Geld, Internationale Economische Betrekkingen en Bedrijfsomgeving
Door Wim Hulleman en Ad Marijs, Noordhoff Uitgevers, 7e druk
Uitgebreide samenvatting van Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 2, Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 met de theorie, voorbeelden en berekeningen uitgelegd.
1.1 Geld en het economisch proces
Goederenruileconomie = een economie waarin wordt geruild met goederen (niet met geld).
Vaak een samenleving die is aangewezen op landbouw, visserij of jacht.
Arbeidsdeling = specialisatie in de productie van één goed of enkele goederen.
(Hyper)inflatie = voortdurende (sterke) stijging van prijzen van goederen en diensten. Hyperinflatie is
een zelfversterkend proces, als een vicieuze cirkel. Inflatie is slecht voor de functies van geld omdat
geld daardoor minder waarde krijgt.
Functies van geld in de economie (en gevolgen van hoge inflatie daarop)
Ruilmiddel Kenmerk: ruilhandel wordt opgesplitst in twee delen.
Gevolg hoge inflatie: terug naar goederenruil, andere valuta overnemen ($).
Rekeneenheid Kenmerk: waardemaatstaf.
Gevolg hoge inflatie: prijzen gelden maar voor een korte termijn.
Oppotmiddel Kenmerk: vermogensbestanddeel (liquide middel).
Gevolg hoge inflatie: bijvoorbeeld kasgeld vermindert snel in waarde.
Economische en Monetaire Unie (EMU) = de Eurozone, 19 landen gebruiken de € als valuta.
Enkele landen gebruiken wel de € maar zijn geen lid van de EU (Engeland).
Enkele landen zijn wel lid van de EU maar gebruiken niet de € (Andorra).
Omwisselen van valuta bracht vroeger hoge kosten met zich mee. Deze zijn nu sterk gedaald door
onder andere gebruik van het internet. De gevolgen van schommelingen in de wisselkoersen en de
(verschillen in) prijs van geld zijn het valutarisico.
Waarde van geld
- Aanbod van geld: totale geldhoeveelheid in de economie.
- Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal van het geld.
- Nominale waarde: de waarde die op het geld vermeld staat.
1.2 Geldsoorten
Vroeger werden goederen gebruikt als geld. Bijvoorbeeld zout, vee en thee. Later bleken edelmetalen
geschikter, deze zijn duurzaam, waardevast en waardevol in kleine hoeveelheden.
De waarde werd bepaald door vraag en aanbod (intrinsieke waarde / marktwaarde).
De nominale waarde van geld is de waarde die erop vermeld staat.
Giraal geld = digitaal, niet tastbaar geld. Vaak op een bankrekening en direct opeisbaar
Chartaal geld = munten en bankbiljetten, tastbaar geld.
Promessen = ontvangstbewijzen voor in bewaring genomen edelmetalen. Deze werden ook gebruikt
als betaalmiddel, en zo zijn bankbiljetten ontstaan.
Kredietverlening = het uitlenen van geld over een bepaalde periode tegen rente.
Doorgifte van geld = binnenkomende geld gebruiken om uit te lenen tegen rente.
, 1.3 Liquiditeitenmassa
Monetaire Financiële Instellingen: de geld uitgevende sector van het Eurogebied.
Bestaande uit de ECB en geldscheppende banken.
Primaire liquiditeiten / de maatschappelijke geldhoeveelheid / M1
1. Munten in omloop (door de overheid)
2. Biljetten in omloop (door de ECB)
3. Giraal geld in omloop (door de banken)
Wanneer een bedrijf geld ontvangt door middel van verkopen, maar pas veel later de salarissen
uitbetaalt heeft deze een liquiditeitsoverschot. Overschotten kunnen worden uitgeleend aan een
bank, die het weer uitleent aan partijen met een liquiditeitstekort.
Secundaire liquiditeitenmassa = vorderingen van het publiek op de geldscheppende instellingen.
Kortlopende deposito’s (vaste, bepaalde tijd) en kort spaargeld (onbepaalde tijd).
Tertiaire liquiditeiten = overtollige liquide middelen: waardepapieren, langlopende termijndeposito’s
en spaargeld op de lange termijn.
Bruto geldscheppend bedrijf (BGB) = totale kredietverlening aan de private sector en de overheid.
Netto geldscheppend bedrijf = BGB -/- voor lange termijn aangetrokken middelen.
1.4 Banken en toezicht
Het financieel systeem is de manier waarop geldstromen in een economie worden georganiseerd.
Geldschepping door middel van kredietverlening (vergoeding: rente >> rentebedrijf).
Doorgifte van geld (spaargeld omzetten in kredietverlening >> rentebedrijf).
Betalingsverkeer regelen (internetbankieren et cetera).
Verzekeringen, bemiddeling en advies (vergoeding: provisie >> provisiebedrijf).
KENGETALLEN!!
Liquiditeitsdekking = verhouding tussen aanwezige en vereiste liquiditeit
Moet van de ECB hoger zijn dan 100%
- Aanwezige liquiditeit = liquide bezittingen + geldontvangsten in een periode
- Vereiste liquiditeit = verwachte betalingsverplichtingen in een periode
Geldscheppend vermogen = het verschil tussen de aanwezige en vereiste liquiditeit. Hoe groter het
verschil is, hoe groter het geldscheppend vermogen is.
Kapitaal = bestaat uit het eigen vermogen en het achtergesteld vreemd vermogen.
- Eigen vermogen = aandelenkapitaal en ingehouden winsten (verliezen opvangen).
- Leningen die een bank bij faillissement als laatste aflost (beschermt spaarders).
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jasmijnnobel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.