Havo 5 Hoofdstuk 9 Uitwerkingen
9.1 Trillingen
Opgave 1
Of er sprake is van een trilling leg je uit met de beschrijving van het begrip trilling.
Een trilling is een herhaalde beweging rond een vaste evenwichtsstand.
a Er is sprake van een herhaalde beweging door een evenwichtsstand. Alleen bij constante
wind kan er sprake zijn van een periodieke beweging en in dat geval dus van een trilling. Dit
komt echter niet veel voor.
b Als de draaisnelheid van de zweefmolen constant is, dan voert een stoeltje elke keer dezelfde
cirkelbeweging uit. Er is sprake van een periodieke beweging. Er is geen evenwichtsstand op
de doorlopen cirkel en dus is het geen trilling.
c Bij een constant toerental beweegt de zuiger rond een vaste evenwichtsstand. Het is een
trilling.
d Het is een periodieke beweging, maar doordat de paal steeds dieper de grond in gaat,
verschuift de evenwichtsstand. Het is dus geen trilling.
Opgave 2
a De trillingstijd volgt uit de tijdsduur van één trilling.
De trillingstijd is het aantal seconden dat nodig is voor één trilling.
Er worden 46 trillingen in één minuut = 60 seconden uitgevoerd.
60
De trillingstijd is T = = 1,304 s .
46
Afgerond: T = 1,3 s.
b De frequentie volgt uit het aantal trillingen in één seconde.
De frequentie is het aantal trillingen in één seconde.
46
De frequentie is f = = 0,7666 Hz .
60
Afgerond: f = 0,77 Hz.
Opgave 3
a Na een bepaalde tijd herhaalt de beweging zich. Dus de beweging van het hart is een
periodieke beweging.
b De stukken horizontale lijn kun je beschouwen als de vaste evenwichtsstand van de
beweging.
De beweging van het hart is dus een trilling.
c De frequentie bereken je met de formule voor de frequentie.
De periode bepaal je met behulp van figuur 9.8 van het boek.
In figuur 9.8 van het boek is de afstand tussen de twee R-pieken 5,0 cm.
1 cm komt overeen met 0,25 s.
De periode T is 5,0 × 0,25 = 1,25 s.
1
f =
T
1
f = = 0,80 Hz
1,25
0,80 Hz betekent 0,80 slagen per seconde.
In 1 minuut zijn er dan 60 × 0,80 = 48 slagen.
De frequentie is dus 48 min−1.
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 1 van 24
,Havo 5 Hoofdstuk 9 Uitwerkingen
d De hoogte van de spanningspiek bepaal je met de hoogte boven de vlakke lijn
tussen twee hartslagen.
De top van de R-piek ligt 2,40 cm boven de vlakke lijn tussen twee hartslagen.
1 cm komt overeen met 500 μV.
De grootte van de spanningspiek is dus 2,4 × 500 µV = 1,20∙103 μV = 1,20 mV.
Afgerond: de grootte van de spanningspiek is 1,2 mV.
Opgave 4
a De frequentie bereken je met de formule voor de frequentie.
De periode bereken je met de tijd die nodig is voor tien volledige trillingen.
Kees meet 7,9 s over tien volledige trillingen.
7,9
De trillingstijd T is dus = 0,79 s.
10
1
f =
T
1
f =
0,79
f = 1,265 Hz
Afgerond: f = 1,3 Hz.
b Bij een tijdmeting met de hand hangt de meetonzekerheid voornamelijk af van de reactietijd bij
het starten en stoppen van de stopwatch of timer. Die reactietijd is ongeveer dezelfde voor
elke meting. Bij een meting van tien trillingstijden wordt de meetonzekerheid verdeeld over
tien trillingstijden. De meetonzekerheid per trillingstijd is dan kleiner dan bij het meten van
slechts één trillingstijd.
c Kees kan het beste de stopwatch indrukken in de uiterste stand boven of onder. Dan lijkt het
blokje even stil te hangen. De evenwichtsstand is moeilijk waar te nemen omdat het blokje
dan te snel beweegt.
Opgave 5
a De amplitude is de maximale uitwijking ten opzichte van de evenwichtsstand.
Deze maximale uitwijking bepaal je in figuur 9.9 van het boek.
In figuur 9.9 lees je af dat de maximale uitwijking 1,2 meter is.
A = 1,2 m
b De frequentie bereken je met de formule voor de frequentie.
De trillingstijd bepaal je in figuur 9.9.
In figuur 9.9 zijn twee volledige trillingen afgebeeld in 6,0 s.
De trillingstijd bedraagt dus 3,0 s.
1
f =
T
1
f =
3,0
f = 0,333 Hz
Afgerond: f = 0,33 Hz.
c De maximale snelheid volgt uit de steilheid van de grafiek in een (u,t)-diagram.
De snelheid is het grootst wanneer de steilheid van de raaklijn het grootst is.
Zie figuur 9.1.
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 2 van 24
, Havo 5 Hoofdstuk 9 Uitwerkingen
Figuur 9.1
u 1,5 − ( −1,5 )
steilheid = = = 2,72 m s−1
t 2,8 − 1,7
vmax = 2,7 m s−1
Opgave 6
a Uit figuur 9.10 van het boek blijkt dat de beweging zich na elke 0,125 s herhaalt.
Je ziet in figuur 9.10 ook dat de evenwichtsstand u = 0 steeds wordt gepasseerd.
b De amplitude bepaal je uit de maximale uitwijking ten opzichte van de evenwichtsstand.
In figuur 9.10 blijkt dat de uitwijking varieert tussen −4,0 cm en +4,0 cm.
Dus A = 4,0 cm.
c De frequentie bereken je met de formule voor de frequentie.
1
f =
T
In figuur 9.10 lees je af dat 2T = 0,250 s.
Dus T = 0,125 s.
1
Invullen levert f = .
0,125
f = 8,00 Hz
d Een twee keer zo grote amplitude betekent dat de uiterste standen twee keer zo ver, dus
8,0 cm, van de evenwichtsstand af liggen.
Zie figuur 9.2.
Figuur 9.2
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 3 van 24