Hoofdstuk 1 Verschillende visies op dezelfde problematiek
1 & 2 Verschillende visies
In dit boek wordt Marianne gevolgd. Een cliënte van 46 jaar die lijdt aan steeds terugkerende
depressies met angstklachten. Voor de behandeling van depressies zijn vele therapieën
mogelijk. De volgende benaderingen worden door Marianne ‘uitgeprobeerd’ dat wil zeggen
dat zij een korte periode therapie volgt in deze richting:
De psychodynamische
De cliëntgerichte
De cognitief-gedragstherapeutische
De systeemtheoretische
De lichaamsgerichte
De oplossingsgerichte
3 Doel van het boek
Er is geen duidelijk bewijs dat 1 van de therapieën werkelijk de beste zou zijn voor een
bepaalde problematiek. De opzet van dit boek is, om vanuit diverse invalshoeken, het
probleem van de depressie genuanceerd weer te geven. De theoretische kaders die bij de
verschillende richtingen worden aangegeven zijn van belang om de gebruikte methodieken
te kunnen plaatsen.
4, 5 & 6 Cliëntparticipatie, toenemende integratie, wie heeft gelijk
In de hedendaagse psychotherapie wordt alles duidelijk overlegd met de cliënt. De therapeut
is niet de expert die aangeeft hoe de cliënt ‘genezen’ zou moeten worden. De meeste
psychotherapeuten werken wel vanuit een eigen invalshoek, maar vaak worden ook
aspecten uit andere richtingen ingepast, wanneer dit tijdens de therapie zinvol lijkt. De cliënt
heeft ook hierin duidelijk inspraak. Sociale werkers hebben nog meer de neiging om
verschillende technieken te gebruiken al naar gelang hun cliënt is.
Succes van therapie:
30% algemene therapeutische aspecten, zoals met name de relatie met de therapeut
15% specifieke technieken, die de therapeut inzet op basis van specifieke klachten
van de cliënt
15% placebo effect van de theorie (werkzaamheden van een behandeling die berust
op de geloofwaardigheid en de positieve verwachtingen ervan, bijvoorbeeld dat je je
meteen beter voelt na een aspirientje omdat je erin gelooft dat het werkt).
Overige 40% effect door externe factoren
,Taart van Lambert:
, Hoofdstuk 3 Psychodynamische benaderingen
1 Inleiding
De psychodynamische stroming=> omvat een aantal richtingen, zoals de psychoanalyse van
Freud en een aantal andere psychoanalytische therapieën.
Mensen hebben onbewuste gedachten en gevoelens die hun huidige gedrag bepalen, zonder
dat men zich daarvan bewust is. In de psychodynamische therapie gaat men ‘terug’ naar
ervaringen uit het verleden die deze gevoelens hebben veroorzaakt. Door een herbeleven
van de ervaring worden de gevoelens bespreekbaar gemaakt, en kunnen ze beter verwerkt
worden.
2 De theorie van Freud
Sigmund Freud toonde als eerste aan dat bepaalde lichamelijke klachten een psychische
oorzaak kunnen hebben. Hij behandelde mensen die doof of verlamd waren vanwege
traumatische ervaringen die waren onderdrukt. Door hypnose en de techniek van vrije
associatie, probeerde Freud gedrag te verklaren vanuit onbewuste gevoelens en gedachten.
Ook dromen probeerde hij te verklaren, omdat deze naar zijn idee informatie over het
onbewuste verschaffen.
Freud onderscheidt het Es, het Ego en het Superego.
Het Es omvat onze driften, en is gericht op behoefte bevrediging. Niet alleen in seksuele zin,
maar alle ‘levensdriften’ die ons temperament geven. Vanaf de babytijd leren kinderen al dat
niet altijd direct aan deze driften gehoor kan worden gegeven. Eten komt wel, maar niet
altijd direct.
Door liefdevolle verzorging die wel na redelijke tijd de behoeften vervult, maar ook
grenzen stelt, ontwikkelt zich het Ego. Dit Ego moet de baas worden over het Es. Wanneer dit
Ego sterk ontwikkeld is, kan men de driften van het Es aanwenden om energiek aan het werk
te gaan om iets goeds te verwezenlijken, waarna bepaalde behoeften worden bevredigd;
waardering, seks, eten of genieten van andere mooie dingen.
Tijdens de opvoeding ontwikkelt zich ook het Superego. Dit is het geheel aan normen en
waarden van waaruit mensen zichzelf sturen. Dit superego stuurt vanuit een ideaalbeeld.
Meestal wordt dit gevormd door de ouders, aangevuld met eigen ‘wensen’ over hoe men zou
willen zijn. De eisen die het superego aan mensen stelt zijn vaak niet haalbaar en zorgen voor
interne spanningen. Wanneer het superego het ego gaat overheersen ontstaan neurosen en
fobieën.
De ontwikkeling van het Es, het Ego en het Superego voltrekt zich volgens Freud in vijf
fasen:
1. Orale fase (Babytijd)=> De bevrediging van de driften is vooral via de mond gericht
op sabbelen en drinken, de behoefte is vooral liefde en aandacht.
2. Anale fase (Peutertijd)=> Zindelijkheidstraining en de ontdekking van het kind dat het
een eigen wil heeft (peuterpubertijd). De wilskracht moet gestuurd worden, maar
niet gebroken door de strenge regels.
3. Fallische fase (Kleutertijd)=> Het sekseverschil staat centraal, het oedipuscomplex
treedt op:
- Jongetjes willen met hun moeder trouwen, daarom zien ze de vader als rivaal.
Als ze door hebben dat dit onmogelijk is, gaan ze hun vader imiteren.
- Meisjes ontwikkelen een penisnijd en willen de vader. Als ze doorhebben dat