Samenvatting B3: oren en gehoor
Anatomie
- Schedel:
o Neurocranium: hersenschedel, schedelbasis
(wenkbrauwen/oren) en schedeldak (calvaria). Os
frontale, parietale (2), occipitale, temporale (2),
sphenoïdale (tussen oog en oor). Foramen
mangum (laatste stuk hersenstam door schedel),
meatus acousticus internus (opening naar
rotsbeen)
o Viscerocranium: aangezichtsschedel, voor en
onder hersenschedel. Heel veel botjes. Os
frontale, ethmoïdale (zeefbeen, plafond
neusholte – reukfilamenten), lacrimale (2),
nasale (2), vomer, maxilla (rondom neus),
zygomaticum (2, jukbeen), sphenoïdale
o Mandibula (onderkaak)
o Puntje onder oor = processus styloideus
- Spieren van het aangezicht:
o Worden genoemd: mimische spieren, muscles
of facial expression
o M. orbicularis oculi: sluiten van het oog
o M. levator labii: bovenlip omhoog trekken
o M. zygomaticus: zit vast aan het os zygomaticus, helpt bij glimlachen – mondhoeken opzij
en omhoog
o M. orbicularis oris: lippen tuiten
o M. depressor anguli oris: mondhoek naar beneden trekken
o M. corrugator: fronsspier – rimpel tussen de wenkbrouwen
o M. risorius: strakke glimlach – mondhoeken alleen naar de zijkant
o Platysma: breed
- Pharynx: keelzak, achter neus- en mondholte, spierwand met mucosa aan schedel, loopt door in
oesofagus. Kruising voedsel/lucht
- Larynx: vanaf epiglottis, tot trachea. Incl strottenhoofd (kraakbeen)
- Amandelen: tonsilla pharyngea (neus, adenoïd), palatina (keel, bij huig), lingualis (onder tong)
- Buis van Eustachius: tuba auditiva, bij adenoïd, zorgt voor luchdruk keel/buiten gelijk aan
middenoor en dus minder druk op trommelvlies. Kraakbeen, spiertjes van zachte gehemelte
(tensor veli palatina en saphinghopharyngeus) openen bij slikken. Kinderen korter, nauwer, meer
horizontaal.
, - Zachte gehemelte: palatum molle, verticaal tegen
tong (doorademen tijdens kauwen), tijdens slikken
horizontaal (eten niet in neusholte)
- Epiglottis: strottenklepje, sluit bij slikken doordat
strottenhoofd stijgt
- Gehoorgang: 1e helft kraakbeen (knik tov benig), rest
benig. Tot trommelvlies. Oorschelp naar
boven/achter recht
- Rotsbeen: pars petrosum os temporale, meest
massieve bot lichaam, ligt hele oor in
- Middenoor: tuba auditiva, trommelholte, mastoïd
cellen (kleine holtes in rotsbeen)
o Trommelvlies: membrana tympanica,
huidepitheel met ‘niks’. Pars flaccida (slap,
boven) en tensa (onder, membraneus,
sterker). Erachter lage druk
o Gehoorbeentjes: kleinste, hamer/malleus
– aambeeld/incus – stijgbeugel/stapes
(tegen ovale venster). Verbonden met m
stapedius (harde, snel, bij zelf praten –
stapediusreflex) en m tensor tympanum
(bij kauwen) dempen geluid. Hefboomfunctie voor versterking.
- Cochlea: benig labyrinth – perilymfe – vliezig (gevuld met endolymfe: ductus cochlearis/scala
media).
o Ductus cochlearis omgeven door membraan van Reissner en basaalmembraan met
daarop orgaan van Corti (zet trilling om in impuls)
o ‘grote’ bocht (eerste) = hoge tonen,
kleine = lage tonen
o Ovale venster trillen alle perilymfe,
kan door ronde venster
- Helicotrema: keerpunt (trillingen gaan naar
midden en dan andere kant weer terug) tussen
scala vestibuli en scala tympani
- Trigeminus en facialis
o Facialis innerveert mimische spieren
o Trigeminus sensoriek gelaat
Fysiologie gehoor/vestibulum:
In de otoliet organen (utricle of saccule) liggen de haarcellen in de macula met de topjes van de cilia
in het tectoriale membraan. Dit is bedekt met calciumcarbonaat kristallen die otoconia heten.