Havo 5 Hoofdstuk 11 Uitwerkingen
11.1 Zonnestelsel
Opgave 1
a Een planeet draait om een zon, een maan draait om een planeet.
b Overeenkomst: Een komeet en een vallende ster zijn rotsblokken.
Verschil: Een komeet sublimeert gedeeltelijk in de buurt van de zon.
Een vallende ster warmt op door wrijving met de lucht in de buurt van de aarde.
c Een ster zendt licht uit zonder invloed van buitenaf. Dat geldt niet voor een ‘vallende ster’.
Opgave 2
a Als je altijd dezelfde kant van de maan ziet, dan draait de maan tijdens de beweging rond de
aarde precies één keer om zijn as.
Een dag en een jaar duren op de maan dus even lang als op de aarde.
b De maan draait in een maand rond de aarde. De aarde draait in een dag rond haar as.
Vanaf de maan zie je dus niet altijd dezelfde kant van de aarde.
c Je ziet vanaf de maan ook schijngestalten van de aarde.
Zie figuur 11.8 van het boek.
Als je bijvoorbeeld op de maan staat als die zich in positie d bevindt, dan zie je dat in de figuur
slechts een deel van de aarde door de zon wordt verlicht.
In positie a zie je de hele aarde verlicht. Dan is het dus ‘volle aarde’.
Opgave 3
Van de linker schijngestalte is de letter ‘p’ van premier te maken. Dit is dus het eerste kwartier.
De middelste schijngestalte is volle maan.
Van de rechter schijngestalte is de letter ‘d’ van dernier te maken. Dit is dus het laatste kwartier.
Conclusie: de foto’s staan in de goede volgorde.
Opgave 4
a De bedekking is niet volledig.
Hoe dichter de maan bij de aarde staat, des te groter is het gebied met volledige
zonsverduistering.
De maan stond dus te ver van de aarde af.
b Je vindt de antwoorden met behulp van BINAS tabellen 31 en 32C.
BINAS tabel 31
Straal van de maan: rmaan = 1,738·106 m
Baanstraal van de maan: Rmaan om aarde = 384,4·106 m
Baanstraal van de aarde: Raarde om zon = 0,1496·1012 m (zie ook BINAS tabel 32C)
BINAS tabel 32C
Straal van de zon: rzon = 6,963·108 m
Baanstraal van de zon: Raarde om zon = 1,496·1011 m
c De afstand van de fotograaf tot het middelpunt van de maan bereken je met de baanstraal van
de maan om de aarde en de straal van de aarde zelf.
De baanstraal van de maan is de afstand van het middelpunt van de maan tot het middelpunt
van de aarde.
Voor de afstand tussen het middelpunt van de maan en de fotograaf geldt dus:
afstandmaan-fotograaf = Rmaan om aarde − raarde
Rmaan om aarde = 384,4·106 m
raarde = 6,371·106 m
afstandmaan-fotograaf = 384,4·106 − 6,371·106 = 378,02·106 m
Afgerond: afstandmaan-fotograaf = 378,0·106 m.
Voor de afstand tussen het middelpunt van de zon en de fotograaf geldt:
afstandzon-fotograaf = Raarde om zon − raarde
Raarde om zon = 0,1496·1012 m
raarde = 6,371·106 m
afstandzon-fotograaf = 0,1496·1012 − 6,371·106 = 0,14959·1012 m
Afgerond: afstandzon-fotograaf = 0,1496·1012.
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 1 van 23
,Havo 5 Hoofdstuk 11 Uitwerkingen
Opgave 5
a Als Venus zelf licht zou uitzenden, dan waren er geen schijngestalten.
Je ziet dan altijd een volledig verlichte schijf.
b Zie figuur 11.1.
Figuur 11.1
c Uitleg voor keuze ‘half’:
Als in figuur 11.1 waarnemer W naar de stand rechtsboven kijkt, dan ziet hij de linkerhelft van
Venus verlicht en de rechterhelft donker. Dus bij deze schijngestalte hoort ‘half’.
d Als de afstand van Venus tot de zon groter zou zijn dan de afstand van de aarde tot de zon,
dan bevindt de waarnemer zich tussen de zon en Venus in. In figuur 11.1 is dat met W’
aangegeven.
Dan kan de schijngestalte ‘nieuw’ dus niet voorkomen. Dat is niet het geval, dus moet Venus
dichter bij de zon staan dan de aarde.
Opgave 6
a De draaias van de aarde staat niet loodrecht op de draaicirkel waarin de aarde om de zon
draait.
De stand van die draaias verandert echter niet gedurende een jaar.
Bekijk figuur 11.15 van het boek en neem aan dat het zonlicht van rechts komt.
Gedurende een dag kan de aarde sterker opwarmen en ’s nachts afkoelen.
Het is dan op het noordelijk halfrond, dus ook in Nederland, zomer.
Tijdens de winter komt het zonlicht in de tekening van links en geldt het omgekeerde.
b Zie figuur 11.2 hieronder.
c Zie figuur 11.2 hieronder.
d Op de evenaar.
Figuur 11.2
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 2 van 23
, Havo 5 Hoofdstuk 11 Uitwerkingen
Opgave 7
De totale hoeveelheid energie die de maan per seconde ontvangt van de zon bereken je met de
intensiteit van de zonnestraling en de oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de maan.
De oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de maan bereken je met de straal van de maan.
De hoeveelheid straling die op de maan valt, hangt samen met de oppervlakte van de
dwarsdoorsnede van de maan. Zie figuur 11.3.
Figuur 11.3
A = r2
r = 1,738∙106 m (zie BINAS tabel 31)
A = (1,738∙106)2
A = 9,489∙1012 m2
De totale energie per seconde is dus 1,4∙103 × 9,489∙1012 J.
Etot = 1,328∙1016 J
Afgerond: Etot = 1,3∙1016 J.
© ThiemeMeulenhoff bv – versie 1.0 – vanaf examen mei 2024 Pagina 3 van 23