Literatuur dag 9 , Basiscursus Cognitieve Gedragstherapie Kind &
Jeugd
Inhoudsopgave
Boek: Cognitieve Therapie, Theorie en praktijk (Bögels & van Oppen, 2019). ........................................................... 2
Hoofdstuk 6, Cognitieve therapie bij paniekstoornis ............................................................................................................ 2
6.1. Inleiding ................................................................................................................................................................................................... 2
6.2. Cognitief model van de paniekstoornis ............................................................................................................................ 2
6.3. Behandeling ........................................................................................................................................................................................ 2
6.4. Agorafobie ............................................................................................................................................................................................ 3
6.5. Valkuilen ................................................................................................................................................................................................. 3
6.6. Therapie-effectstudies ................................................................................................................................................................. 4
Hoofdstuk 7, Cognitieve therapie bij sociale angststoornis ............................................................................................ 4
7.1. Inleiding .................................................................................................................................................................................................. 4
7.2. Het cognitieve model van sociale angststoornis ....................................................................................................... 4
7.3. Behandeling ........................................................................................................................................................................................ 5
7.4. Valkuilen ................................................................................................................................................................................................6
7.5. Therapie-effectstudies ..................................................................................................................................................................7
Boek: Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Handboek voor theorie en praktijk (Korrelboom &
Ten Broeke, 2014)................................................................................................................................................................................................7
Hoofdstuk 14, Aangrijpingspunt van de behandeling (III); interventies die zijn gericht op het
versterken van gedrag en vaardigheden ......................................................................................................................................7
14.2. Het aanleren van coping en andere vaardigheden ................................................................................................7
Hoofdstuk 15, Aangrijpingspunten van de behandeling (IV); aandachtsmanipulatie, afstand nemen
en acceptatie .................................................................................................................................................................................................. 13
15.2.2. Taakconcentratietraining (TCT) ....................................................................................................................................... 13
Factsheet VGCT. Cognitieve gedragstherapie bij paniekstoornissen. ......................................................................... 15
Factsheet VGCT. Exposure: Nieuwe inzichten .............................................................................................................................. 16
Artikel: Nieuwe inzichten over exposure (Rijkeboer & Van den Hout, 2014). ........................................................... 17
Inleiding......................................................................................................................................................................................................... 17
Het principe van reciproke inhibitie .......................................................................................................................................... 17
Exposure werkt door habituatie ................................................................................................................................................... 17
Emotional processing theory en het desintegreren van angstnetwerken ..................................................... 17
Het nut van ‘prolonged’ exposure ............................................................................................................................................... 17
De cognitieve invalshoek en het belang van de context ............................................................................................ 18
Extinctieleren is contextafhankelijk ........................................................................................................................................... 18
De rol van veiligheidsgedrag .......................................................................................................................................................... 18
Besluit ............................................................................................................................................................................................................. 18
1
, Boek: Cognitieve Therapie, Theorie en praktijk (Bögels & van Oppen, 2019).
Hoofdstuk 6, Cognitieve therapie bij paniekstoornis
6.1. Inleiding
Paniekstoornis= Herhaaldelijk optreden van onverwachte paniekaanvallen die leiden tot
persisterende bezorgdheid over nieuwe aanvallen of de gevolgen daarvan, of maladaptieve
gedragsverandering als gevolg van de aanvallen (bijv. vermijdingsgedrag).
- Paniekaanval= plotseling optredende hevige angst die binnen enkele minuten een piek
bereikt en gepaard gaat met ten minste 4 symptomen uit een lijst van 13 symptomen
(bijv. hartkloppingen, gevoel van druk op de borst, tintelingen of een doof gevoel in
vingers of tenen, duizeligheid, transpireren, een onwerkelijk gevoel of gevoel van
ademnood).
- Agorafobie= uitgesproken angst voor alleen buitenshuis zijn, gebruikmaken van
openbaar vervoer, of zich in een open ruimte of juist afgesloten ruimte bevinden, of in een
menigte of in een rij staan.
Een paniekstoornis komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen.
6.2. Cognitief model van de paniekstoornis
Het cognitieve model van de paniekstoornis gaat ervan uit dat paniek zich
ontwikkelt doordat de patiënt de neiging vertoont lichamelijke sensaties te
interpreteren op een catastrofale manier. De sensaties worden veel gevaarlijker
ervaren dan ze in werkelijkheid zijn. Bij paniekaanvallen die volgen op een
verhoogd angstniveau zijn de lichamelijke sensaties het gevolg van dit
verhoogde angstniveau. Bij paniekaanvallen die niet samenhangen met een
verhoogd angstniveau zijn de lichamelijke sensaties vaak te verklaren door een
andere emotionele toestand of door een activiteit. Voor de patiënt lijkt het dan
uit de lucht komen te vallen.
6.3. Behandeling
Patiënten met een lichte tot ernstige paniekstoornis en bij wie geen sprake is
van een ernstige comorbide depressie, komen in aanmerking voor CGT.
Cognitieve therapie in combinatie met interoceptieve exposure (=paniekmanagement) wordt
aangeraden bij patiënten met een paniekstoornis zonder of met zeer milde vermijding. Wanneer er
ook sprake is van agorafobie, wordt exposure in vivo geadviseerd om het vermijdingsgedrag te
doorbreken.
6.3.1. Rationale
De therapie start met het zorgvuldig in kaart brengen van de paniekaanvallen en de verschillende
aspecten die daarbij een rol spelen. Aan de hand van een recente paniekaanval wordt de
paniekcirkel op een bord getekend. Zo wordt zichtbaar dat de angst voortkomt uit de catastrofale
interpretatie die de patiënt heeft van de lichamelijke sensaties. Op het eind krijgt de patiënt een
folder mee naar huis waarin de rationale van de therapie beschreven staat en in de volgende sessie
vraagt de therapeut aan de patiënt om dit in eigen woorden uit te leggen. Het is daarnaast van
belang om de patiënt voor te bereiden op het aangaan van de angst i.p.v. het vermijden.
2
, 6.3.2. Registratie
Gedurende de gehele therapie wordt een paniekdagboek ingevuld en bijgehouden (zie bijlage 7).
6.3.3. Thema’s
De volgende thema’s komen vaak aan bod:
• Angst voor lichamelijke catastrofes: Het doel van CGT bij de behandeling van een
paniekstoornis is het veranderen van de misinterpretaties van de lichamelijke sensaties. In
eerste instantie wordt samen met de patiënt de centrale catastrofale misinterpretatie
vastgesteld (de als…, dan…’-redenering). De verschillende misinterpretaties worden op 2
momenten op hun geloofwaardigheid gescoord.
- Uitdagen: De patiënt wordt gestimuleerd om zelf corrigerende informatie te verzamelen
naar aanleiding van vragen die ontstaan tijdens het uitdagen.
▪ Uitdagen bij angst voor flauwvallen: Symptomen van flauwvallen en paniek
vergelijken, essentiële processen vergelijken (bloeddruk- en zuurstofdaling versus
stijging)
▪ Uitdagen bij angst voor hartaanval: Monitoren van pijn/druk op de borst of in de
armen, vragen stellen.
- Gedragsexperiment: Een gedragsexperiment vloeit voort uit een uitdaging en heeft als
doel om door middel van het verzamelen van informatie de geloofwaardigheid van de
misinterpretatie en de alternatieve gedachte te toetsen.
• Angst voor sociale catastrofes: Naast angst voor lichamelijke reacties, hebben patiënten
ook vaak een angst voor sociale gevolgen van een paniekaanval.
- Socratisch dialoog voeren: uitdagen en onderzoeken van deze catastrofes.
- Gedragsexperiment: Doen alsof dit gebeurt en kijken wat er in de omgeving gebeurt. Als
dit te spannend is, kan de therapeut het voordoen en heeft de patiënt een observerende
rol.
Sensaties Catastrofe Oefening voor het oproepen
Hartkloppingen, hartoverslag, hartbonzen Hartaanval Trappen rennen, opdrukken, hyperventileren.
Pijn op de borst, pijn in de linkerarm Agina pectoris, hartaanval Hoog hyperventileren, met beide armen heel
hard tegen de muur duwen
Kortademigheid, benauwdheid, moeite Hartaanvallen, stikken
met ademen
Duizeligheid Flauwvallen Ronddraaien op de plaats, ronddraaien in een
draaistoel, hoofd tussen de benen en dan snel
omhoog, hoofd snel heen en weer schudden,
hyperventileren
Instabiliteit, loom of slap gevoel in de Flauwvallen, omvallen, in
benen elkaar zakken, verlamming
Derealisatie/depersonalisatie Controleverlies over het
denken, gek worden
Ademnood/benauwdheid Stikken
Wazig zien Blind worden, Een tijdje in een lamp kijken en dan de kamer
controleverlies, gek worden rond, een tijdje naar een streepjespatroon
kijken
Tintelingen/doof gevoel of steken in het hersenbloeding hyperventileren
hoofd
6.4. Agorafobie
De beste behandeling bij agorafobie is exposure in vivo. CGT vergroot het effect van exposure in vivo
niet. De lichamelijke sensaties die gevoeld worden bij agorafobie, worden ervaren als voorspellers
voor het gevreesde controleverlies. In de therapie is het belangrijk om de verschillen op te sporen
tussen de sensaties tijdens de oorspronkelijke gebeurtenis en de huidige sensaties.
6.5. Valkuilen
Valkuilen bij de behandeling van een paniekstoornis:
• Moeite om stil te staan bij catastrofale interpretaties: Sommige patiënten hebben de neiging
om de lichamelijke sensaties te vermijden en zeggen niet te weten waar ze precies bang
voor zijn. Imaginatie kan hierbij helpen.
• Moeite met uitvoeren van gedragsexperimenten: Sommige patiënten vinden het lastig om
een gedragsexperiment uit te voeren en zijn geneigd deze te vermijden. Het kan helpen als
de therapeut de oefeningen meedoet en aangeeft onprettige lichamelijke sensaties te
ervaren.
3