Samenvatting B2: ogen en visus
Anatomie en fysiologie oog en adnexen (H1)
De oogbol (bulbus oculi) is gelegen in de oogkas (orbita) en bestaat uit een oogbol van circa 24 mm
aslengte, ondersteund door een aantal accessoire structuren (adnexen): oogleden, conjunctiva,
traanapparaat en uitwendige oogspieren. De oogbol bevat 3 compartimenten:
- Voorste oogkamer (tussen achterzijde cornea en iris/voorste kapsel lens)
- Achterste oogkamer (tussen achtervlak iris en voorste glasvochtmembraan, wordt doorkruist
door ophangvezels van de lens, de zonula ciliaris)
- Glasvochtholte: achter de lens, camera vitrea, gevuld met gelachtig glasvocht. 65% van het
volume.
De buitenste laag heet de sclera, voorste gedeelte
doorzichtig hoornvlies/cornea. Sclera en cornea
vormen samen een stevig omhulsel. Cornea bestaat
uit 5 lagen: epitheel (10%), membraan van Bowman,
stroma (90%), membraan van Descemet en
endotheel. Hier over heen ligt conjunctiva.
De route van het kamerwater is: corpus ciliare –
achterste oogkamer – pupil – voorste oogkamer –
sinus venosus sclerae.
Cornea:
- Helder door de parallelle opbouw van cornealamellen en pompfunctie endotheel, hierdoor
stroma ontwaterd en helder. Voeding vanuit kamerwater VOK.
- De cornea is rijk aan sensibele zenuwuiteinden, vandaar de hevige pijnen die ook na geringe
beschadigingen van het epitheel kunnen optreden.
Uvea:
- bestaat uit drie delen: choroidea (vaatvlies, 3 lagen: lamina vasculosa, lamina
choroidocapillaris, membraan van Bruch), corpus ciliare (straallichaam) en iris
(regenboogvlies). In het voorste gedeelte van de oogbol wordt de uvea dikker en bevat deze
spiervezels; corpus cilliare accommodatie, productie kamerwater.
Iris:
- diafragma rond een centrale opening, de pupil. Twee spiertjes reguleren de grootte: m.
sphincter pupillae en dilator pupillae. De wijdte van de pupil bedraagt bij maximale dilatatie
ongeveer 8 mm (mydriasis) en bij maximale contractie 1,5 mm (miosis).
Retina:
- ontstaan uit een bekervormige uitstulping van de hersenen en bestaat uit een buitenste
pigmentlaag en een binnenste neurale laag. De pigmentlaag ligt tegen de binnenzijde van de
choroidea (membraan van Bruch) aan en bedekt naar voren toe ook het corpus ciliare en de
achterzijde van de iris. Het licht kan hierdoor alleen via de pupilopening op het netvlies
vallen. De pigmentlaag absorbeert licht en gaat hiermee weerkaatsing van licht in de oogbol
tegen. Andere functies van het pigmentepitheel zijn:
o het vitamine-A-metabolisme,
o de instandhouding van de bloed-retinabarrière,
o de fagocytose van de zich vernieuwende fotoreceptoren,
o de lichtabsorptie
, o de warmte-uitwisseling met de aderen
- Neurale laag bevat van binnen naar buiten ganglioncellen, bipolaire neuronen en
fotoreceptoren (staafjes en kegeltjes). In het oog binnentredende lichtstralen moeten, nadat
ze de optische media zijn gepasseerd (cornea, lens en glasvocht), de lagen met ganglioncellen
en bipolaire neuronen door om de fotoreceptoren te bereiken.
o 6 miljoen kegeltjes, vooral in fovea centralis – grootste gezichtsscherpte, kleurenzien
o 120 miljoen staafjes, vooral in periferie retina – lage lichtintensiteit
- Fundus: centraal hierin bevindt zich de macula lutea of gele vlek. De centrale depressie in de
macula lutea bevat geen bloedvaten en wordt de fovea centralis genoemd. Mediaal van de
macula lutea verlaat de nervus opticus de oogbol. Dit is zichtbaar als de papil van de nervus
opticus. Aangezien hier geen fotoreceptoren zijn, wordt dit de blinde vlek genoemd.
Lens:
- Ontstaat uit het ectoderm. Heeft actieve stofwisseling; voeding uit kamerwater diffundeert
door kapsel heen, maar ook actief transport via kationenpomp. Eiwitgehalte van 35%! Lens
wordt omhuld door lenskapsel, opgehangen binnen corpus ciliare.
- In ontspannen toestand; lens plat. Door contractie van m. ciliaris wordt de ring kleiner,
ophangvezels slap, lens boller. accommodatie. Het accommodatievermogen bedraagt bij de
geboorte ongeveer 18 dioptrieën. Op 30-jarige leeftijd is het gedaald tot 7 dioptrieën, op 40-
jarige leeftijd blijft er 4,5 dioptrie over en op 45-jarige leeftijd 2,5 dioptrie. Op 65-jarige
leeftijd resteert er vrijwel geen enkel accommodatievermogen, dit fenomeen heet
presbyopie. Met het ouder worden van de lens verliest men niet alleen het
accommodatievermogen, maar treedt ook langzaam een vertroebeling van de lens op (staar).
Hierin bestaan grote interindividuele verschillen.
Ooglid:
- bestaat uit buitenblad en binnenblad:
o Buitenblad: huid, wimpers, bindweefsel,
dwarsgestreept spierweefsel: m. orbicularis oculi
(sluit) en m. levator palpebrae
o Binnenblad: tarsus, klieren van Meibom, m.
tarsalis
Conjunctiva:
- Doorzichtig slijmvlies dat de binnenzijde van de
oogleden bedekt en zich voortzet over de voorzijde van
de sclera tot aan de cornea; hier gaat het over in cornea
epitheel. Het gebied van omslag van conjunctiva
palpebrarum naar conjunctiva bulbi wordt fornix
genoemd. Er is een fornix superior (bovenooglid) en inferior (onderooglid).
Traanklier:
- (glandula lacrimalis ). Bestaat uit twee delen: het bovenste orbitale en het onderste
palpebrale deel. Het palpebrale deel is door het opklappen (ectropioneren) van het
bovenooglid zichtbaar. De uitvoergangen van de beide delen van de traanklier bevinden zich
in de bovenzijde van de fornix superior. De vascularisatie komt van de arteria lacrimalis, een
tak van de a. ophthalmica. De zenuwvoorziening gebeurt door een tak van de n. facialis (VII)
en sensibele n. lacrimalis (van n. V1). De precorneale en preconjunctivale traanfilm hebben
de volgende functies:
o verbetering van de optische eigenschappen van de cornea;
o het vochtig houden van de conjunctivae en de cornea;
o spoelen en desinfectie;
, o voeding van het cornea-epitheel.
- De traanfilm bestaat uit drie lagen: de buitenste lipidelaag
(klieren Meibom, Moll, Zeiss), de middelste waterige laag
(traanklier) en de binnenste mucinelaag (slijmbekercellen
conjunctiva).
- Tranen worden aangemaakt in de traanklier (a), vervolgens
verdeelt door te knipperen met de oogleden, en dan
afgevoerd via de bovenste (b) en onderste (e) traanpuntjes en de bijhorende traankanaaltjes
(c,f). De tranen worden verzameld in de traanzak (d) en uiteindelijk naar de neus afgevoerd.
Bij veel tranenvloed gaat daarom de neus lopen.
Orbita:
- Vorm doet denken aan piramide. Basis wordt omgeven door stevige orbitarand, punt aan
achterzijde bij canalis opticus. Aan de voorzijde wordt de orbita begrensd door het septum
orbitale. De orbita grenst aan de neusbijholten en daarmee zijn de meeste wanden dun en
kwetsbaar, vooral de orbita bodem (boven sinus maxillaris). De inhoud bestaat uit de oogbol
en de n. opticus, traanapparaat, uitwendige oogspieren, m. levator palpebrae,
hersenzenuwen, bloedvaten en vet (achter oogbol voor op plaats houden).
Oogspieren:
- De oogbol heeft zes uitwendige oogspieren;
o m. rectus superior (RS) elevatie, adductie, intorsie
o m. rectus inferior (RI) depressie, adductie, extorsie
o m. rectus medialis (RM) adductie
o m. rectus lateralis (RL) abductie
o m. obliquus superior (OS) depressie, abductie, intorsie
o m. obliquus inferior (OI) – ontspringt als enige voorin
orbita. elevatie, abductie, extorsie
- uitgaande
van adductie
is elevatie
een functie
van de m.
obliquus
inferior en
depressie van de m. obliquus superior. In abductiestand geeft de m. rectus superior elevatie
en de m. rectus inferior depressie.
Bloedvoorziening:
- De inhoud van de orbita, inclusief de oogbol, wordt
voornamelijk van bloed voorzien door de a. ophthalmica,
een tak van de a. carotis interna die via de canalis opticus
de orbita bereikt.
Innervatie:
- N. opticus: lichtprikkels van retina naar hersenen
- N. oculomotorius – levator palpebrae en overige 4 spieren
- N. trochlearis – m. obliquus superior
- N. abducens – m. rectus lateralis
- N. opthalmicus: sensibele innervatie cornea, conjunctiva
en huid
, - Diverse structuren die autonoom geïnnerveerd worden. Postganglionaire sympathische
vezels komen van het ganglion cervicale superius en bereiken via de a. carotis interna de
sinus cavernosus. Van hieruit worden de doelorganen in de orbita bereikt, hetzij via het
ganglion ciliare (hier wordt niet geschakeld) of meeliftend met de n. nasociliaris. De
doelorganen zijn de m. tarsalis superior en de m. dilator pupillae. Uitval van de sympathische
innervatie leidt tot het syndroom van Horner, gekenmerkt door ptosis (neerhangend ooglid),
miosis (vernauwde pupil) en anhydrosis (gestoorde zweetsecretie).
Visuele systeem:
- De meeste vezels van de tractus opticus verlopen
naar het corpus geniculatum laterale en
synapteren hier met het volgende neuron.
- Een klein aantal zenuwvezels buigt vóór het
corpus geniculatum laterale af richting de
colliculus superior en het hierbij gelegen
pretectale gebied. Deze laatste vezels vormen het
afferente deel van de pupilreflexbaan. De
pupilreflex (of lichtreflex) is een reflectoire
vernauwing van beide pupillen bij lichtinval. De
vezels voor de pupilreflex gaan vanaf de
pretectale kernen naar zowel de ipsi- als contralaterale nucleus van Edinger-Westphal.
- Vanuit de neuronen in het corpus geniculatum laterale bereikt de visuele informatie via de
radiatio optica de primaire visuele cortex . Dit gebied bevindt zich in de naar elkaar
toegekeerde (mediale) zijden van de occipitaalkwabben, boven en onder de sulcus calcarinus.
In de primaire visuele cortex zijn de verschillende delen van de retina vertegenwoordigd
waarbij de macula lutea met een buitengewoon groot deel van de visuele cortex
correspondeert.
Botten orbita:
Anamnese en oogonderzoek (H2 en H3)
A aard de aard van de klacht, bijvoorbeeld pijn
L locatie waar lokaliseert de patiënt het probleem, bijvoorbeeld in het oog
E ernst hoe ernstig is het probleem, bijvoorbeeld felle pijn
C chronologie over welk tijdsverloop, bijvoorbeeld plotseling
O ontstaan hoe ontstond het probleem, bijvoorbeeld bij uitnemen van de contactlens
B beïnvloeding wat maakt het erger of niet, bijvoorbeeld erger bij openhouden van het oog
O opvatting wat betekent het voor de patiënt, bijvoorbeeld patiënt kan niets meer
Vervolgens: