MFH Voorbereiding Week 1 Domenica Krens
MFH VOORBEREIDING WEEK 1
MEDISCHE FYSIOLOGIE, HOOFDSTUK 8: BOUWPLAN EN HOOFDFUNCTIES VAN HET
ZENUWSTELSEL , PARAGRAAF 8.1
Het zenuwstelsel vormt in het organisme het leidende orgaanstelsel, dat zowel naar binnen als naar
buiten allerlei processen in gang zet, regelt en coördineert.
Functies van het zenuwstelsel:
Coördinatieorgaan voor alle andere organen zorgt ervoor dat alle organen als één
organisme kunnen functioneren.
Zetel van het bewustzijn beschikken over besef, inzicht omtrent zijn binnen- buitenwereld
Plaats van het geheugen opslaan van informatie die later weer kan worden opgeroepen
Besturingsorgaan voor de beweging bepaalt motoriek en gedrag
Interne klok bepaald het verloop van cyclische processen in de tijd
Het zenuwstelsel wordt anatomisch verdeeld in het centrale zenuwstelsel (CZS) en het perifere
zenuwstelsel (PZS). Het CZS ligt binnen de schedel en het wervelkanaal. Impulsen die het CZS via het
PZS bereiken, worden overgeschakeld op talloze schakelneuronen. Globaal kan dit verder worden
verdeeld in horizontale richting, om een nabij het niveau van binnenkomst, en een verticale richting,
naar hoger gelegen delen. Het horizontale verkeer dient primair voor reflexen, het verticale ook voor
gevoelswaarneming, willekeurig bewegen en geheugen. Zenuwcellen zijn gevoelig voor de
glucosespiegel in het bloed, omdat er slechts een geringe glycogeenvoorraad is.
Grote hersenen (Cerebrum) wordt gevormd door kwetsbaar zenuwweefsel en behoort tot het CZS.
Ze bestaan uit 2 delen (hemisferen) verbonden door de hersenbalk (corpus callosum). Achter de
twee hemisferen liggen de kleine hersene (cerebellum).
Het CZS kan worden onderverdeelt in grijze stof (substania grisea) en witte stof (substania alba). De
grijze stof bevat cellichamen van de neuronen, de ongemyeliniseerde uitlopers en de synapsen. De
witte stof bevat gemyeliniseerde axonen.
Het PZC bevat twee soorten zenuwvezels:
Afferente, sensinbele of sensorische vezels voeren impulsen naar het CZS toe
Efferente of motorische vezels voeren impulsen van het CZS af.
Pagina 1 van 39
,MFH Voorbereiding Week 1 Domenica Krens
‘PSYCHOLOGIE: EEN INLEIDING ’, HOOFDSTUK 2: BIOPSYCHOLOGIE, NEUROWETENSCHAPPEN
EN DE MENSELIJKE AARD.
Biopsychologie: specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en de
omgeving bestudeert.
Evolutie: het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich
succesvol aanpast aan zijn omgeving. Als we naar de evolutie bij mensen kijken zien we dat daar het
verschil voornamelijk zit in de ontwikkeling van de grote hersenen.
Genetica: studie van moleculaire mechanismen die variatie in erfelijke eigenschappen mogelijk
maken en uiteindelijk alle psychologische processen beïnvloeden.
Creatonisme: de religieuze opvatting dat het universum en al het leven op aarde is te danken aan
een scheppingsdaad.
Natuurlijke selectie: ‘proces van uitweiden’ drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de
omgeving de best aangepast organismen ‘selecteert’. Hierdoor is de kans groter dat de individuen
die zich het best aanpassen zich voortplanten en er zo een steeds sterkere soort ontstaat.
Genotype: kenmerken van een organisme die genetisch zijn vastgelegd
Fenotype: fysiek waarneembare kenmerken van een organisme, wordt ook bepaald door de
omgeving waar je je in beweegt.
Genoom: één complete set chromosomen: lange, dunne en spiraalvormige draad waarlangs de
genen zijn gerangschikt als de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA
(desocyribonucleïnezuur): lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische
eigenschappen.
Genen: stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische
eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele elementen van een
chromosoom.
Geslachtshormoon: een chromosoom dat onze lichamelijke geslachtskenmerken bepaalt. Vrouwen
hebben XX en mannen hebben XY. Is één paar chromosomen
Autosoom: een chromosoom dat geen geslachtschromosoom is, een chromosoom uit de 22 paar
autosomen.
Neuron: een zenuwcel die gespecialiseerd is in het ontvangen en doorsturen van informatie naar
andere cellen van het lichaam. Een bundeling van een groot aantal neuronen wordt een zenuw
genoemd. Er zijn drie verschillende soorten neuronen:
Sensorische neuronen: afferent, zenuwcel die boodschappen van sensorische receptoren
naar het centrale zenuwstelsel geleid.
Motorische neuronen: efferent, zenuwcel die boodschappen van het centrale zenuwstelsel
naar de spieren en/of klieren geleidt
Schakelneuronen: zenuwcel die boodschappen van de ene zenuwcel doorgeeft aan de
andere en vooral voorkomt in de hersenen en in het ruggenmerg.
Pagina 2 van 39
,MFH Voorbereiding Week 1 Domenica Krens
Een neuron bestaat uit:
Dendriet: vertakte uitloper van het cellichaam van een neuron die de informatie binnen
haalt.
Soma: gedeelte van de cel waar de kern zich bevindt. De kern bevat de chromosomen. Dit
gedeelte van de cel wordt ook wel het cellichaam genoemd. Het evalueert de impulsen die
het ontvangt van honderden of soms zelfs duizenden andere neuronen, vaak tegelijkertijd.
Het soma bepaalt of er een signaal doorgegeven wordt (excitatoir) of niet doorgegeven
wordt (inhibitoir).
Axon: de lange uitloper van een zenuwcel die de informatie vanuit het cellichaam naar de
eindknopjes vervoert. De informatie verplaats zich in de vorm van een elektrische lading.
Rustpotentiaal: elektrische lading van het axon in rust, als het neuron gereed is om te ‘vuren’. Er is
dan een gelijke verdeling tussen negatieven en positieve ionen.
Actiepotentiaal: het cellichaam wordt gestimuleerd, dit veroorzaakt een verandering in de
elektrische lading op het celmembraam van het axon. Als het neuron ‘vuurt’, plant de lading zich
voort over het axon en zet de eindknopjes aan tot het uitscheiden van neurotransmitters.
Alles-of-nietsprincipe: een actiepotentiaal vuurt volledig of gewoon niet.
Na het vuren van begint de ionenpomp van de cel de positief geladen ionen naar buiten te pompen.
Zo komt het neuron weer in een rustpotentiaal.
Synaps: microscopisch kleine spleet waarlangs de communicatie tussen neuronen plaatsvindt.
Synapsen komen ook voor tussen neuronen en de spieren of klieren die ze van berichten voorzien.
Neurotransmitter: chemische boodschapper die neurale berichten van de ene kant van de
synaptische spleet naar de andere kant brengt. Sommige hormonen hebben dezelfde chemische
samenstelling als sommige neurotransmitters. Als de neurotransmitter de juiste vorm heeft past het
op de receptor van het ontvangende neuron en kan het signaal worden doorgegeven anders niet.
Plasticiteit: het vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen door
ervaring. Dankzij plasticiteit is het zenuwstelsel in sommige gevallen in staat fysieke beschadigingen
te compenseren.
Als we iets nieuws leren kunnen dendrieten langer worden en worden er soms nieuwe synapsen
gevormd, waardoor nieuwe verbindingen met andere neuronen ontstaan.
Neurale plasticiteit: zorgt ervoor dat de hersenen zowel in functie als fysieke structuur continu
worden geherstructureerd en opnieuw worden geprogrammeerd.
Pagina 3 van 39
, MFH Voorbereiding Week 1 Domenica Krens
Gliacel: een cel die structurele steun biedt aan neuronen. Tijdens de ontwikkeling helpen gliacellen
bij het samenbrengen van de juiste zenuwcellen. Gliacellen vormen bovendien een isolerende laag
(de myelineschede) voor de axonen van sommige neuronen.
Zenuwstelsel: gehele netwerk van neuronen in het lichaam, inclusief het centrale zenuwstelsel, het
perifere zenuwstelsel en hun onderafdelingen.
Zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel
(hersenen en ruggenmerg)
Autonome zenuwstelsel Somatische zenuwstelsel
(bestuurt zelfregulerende (bestuurt vrijwillige
functies van interne bewegingen van de
organen en klieren) skeletspieren)
Sympatische zenuwstelsel Parasympatisch
(stimuleren) zenuwstelsel (afremmen)
Reflexen: eenvoudige, niet aangeleerde respons die wordt opgeroepen door een stimulus waar geen
hersenactiviteit voor nodig is. Een voorbeeld is de kniereflex, die optreedt als je tegen de pees vlak
onder de knieschijf tikt. Worden geregeld vanuit het ruggenmerg.
Vrijwillige bewegingen zijn echter niet mogelijk zonder de hersenen.
Controlaterale banen: sensorische en motorische banen tussen de hersenen en de rest van het
lichaam steken onderweg over naar de andere zijde, zodat signalen van de rechterkant van het
lichaam door de linkerzijde van de hersenen worden verwerkt en vice versa.
Perifere zenuwstelsel (PZS): alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel
die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het
autonomen het somatische zenuwstelsel.
(Ortho)sympatisch zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat boodschappen naar
inwendige organen en klieren stuurt en ons in staat stelt te reageren op stressvolle situaties en
noodgevallen. Ligt vooral thorocaal.
Parasympatisch zenuwstelsel: deel van het autonome zenuwstelsel dat de dagelijkse routine van de
inwendige organen in de gaten houdt en het lichaam weer kalmeert nadat dat door het sympatische
zenuwstelsel in staat van paraatheid is gebracht.
Endocriene stelsel: het hormonale systeem, de chemische boodschappendienst van het lichaam,
inclusief de volgende hormoonklieren: hypofyse, bijnieren, geslachtsklieren, schildklier, bijschildklier,
alvleesklier, ovaria en testikels.
Pagina 4 van 39