergeleken met die van
andere personen.
Het tweede voordeel is dat de (interbeoordelaars)betrouwbaarheid relatief eenvoudig kan worden
bepaald, doordat verscheidene observatoren tegelijkertijd achter een oneway screen of op video het
gedrag onafhankelijk van elkaar kunnen beoordelen.