Psychopathologie bij kinderen en adolescenten
Samenvatting van het tekstboek
Thema 1 Angststoornissen
Bij kinderen is angst, meer dan bij volwassenen, een heel normaal verschijnsel. Voor kinderen is het
heel normaal om bang te zijn (fear), om angstig te zijn (anxiety) en om zich zorgen te maken
(worries). In de meeste gevallen is er geen aanleiding om bij een kind dat angstig is, bang is of ergens
over piekert, te denken aan een angststoornis.
Als er wel sprake is van een angststoornis, kan dit voor een kind grote consequenties hebben.
Angststoornissen bij kinderen zijn voorspellend voor allerlei negatieve uitkomsten in het latere leven,
zoals voortdurende angststoornissen, depressie, middelenmisbruik, sociale isolatie en slechtere
academische prestaties.
Hoofdstuk 6 Angst en gerelateerde stoornissen
Een introductie tot internaliserende stoornissen
- Internalizing disorders/internaliserende stoornissen: als jongeren emotionele problemen hebben
die ze op zichzelf afreageren.
Soms is ook sprake van comorbiditeit. Maar soms blijken verschillende diagnosen verschillende
uitingsvormen van dezelfde diagnose te zijn. Dit heeft ook te maken met specifieke omgevingen of
ervaringen, denk bijvoorbeeld ook aan culturele verschillen. Bijvoorbeeld hogere prevalentie van
separatieangsten en van somatische, fysiologische symptomen bij hispanic Amerikanen ten opzichte
van Europese Amerikanen. Dit komt door de sterkere nadruk op collectivisme en op empathie ten
opzichte van anderen.
Definiëren en classificeren van angststoornissen
- Angst: wordt gekarakteriseerd door een toekomst georiënteerde emotie, gekarakteriseerd door
percepties van oncontroleerbaarheid en onvoorspelbaarheid ten opzichte van potentiele aversieve
gebeurtenissen en een snelle shift in aandacht naar de focus van potentiele gevaarlijke
gebeurtenissen of iemands eigen affectieve reactie op deze gebeurtenissen.
- Fear/bang zijn: een reactie op een onmiddellijk aanwezige bedreiging gekarakteriseerd door een
alarmreactie.
- Anxiety/angst: een toekomstgerichte emotie die gekarakteriseerd is bij een verhoogd niveau van
vrees en een gebrek aan controle.
Fear en anxiety worden gezien als een complex patroon van drie typen reacties op een bedreiging:
1. Openlijke gedragsreacties; zoals wegrennen, trillende stem en gesloten ogen.
2. Cognitieve reacties; zoals angstgedachten, afkeurende gedachten over jezelf, voorstellingen
van lichamelijke bedreigingen.
3. Fysiologische reacties; zoals veranderingen in hartslag en ademhaling, spierspanningen en
buikpijn.
- Worry/zorgen maken: gedachten over mogelijke negatieve uitkomsten die opdringerig zijn en
moeilijk te beheersen.
Angst is in principe een normale menselijke emotie.
1
,Angsten komen veel voor bij kinderen, meer dan de ouders denken. Meisjes vaker dan jongens, dit
kan komen door sekse-verwachtingen. Angsten nemen af bij het ouder worden. Rond de 7 jaar wordt
het zorgen maken meer complexer en gevarieerder.
Bij 6-9 maanden; angst voor onbekenden. Bij 2 jaar; angst voor denkbeeldige figuren. Bij 4 jaar; angst
voor het donker. Daarna sociale angsten en faalangst.
Fear Survey Schedule for Children (FSSC-R); voor het inventariseren van angststimuli en situaties.
Als de angst voor duidelijk ongemak zorgt of het functioneren beperkt, is interventie gerechtvaardigd.
Onbehandelde angst kan chronisch worden.
DSM angststoornissen: separatieangststoornissen, specifieke fobie, sociale angststoornis, selectief
mutisme, paniekstoornis, agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis.
Gerelateerd zijn de obsessief-compulsieve stoornis, PTSS, acute stressstoornis, reactieve
hechtingsstoornis, sociale contactstoornis.
Angststoornissen bij kinderen en adolescenten, prevalentie van 2,5-5%. Vaak voldoen ze aan de
criteria voor meer dan één angststoornis. Vaker meisjes dan jongens.
Specifieke fobieën
- Phobias/ fobieën: leiden tot zorg in tegenstelling tot angsten die passen bij de ontwikkeling. Fobieën
zijn excessief, kunnen niet weggeredeneerd worden, zijn buiten vrijwillige controle, leiden tot
vermijding en interfereren met het functioneren. Voor de diagnose:
1. Een onmiddellijke angst- of vreesreactie treedt bijna altijd op als de persoon blootgesteld
wordt aan de fobische stimulus.
2. De persoon moet de angstige situatie bewust vermijden of bij blootstelling eraan intense
angst of vrees verduren.
3. De angst is buiten proportioneel in verhouding tot het werkelijke risico.
4. De angst is persistent en duurt meestal zes maanden of langer.
Kinderen met specifieke fobieën proberen om die situaties/objecten te vermijden. Wanneer ze er wel
mee geconfronteerd worden, kunnen ze ‘bevriezen’ of wegrennen. Daarbij horen gevoelens van
spanning, paniek of walging. Vaak zijn er gedachten van catastrofes. Lichamelijke reacties; misselijk,
verhoogde hartslag, moeilijkheid met ademen.
Specifieke fobieën komen het meest voor bij kinderen en adolescenten, tussen 3-4%, vaker meisjes
dan jongens. Meestal meer dan één fobie of een andere stoornis, zoals een andere angststoornis,
depressie, stemmingsstoornis, externaliserende stoornis zoals oppositioneel opstandige
gedragsstoornis (oppositional defiant disorder). Vaak bij bijna de helft van de kinderen is er sprake
van comorbiditeit.
Specifieke fobieën beginnen meestal in vroege tot middel kindertijd. Meestal zijn deze goedaardig en
gaan ze vanzelf weg. Als de stoornis langer blijft zijn ze vaak geassocieerd met
functioneringsstoornissen.
Sociale angststoornis
De diagnostische criteria zijn hetzelfde als voor de specifieke fobie, maar nu is de angst gerelateerd
aan sociale of evaluatieve situaties. Een opvallende of persistente angst voor beschamende of
vernederende situaties in sociale situaties. Deze angst moet interfereren met de normale routine, het
academisch functioneren of sociale relaties of moet opvallende stress veroorzaken. De angst is
persistent en moet minimaal zes maanden duren.
2
,Angst voor sociale activiteiten en situaties zoals publiekelijk spreken, lezen, schrijven of optreden,
gesprekken houden, spreken met gezaghebbende mensen.
Vaak vermijding van sociale interacties. Somatische symptomen; rusteloosheid, blozen en zweten en
klagen over ziek zijn en buikpijn. Door de angst kan het kind school en reactieve activiteiten gaan
missen. Eenzaamheid kan optreden en vaak hebben ze weinig vriendschappen. Lage zelfwaardering,
somberheid en eenzaamheid en verminderde leerprestaties kunnen voorkomen.
- Selective mutism/selectief mutisme: niet praten in specifieke sociale situaties, zoals op school.
Gemiddeld begin 2,5-4 jaar, kan pas bij 5 jaar bekend worden als ze naar school moeten. Verlegen,
teruggetrokken, angstig en aanhankelijk. Soms ook taalproblemen, eigenwijsheid, ongehoorzaamheid
en opstandig gedrag.
90-100% van de kinderen met selectief mutisme voldoet ook aan de criteria voor sociale
angststoornis.
Sociale angststoornis komt voor bij 1-2% van de kinderen en bij 3-4% van de adolescenten en 9% voor
levenslange aanwezigheid voor adolescenten. In midden tot late adolescentie beginnen de klachten.
Komt iets vaker voor bij meisjes. Meestal comorbiditeit, vooral met andere angststoornissen. In een
onderzoek bij 7-10 jarigen voldeed 84% aan de criteria voor een angststoornis.
Tussen zes maanden en 3 jaar zijn angst voor vreemden en scheidingsangst normaal. Bij 4-5 jaar
ontwikkelt de mogelijkheid om zichzelf te zien als sociaal object en leren ze schaamte. Bij 8 jaar; de
perspectief van een ander bekijken en zich zorgen maken over negatieve evaluatie.
Een bepaalde mate van sociale angst is normaal. 15% van de jongeren tussen 12-17 jaar gaven een
specifieke sociale angst aan, maar een kleiner gedeelte ontwikkelt meer algemene en klinische
niveaus.
Separatieangst
- Separation anxiety disorder/ separatieangststoornis: angst voor separatie van een belangrijk
hechtingsfiguur of van huis. Diagnostische criteria, 8 symptomen die beschrijvingen omvatten over
zorgen rondom het gescheiden worden van, of alleen achter blijven zonder of zorgen maken over
schade aan hechtingsfiguren. Daarbij persistente en excessieve zorgen of spanningen en gerelateerde
slaap- en lichamelijke problemen.
Er moeten 3 of meer symptomen aanwezig zijn voor tenminste 4 weken en de problemen moeten
gepaard gaan met significante stress of gebreken in sociaal opzicht, in het functioneren op school of
op andere gebieden.
Jonge kinderen klampen zich vast aan hun ouders. Ze vertonen algemene angsten, nachtmerries of
somatische klachten. Oudere kinderen klagen over zich niet goed voelen, het denken aan ziekte of
tragedie die hen of hun verzorgers kunnen overkomen, worden apathisch of depressief, verlaten met
tegenzin het huis of doen met tegenzin activiteiten met leeftijdsgenoten. Soms dreiging om zichzelf
wat aan te doen en is meestal bedoeld om scheiding tegen te gaan en niet om echt suïcide te plegen.
Prevalentie: 3-12% onder jongeren. Vaker kinderen dan adolescenten. Vaak comorbiditeit, meest met
gegeneraliseerde angststoornis.
Bepaalde mate van scheidingsangst is normaal. Zonder kan het juist wijzen op een onveilige hechting.
Wordt problematisch als de scheidingsstress persistent wordt en niet meer leeftijdsconform of
excessief.
3
, Schoolweigering
- School refusal/schoolweigering: angst of vrees om naar school te gaan. Geen DSM diagnose, wel
een symptoom van separatieangst. Kan ook zijn om sociale situaties te ontvluchten of om aandacht
van ouders te krijgen of om bekrachtigers als tv-kijken of gamen. Niet bedoelt als spijbelen (truancy),
maar echt angst.
Vaak tekenen van depressie, vooral bij adolescenten. Consequenties kunnen zijn schoolachterstand
en problemen met sociale contacten. Het kan optreden na een stressvolle gebeurtenis als overlijden,
ziekte, verandering van school, verhuizing.
Bij 1-2% van de algemene bevolking bij 5% van de klinische bevolking. Evenveel jongens als meisjes.
Gaat vaak gepaard met scheidingsangst, en later met angst en depressieve stoornissen. Prognose het
best onder de 10 jaar. Een actieve benadering is belangrijk. Gedragscognitieve benadering met
exposure, copingvaardigheden leren en training en advies voor ouders en leerkrachten.
Gegeneraliseerde-angststoornis
- Generalized Anxiety Disorder (GAD)/gegeneraliseerde angststoornis: wordt gekarakteriseerd door
excessieve angsten en zorgen over een aantal gebeurtenissen of activiteiten. Het kind of de
adolescent vindt het moeilijk om deze angsten onder controle te krijgen. Het gaat dus om excessieve
angsten en zorgen die niet gekoppeld zijn aan een specifieke situatie .
De generalized anxiety en zorgen zijn gekoppeld aan zes of meer symptomen:
1. Rusteloosheid, opgesloten voelen of balanceren op de rand
2. Snel vermoeid
3. Moeite met concentreren, ergens niet op kunnen komen
4. Prikkelbaarheid
5. Spierspanning
6. Slaapstoornis (in- of doorslapen, onrustige slaap)
Sommige van deze symptomen moeten minimaal zes maanden aanwezig zijn en moeten significante
stress opleveren of gebrekkig functioneren bij belangrijke gebieden van de jongere.
Een kind hoeft slecht een of meer symptomen te hebben, een volwassene drie of meer.
Excessieve zorgen en vreesachtig gedrag. Zorgen zijn gericht op algemene levensomstandigheden, als
competentie, perfectionistisch, hoge eisen stellen aan zichzelf, zorgen over financiën en
natuurrampen. Ze zoeken herhaaldelijk goedkeuring en geruststelling en hebben nerveuze
gewoonten als nagelbijten en slaapproblemen. Fysieke klachten zijn vaak hoofdpijn en buikpijn.
Prevalentie; 2-14%. Meest voorkomende angststoornis onder adolescenten (3,7-7,3%). Vaker bij
meisjes, begint meestal rond 10 jaar, aantal en intensiteit nemen toe met de leeftijd. Vaak
comorbiditeit, zoals depressie, scheidingsangst en fobieën.
GAD wordt overgediagnosticeerd bij kinderen, is het wel een aparte stoornis en geen algemene
kwetsbaarheid voor angst of emotionele reactiviteit?
GAD is niet voorbijgaand en de symptomen persisteren over de jaren. Ernstige overbezorgdheid,
toenemende gebreken en een verhoogd risico op alcoholgebruik bij adolescenten.
Paniekaanvallen en paniekstoornis
Intense afzonderlijke ervaringen/golven van extreme angst, die snel opkomen en bekend staan als
paniekaanvallen. Dit is een andere manier waarop adolescenten en jongeren angst ervaren.
4