Psychology & Business – Master in Management (parttime)
Merel Hoogstad
Week 1: Hoe beslissen we? (Module 1 – individuen)
Systeem 1 versus systeem 2 denken
Stappen in besluitvorming aan de hand van het
rationeel model van besluitvorming:
1. Definieer het probleem.
2. Identificeer alle beslissingscriteria.
3. Geef gewichten aan de criteria (dit is voor
iedereen anders).
4. Identificeer alle alternatieven.
5. Evalueer de alternatieven op alle criteria.
6. Kies het beste alternatief.
In praktijk maak je vaker beslissingen op basis van Voorbeeld voor het kopen van een auto:
intuïtie (systeem 1) dan op basis van het rationele
model (systeem 2).
Er zijn twee denkrichtingen als het gaat om
besluitvormingsonderzoek:
1. Normatief = “econs” = beschrijven hoe een
beslissing genomen moet worden.
2. Beschrijvend = “humans” = beschrijven hoe een
beslissing daadwerkelijk wordt genomen.
Mensen zijn “cognitive misers” (= cognitieve
vrekken/gierig). We houden er niet van om cognitieve middelen of mentale energie te gebruiken en houden dus
geen rekening met alle criteria, alternatieven en gewichten. Mensen optimaliseren/maximaliseren niet, maar
“satisfice”. We hebben de neiging om te zoeken totdat ze een bevredigende oplossing vinden die “goed genoeg”
is, maar niet perfect.
Voorbeeld Een knuppel en een bal kosten samen €110. De knuppel kost €100 meer dan de bal. Hoeveel kost de
bal? Je maakt een “cognitive misers” als je €10 zegt. Dit komt door systeem 1 denken. Dit verwijst naar het
intuïtieve systeem, dat snel, automatisch, moeiteloos, impliciet en emotioneel is: “thinking fast”. Als je €5 zegt,
heb je de vraag rationeel beantwoord aan de hand van systeem 2 denken. Dit verwijst naar het rationeel
systeem, dat langzamer, bewuster, moeizamer, explicieter en logischer is: “thinking slow”.
Voorbeeld Het kost vijf machines vijf minuten om vijf producten te maken, hoe lang doen honderd machines
erover om honderd producten te maken? Systeem 1 denken geeft honderd minuten als antwoord, systeem 2
denken geeft vijf minuten als antwoord. Systeem 2 denken is juist.
Voorbeeld In een vijver met lelies verdubbelen de lelies dagelijks. Het duurt 48 dagen voordat het meer volledig
bedekt is met lelies. Na hoeveel dagen is het meer voor de helft bedekt met lelies? Systeem 1 denken geeft 24
dagen, systeem 2 denken geeft 47 dagen. Systeem 2 denken is juist.
Als systeem 2 druk is, bv. met het onthouden van getallen, dan is het moeilijk om je intuïtie te overrulen en
maak je besluiten dus op basis van systeem 1.
Voorbeeld Mensen kregen de keuze tussen cake en fruit. Systeem 1 is het emotionele systeem dat de voorkeur
aan cake geeft. Systeem 2 is het rationele systeem dat de voorkeur aan het fruit geeft. Als je getallen moet
onthouden terwijl aan je wordt gevraagd of je voor cake of fruit kiest, kiezen meer mensen cake, omdat
systeem 2 druk is met het onthouden van de getallen.
Heuristieken en biases
Besluitvormers vertrouwen op heuristieken (systeem 1) en over het algemeen zijn deze nuttig, maar ze kunnen
leiden tot fouten of biases. Meestal gaat het om systematische en voorspelbare fouten. Bv. in het knuppel/bal
vraagstuk, zegt iedereen die het fout zegt €10. Niemand zal €8 of €12 zeggen en dus is het een voorspelbare
fout. Het is niet dat men het juiste antwoord niet weet, maar we zijn “cognitive misers”.
1
, Psychology & Business – Master in Management (parttime)
Merel Hoogstad
Vaak zijn deze heuristieken van system 1 ruimschoots voldoende, bv. bij het boodschappen doen. Het is
onpraktisch om bij elke keuze logisch te redenen. Systeem 2 denken zou de voorkeur moeten hebben bij het
maken van belangrijke beslissingen, bv. zoeken naar een baan, mensen aannemen, financieringen, overnames.
Professionals zijn niet dom of irrationeel, maar wel mensen (en dus geneigd systeem 1 te gebruiken).
Belangrijke beslissingen worden dus vaak aan de hand van systeem 2 denken gemaakt, maar als er iets uit het
systeem 2 model komen dat niet bij het gevoel past, dan grijpt systeem 1 alsnog in. Bv. het systeem 2 model
zegt dat je kandidaat 3 aan moet nemen, maar het gevoel sluit daar niet bij aan, dan kies je kandidaat 3 alsnog
niet.
Waarom is bewustzijn/kennis van heuristieken en biases belangrijk? Als besluitvormers zich bewust zijn van
heuristieken die systeem 1 gebruikt, kunnen ze kostbare fouten en slechte beslissingen vermijden.
Availability bias
Als iets meer beschikbaar is (makkelijker om te onthouden), dan lijkt het waarschijnlijker.
Voorbeeld Schat het percentage woorden in het Engels (A) dat begint met de letter ‘a’ of (B) die de letter ‘a’ als
derde letter hebben. Komt (A) of (B) vaker voor? Het is makkelijker om woorden te onthouden die beginnen
met een ‘a’ dan woorden met een ‘a’ als derde letter. Daardoor lijkt het waarschijnlijker dat (A) het juiste
antwoord is, maar het is (B).
Iets lijkt waarschijnlijker als:
Het een levendige, emotionele ervaring is in plaats van een droge, saaie, vage opsomming.
o Voorbeeld Levendige voorbeelden van het gedrag van een werknemer (positief of negatief) zullen
het gemakkelijkst uit het geheugen worden opgeroepen en zullen daarom zwaarder worden
gewogen in een prestatiebeoordeling.
Het recent plaatsgevonden heeft in plaats van jaren geleden.
o Voorbeeld Managers hechten meer gewicht aan de prestaties van een medewerker direct
voorafgaand aan een evaluatie dan aan de voorgaande negen maanden van de evaluatieperiode.
De bekendheid groot is en je iets door vaak bent tegengekomen in plaats van eenmalig.
o Voorbeeld Twee groepen krijgen een lijst met namen voor zich en moeten achteraf zeggen of er
meer mannelijke of vrouwelijke namen op de lijst staan. Groep 1 kreeg een lijst met meer
vrouwelijke namen en een aantal mannelijke bekendheden en groep 2 kreeg een lijst met meer
mannelijke namen en een aantal vrouwelijke bekendheden. Groep 1 dacht dat er meer mannelijke
namen op de lijst stonden en groep 2 dacht meer vrouwelijke namen. Beide groepen waren dus
onjuist, dat komt doordat bekende namen meer beschikbaar en makkelijker te onthouden zijn en
dus het antwoord waarschijnlijker lijkt.
Confirmation bias
Besluitvormers zoeken naar informatie die hun bestaande intuïtie ondersteunt, terwijl ze informatie vermijden
die deze tegenspreekt.
Voorbeeld Houdt marihuanagebruik verband met criminaliteit?
Systeem 1 denkers denken aan marihuanagebruikers en schat of deze
groep misdaden pleegt. Systeem 2 denkers proberen aan vier groepen
te denken: (1) marihuanagebruikers die misdaden plegen, (2)
marihuanagebruikers die geen misdaden plegen, (3) misdadigers die
geen marihuanagebruiker zijn en (4) geen misdadigers en geen
marihuanagebruikers. Systeem 2 denkers maken een 2x2-matrix en
kijken daarna in welke cel de proportie het hoogst is.
Voorbeeld “We huren adviesbureaus in die het met ons eens zijn”, terwijl het weerleggen van bewijsmateriaal
de meest bruikbare inzichten zal opleveren. Alleen informatie overwegen/zoeken die consistent is met de
intuïtieve voorkeur, geeft niet altijd de beste keuze.
Voorbeeld Als je op Google zoekt of het coronavacccin veilig is, dan krijg je de bevestiging dat het veilig is. Als je
zoekt of het vaccin onveilig is, dan krijg je de bevestiging dat het onveilig is.
2
, Psychology & Business – Master in Management (parttime)
Merel Hoogstad
Base rate fallacy
Voorbeeld Er is een virusuitbraak en 5% van de bevolking is besmet en heeft dus antistoffen. Mensen kunnen
zich laten testen op de aanwezigheid van antistoffen. De test is best goed: het vangt alle mensen met
antistoffen (vals-negatief = 0%) en het
classificeert slechts 10% zonder antilichamen
verkeerd (vals-positief = 10%). Stel je voor
dat je positief test. Hoe groot is de kans dat je
daadwerkelijk besmet bent?
Als je positief test, is de kans 66% (= 95/145)
dat je geen antistoffen hebt en dus niet
daadwerkelijk besmet bent.
Voorbeeld Een groot deel van de mensen die met corona
in het ziekenhuis opgenomen wordt is gevaccineerd. Dat
lijkt raar, maar je kunt er geen conclusies uit trekken,
omdat de populatie gevaccineerde veel groter is dan de
populatie niet gevaccineerde.
Framing bias
Voorbeeld Er zijn drie boten voor de kust van Alaska gezonken. U bent belast met het minimaliseren van het
vrachtverlies. Elke boot heeft een lading ter waarde van $200.000, die verloren zal gaan als deze niet binnen 72
uur wordt geborgen. De eigenaar van een plaatselijk scheepsbergingsbedrijf geeft u twee opties, die beide
hetzelfde kosten. (A) bespaar de lading van één van de drie boten ter waarde van $200.000 of (B) er is 33% kans
om de lading op alle drie de boten, ter waarde van $600.000 te besparen, maar ook 66% kans dat er niks
bespaard wordt. Welk optie zou je kiezen? 71% van de mensen ging voor optie A = risicoaversie. Een andere
groep kreeg de volgende twee opties: (C) verlies de lading van twee van de drie boten ter waarde van $400.000
of (D) er is 66% kans dat er niks bespaard wordt, maar 33% kans dat de lading van één van de drie boten ter
waarde van $200.000 bespaard wordt. Welke optie zou je kiezen? 80% van de mensen ging voor optie B =
risiconemers. Deze uitslag is opvallend, want optie A is gelijk aan C en optie B is gelijk aan D. Rationeel gezien is
het dus precies hetzelfde, maar de manier waarop iets gepresenteerd wordt heeft veel invloed op hoe mensen
beslissingen maken. Als je de nadruk op verlies legt, ontstaat er angst en kiest men voor D in plaats van C.
Combinatie van framing bias en confirmation bias
Voorbeeld Twee ouders zijn in een vechtscheiding: wie krijgt het kind? Ouder A heeft een gemiddeld inkomen,
gemiddelde gezondheid, gemiddelde werkuren, prima relatie met het kind en een redelijk stabiel sociaal leven.
Ouder B heeft een bovengemiddeld inkomen, een zeer nauwe band met het kind, een uiterste sociaal leven,
veel werkgerelateerde reizen en een paar gezondheidsproblemen. Groep A kreeg de vraag: ‘Aan welke ouder
zou u het gezag over het kind toekennen?’ Ouder B won. Groep B kreeg de vraag: ‘Aan welke ouder zou u het
gezag over het kind ontzeggen?’ Ouder A won.
Anchoring bias
Voorbeeld Groep A krijgt de vraag “Zijn er meer of minder dan 10 Afrikaanse landen in de VN?”, groep B krijgt
de vraag “Zijn er meer of minder dan 65 Afrikaanse landen in de VN?”. Groep A kreeg te horen dat het
antwoord meer was en groep B kreeg te horen dat het antwoord minder was. Beide groepen kregen daarna de
vraag “Hoeveel Afrikaanse landen zitten er in de VN?” Groep A had een schatting van 25 landen en groep B had
een schatting van 45 landen. Met de eerste vraag geef je de respondent informatie en dus een referentiepunt.
De respondent zijn/haar antwoord zal altijd dichtbij 10 of 65 landen liggen.
Voorbeeld Welke som geeft het hoogste antwoord: (A) 9x8x7x6x5x4x3x2x1 of (B) 1x2x3x4x5x6x7x8x9. Men
hecht onevenredig veel waarde aan informatie die op de eerste plaats komt en meer mensen antwoorden dus A
dan B.
Representativeness bias
Bij het maken van een oordeel over X zoeken besluitvormers naar eigenschappen die X mogelijk heeft die
overeenkomen met eerder gevormde stereotypen.
3
, Psychology & Business – Master in Management (parttime)
Merel Hoogstad
Voorbeeld Een zoon is op weg naar een sollicitatiegesprek en wordt gebracht door zijn vader. Net voor hij wil
uitstappen wordt hij gebeld door de CEO van het bedrijf waar hij gaat solliciteren. De CEO zegt: “Succes zoon!”.
Hoe kan dit? De CEO is zijn moeder. Stereotype is dat een CEO een man is.
Voorbeeld Linda is 31 jaar oud, vrijgezel, uitgesproken en erg slim. Ze studeerde filosofie. Als student was ze
diep bezorgd over kwesties als discriminatie en sociale rechtvaardigheid, en nam ze ook deel aan antinucleaire
demonstraties. Wat is waarschijnlijker? (A) Linda is een bankbediende of (B) Linda is een bankbediende die
actief is in de feministische beweging. A is meer waarschijnlijk dan B, want B zit in A, maar door de beschrijving
ga je er vanuit dat B meer waarschijnlijk is.
Voorbeeld The voice heeft blind auditions, dit voorkomt representativeness bias.
Status quo bias
Status quo bias is de neiging van mensen om de huidige toestand te behouden of verandering te vermijden,
zelfs als het rationeel gezien niet de beste optie is. Het doorbreken van de status quo betekent actie
ondernemen en verantwoordelijkheid nemen, wat kan leiden tot mogelijke kritiek en spijt. Hierdoor accepteren
individuen regelmatig de standaardinstelling.
Voorbeeld Een aantal jaar geleden hadden
Denemarken, Nederland, UK en Duitsland een nee,
tenzij-systeem als het gaat om orgaandonatie.
Landen als Oostenrijk, België, Frankrijk etc. hadden
juist een ja, tenzij-systeem. Er is een gigantisch
verschil tussen deze twee groepen. De mensen zijn
identiek, maar de manier van formuleren is erg
bepalend. Als mensen iets moeten gaan doen, zijn ze
lui en is de kans groot dat er geen actie ondernomen
wordt. In het geval van orgaandonatie levert dat dus
erg weinig versus erg veel donors op.
Sunk cost bias
Sunk cost bias verwijst naar de neiging om beslissingen te baseren op reeds geïnvesteerde middelen (kosten)
die niet meer terug te winnen zijn, in plaats van op toekomstige voordelen. Dus: besluitvormers die zich aan
een bepaalde handelwijze verbinden, hebben de neiging om daaropvolgende beslissingen te nemen die die
toewijding voortzetten boven het niveau dat door de rationaliteit wordt gesuggereerd. Mensen zijn niet bereid
fouten toe te geven (“bescherm het ego”) en blijven beslissingen uit het verleden (verzonken kosten)
verdedigen, ook al zijn de oude investeringen in tijd of geld onherstelbaar. Ze wijzen middelen vaak toe op een
manier die eerdere toezeggingen rechtvaardigt, ongeacht of die initiële toezeggingen nu geldig lijken.
Voorbeeld Je zit in een bioscoop en kijkt naar een film. Na een half uur besef je dat dit een van de slechtste
films gaat worden die je ooit hebt gezien. Wat doe je? (A) direct stoppen met kijken, (B) nog 10 minuten kijken,
(C) nog 30 minuten kijken of (D) de film afkijken. De beste optie is A: weg gaan en iets anders leuks gaan doen.
Het geld ben je sowieso kwijt, maar je kunt de tijd gebruiken om iets anders te gaan doen.
Overconfidence bias
Besluitvormers hebben de neiging om te veel te vertrouwen op hun nauwkeurigheid van voorspellingen.
Overconfidence bias is de bias onder de biasen en is vaak de oorzaak van stakingen, onnodige rechtszaken,
faillissementen, mislukte fusies, overnames van bedrijven, maar ook in oorlogen. Zo dacht Poetin dacht
Oekraïne ‘even’ over te nemen, maar ziet nu dat het niet zo makkelijk is als gedacht. Naast deze overschatting
heeft hij te maken met sunk costs. Als hij de tijd terug kon draaien, had hij het waarschijnlijk anders aangepakt.
Voorbeeld Schat een bereik waarbinnen de slotkoers van de Dow Jones Industrial Average volgende week zou
vallen. Als besluitvormers goed zijn in het beoordelen van de nauwkeurigheid van hun voorspellingen, dan
zouden ze het slechts ongeveer 2% van de tijd bij het verkeerde eind hebben, maar in werkelijkheid vielen de
werkelijke gemiddelden 20-30% van de tijd buitten de voorspelde marges. Mensen overschatten zichzelf vaak
en geven daarom een te krappe interval als antwoord.
4