Informatie en mediarecht Antwoorden 2017/2018
Informatie en mediarecht: Antwoorden
Bron: J. Oster, European and International Media Law, Cambridge: Cambridge
University Press 2017.
1
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
,Informatie en mediarecht Antwoorden 2017/2018
Inhoudsopgave
Week 1: Inleiding, Media in een democratische rechtsstaat..................................................................3
Oster 2017, Hoofdstuk 1.....................................................................................................................3
Oster 2017, Hoofdstuk 2.....................................................................................................................4
Week 2: Recht op privacy, de afweging met vrijheid van meningsuiting................................................5
Oster 2017, Hoofdstuk 3.....................................................................................................................5
Oster 2017, Hoofdstuk 8.....................................................................................................................6
Week 3, De rol van de journalist; art. 10 en doorgifte............................................................................9
Oster 2017, Hoofdstuk 4.....................................................................................................................9
Week 4, Internet Governance Institutions............................................................................................11
Oster 2017, Hoofdstuk 6...................................................................................................................11
Week 5, Het portretrecht, verschoningsrecht voor journalisten en bronbescherming.........................12
Oster 2017, Hoofdstuk 9...................................................................................................................12
Week 6, Mediawet................................................................................................................................14
Oster 2017, Hoofdstuk 5...................................................................................................................14
Oster 2017, Hoofdstuk 11.................................................................................................................16
2
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
, Informatie en mediarecht Antwoorden 2017/2018
Week 1: Inleiding, Media in een democratische rechtsstaat
Oster 2017, Hoofdstuk 1
1. De ‘pressastechnology model’ heeft betrekking op het recht van iedereen om
communicatietechnologie te gebruiken en om daarvan te profiteren. Dit model
wordt aangehaald om te betogen dat journalisten geen geprivilegieerde status
zouden moeten krijgen binnen het recht op vrije meningsuiting. Het klopt
inderdaad dat het Hof in genoemde uitspraken het strikte onderscheid tussen
journalisten en nietjournalisten nuanceert. Waar het blijkens die uitspraken om
gaat is of een publicatie bijdraagt aan het publieke debat. Als dat het geval is,
geniet de publicist (journalist of niet) een ruime vrijheid van meningsuiting, maar
dat gaat gepaard met extra verantwoordelijkheden en zorgvuldigheidsplichten.
Dit vervagend onderscheid tussen journalisten en nietjournalisten, omdat het
formele criterium minder belangrijk wordt, past echter meer bij het ‘equivalence
model’ of het ‘neutrality model’ dan bij het ‘pressastechnology model’: blijkens
deze uitspraken gaat het erom of men bijdraagt aan het publieke debat, ongeacht
of men zich regelmatig bezighoudt met onderzoeken en publiceren.
2. Het onderscheid tussen aanbieders en tussenpersonen is nog steeds verdedigbaar.
Het kenmerkende verschil is dat aanbieders redactionele invloed hebben op de
inhoud van de verspreide informatie, tussenpersonen niet. Het onderscheid
vervaagt echter op het moment dat tussenpersonen ook hun eigen informatie
genereren en openbaren (‘media convergentie’) en verschillende aanbieders
gebruik maken van dezelfde tussenpersoon (denk aan het internet). Toch blijft
het onderscheid relevant met het oog op de rechtsgevolgen die eraan verbonden
zijn: aanbieders van informatie zijn verantwoordelijk voor de inhoud ervan, en
moeten bepaalde zorgvuldigheidsnormen in acht nemen. Tussenpersonen die
geen invloed hebben op de inhoud van de informatie zijn niet of verminderd
aansprakelijk voor de inhoud, maar genieten tegelijkertijd een minder grote
bescherming van de vrije meningsuiting.
3. Het onderscheid tussen journalisten en nietjournalisten is nog steeds
verdedigbaar, maar neemt wel in relevantie af. Criteria waarop men het
onderscheid zou kunnen baseren zijn formele criteria (zoals educatie of
verbondenheid aan een nieuwsorganisatie), materiële criteria (zoals de
regelmatige bijdrage aan het publieke debat, het aantal ontvangers en de
inachtneming van zorgvuldigheidsnormen) en de vraag of iemand zichzelf als
journalist aanmerkt. Hoewel deze criteria nog steeds tot een onderscheid kunnen
leiden, neemt het onderscheid wel in relevantie af omdat steeds meer mensen die
aanvankelijk niet als journalist zouden (kunnen) worden aangemerkt, met de
opkomst van het internet ook een (regelmatige) bijdrage aan het publieke debat
kunnen leveren. Daarom ziet men het materiële criterium in relevantie
toenemen. Het rechtsgevolg van het onderscheid is (nog steeds) dat journalisten
extra bescherming aan bijvoorbeeld art. 10 EVRM kunnen ontlenen, maar ook
meer verantwoordelijkheid dragen en zorgvuldigheidsnormen in acht moeten
nemen.
3
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen