SAMENVATTING OMZETBELASTING
Hoorcollege 1
Vandaag Inleiding, ondernemerschap
9 november Ondernemerschap (vervolg), prestaties en plaats van prestatie
16 november Maatstaf van heffing, tarief en vrijstellingen
23 november Aftrek van voorbelasting, verschuldigdheid en teruggaaf
24 november Facultatieve werkgroep 1
30 november Onroerend goed en grensoverschrijdend goederenverkeer
14 december Overloop college 5, privégebruik, bijzondere regelingen,
administratieve verplichtingen en formeelrechtelijke aspecten
15 december Facultatieve werkgroep 2
20 december Tentamen – boek, college en verplichte jurisprudentie behoren tot de
verplichte stof. Je krijgt een lijstje met namen van arresten erop bij het tentamen.
Voor de werkgroepen moet je donderdag de antwoorden inleveren. 23 november begint het college
om 13:00.
Vandaag gaan we het hebben over het begin van ondernemerschap.
Inleiding
Wat is omzetbelasting en hoe werkt het op hoofdlijnen?
Kenmerken btw-stelsel
Geschiedenis en rechtvaardiging
Rechtsbronnen
Europese harmonisatie
Belastbare feiten
Denkschema
Wat is omzetbelasting? Het is een belasting over de omzet. Artikel 1 lid 2 van de EU richtlijn geeft aan
dat het een algemene verbruiksbelasting is. BTW is in de volksmond omzetbelasting. De
omzetbelasting die in de wet en richtlijn staat, wordt geheven volgens het BTW systeem (belasting
over toegevoegde waarde). Het BTW systeem is een vorm van heffen van omzetbelasting.
Omzetbelasting = BTW
Hoe werkt dat uit? Omzetbelasting gaat uit van een tweedeling van de maatschappij; enerzijds
consumenten en anderzijds ondernemingen. Ondernemingen brengen goederen en diensten voort
1
,waar consumenten voor betalen. De ondernemingen genereren op die manier omzet en zodoende
hebben we het over omzetbelasting. Belasting wordt dus geheven over de omzet die ondernemingen
behalen over het verrichten van goederen en leveren van diensten voor consumenten.
Productie en distributieketen van brood
Normaal-rood
Deze slide ziet op de productieketen van brood. We gaan hierbij uit van een BTW tarief van 10%. Het
begint bij de Boer. De Boer verbouwt tarwe en verkoopt dit aan de meelfabriek voor 70 euro + 7 euro
BTW. De fabriek verkoopt het door aan de groothandel voor 150+15 BTW. De fabriek verkoopt het
door aan de bakker voor 200 + 20 BTW en de bakker aan de consument voor 300 + 30 BTW.
- De Boer heeft 7 euro BTW in rekening gebracht aan de fabriek en moet de 7 euro voldoen aan
de fiscus.
- De fabriek heeft 15 euro BTW in rekening gebracht aan de groothandel, welke hij moet
voldoen aan de fiscus. Maar omdat de fabriek geen consument is, en de omzetbelasting niet
behoort tot zijn bestedingen, mag de fabriek de 7 euro BTW die hem in rekening is gebracht
aftrekken van de 15 euro verschuldigde BTW. Per saldo betaalt de fabriek dus 8 euro BTW.
- Dit is ook het geval bij de groothandel en bakker.
Het eindresultaat is dat de totaal betaalde BTW in deze keten 30 is, dat is precies de BTW die de bakker
aan de consument in rekening bracht. Deze evenredigheid van de totaal betaalde belasting aan de
belasting die de consument heeft betaald, noemen we ook wel de juridische neutraliteit van de
omzetbelasting; de belasting die besloten zit in de prijs die de consument betaald, moet strikt
evenredig zijn aan het totaal van gefractioneerde betalingen binnen de keten.
Gefractioneerde betaling; iedere ondernemer binnen een keten betaalt een deel aan de fiscus. Dit leidt
tot verspreiding van het betalingsrisico voor de fiscus.
Een ander systeem is sale tax. Een sale tax wordt alleen geheven bij verkoop aan bedrijven aan
consumenten, en dus niet tussen bedrijven. Dan ligt het totale betalingsrisico voor de fiscus bij de
2
,laatste ondernemer in de keten. In dit geval zou de bakker 30 moeten afdragen, zodat het risico alleen
bij hem ligt. Dit is niet zo handig met het oog op faillissementen.
Vrijstellingen – groen
Je hebt vrijstellingen in de omzetbelasting. Laten we in dit voorbeeld aannemen dat de levering van
meel door de groothandel aan de bakker is vrijgesteld. Hij hoeft dan dus geen 20 BTW in rekening te
brengen aan de bakker en hoeft het dus ook niet te voldoen aan de fiscus. Maar hij mag de betaalde
BTW welke in rekening is gebracht door de fabriek ook niet in aftrek brengen. De 15 betaalde BTW is
dus niet langer aftrekbaar voor de groothandel. Ook de bakker mag geen 20 BTW meer aftrekken, nu
er geen BTW in rekening gebracht wordt door de groothandel. Deze vrijstelling midden in de keten
leidt tot een hoger verschuldigde belasting, dan als de vrijstelling er niet was geweest. De boer
voldoet nog steeds 7, de fabriek 8, de groothandel niks en de bakker betaalt dan 30 nu hij niks meer
kan aftrekken. Totaal wordt het nu 45 euro i.p.v. 30 euro.
Dit is de paradox van de btw; je denkt dat een vrijstelling tussen ondernemers gunstig is, maar dat is
hij lang niet altijd nu het kan leiden tot een hogere belastingschuld. Ondernemers willen daarom
vaak niet onder het bereik van een vrijstelling vallen. Dit effect is ook een inbreuk op de juridische
neutraliteit van de belasting; de belasting die drukt op het goed dat de consument koopt is niet
langer evenredig aan de gefractioneerde betalingen door de ondernemers. De vrijstelling midden in
de keten, tussen twee ondernemers, wordt ook wel het change breaking effect genoemd.
Verlaagd tarief - blauw
We kunnen ook een verlaagd tarief invoeren tussen de levering van brood van de bakker aan de
consument. Welke effect heeft dat? Als het tarief naar 5% wordt terug gedraaid, dan hoeft de bakker
nog maar 15 BTW in rekening te brengen aan de consument en hoeft alleen dit te voldoen aan de
fiscus. De bakker heeft nog steeds 20 euro aan aftrek van betaalde BTW. De juridische neutraliteit zie
je hier terug; de belasting is evenredig aan de prijs die de consument betaalt. Immers de consument
heeft 15 betaalt. De gefractioneerde betalingen waren hier: 7+8+5-5=15. Dat in eerdere schakels van
de keten een algemeen tarief van 10% gold, wordt in de laatste schakel waar een verlaagd tarief geldt
geheel ingehaald; dit is het inhaaleffect. Het tarief in de laatste schakel bij levering aan de consument
is bepalend voor de totale belasting die verschuldigd is. BTW is toch belasting over toegevoegde
waarde? Moet de ondernemer niet belasting betalen over de waarde die hij toevoegt? Zo ja, hoe kan
de bakker dan terug 5 krijgen terwijl hij 100 toevoegt? Het inhaaleffect dat optreedt door recht op
aftrek van voorbelasting, vormt een breuk met de BTW. Je kan ook een stelsel invoeren waar geen
recht op aftrek bestaat van de voorbelasting, maar recht op aftrek van de vooromzet. Dan zou je op
het niveau van de bakker zeggen dat hij 300 omzet heeft waarvan hij 200 kosten maakt. Over het
verschil van 100 moet de bakker BTW betalen; dit is het systeem van vooromzet. De bakker moet in
dat geval 5 BTW betalen waardoor we een totale belastingschuld van 25 hebben.
Soms kan een ondernemer belasting terug krijgen onder aan de streep. De bakker krijgt bij een
verlaagd tarief van 5% namelijk 5 terug van de fiscus (15-20 = -5). De bakker verkeert in een teruggave
positie. Je hebt ondernemers die altijd omzetbelasting terug krijgen. Dit zie je vooral bij prestaties die
gepresteerd worden aan het buitenland, nu daar vaak een 0 tarief geldt als de plaats waar de prestaties
geleverd wordt zich in het buitenland bevindt. Dan is er geen Nederlandse omzet beschuldigd over de
prestaties, maar dan kan er nog steeds recht zijn om betaalde BTW op inkopen (=voorbelasting) af te
trekken. Deze ondernemers verkeren structureel in een teruggave positie.
Het buttoir stelsel is een stelsel waarbij niks wordt teruggegeven door de fiscus, maar dat stelsel
kennen we niet in Nederland.
Geschiedenis
Hertog Alva heeft de tiende penning ingevoerd. Dit was aanleiding voor de 80 jarige oorlog. De tiende
3
, penning was een vorm van de spaande belasting genaamd alcabala. Dit is een voorloper van de
belasting die is ingevoerd.
In de eerste oorlog was er sprake van uitputting van de schatkist. Zo erg dat het in Duitsland niet meer
mogelijk was om de benodigde middelen op te halen middels inkomstenbelasting. België, Duitsland en
Frankrijk hebben toen de omzetbelasting ingevoerd uit nood.
Nederland was neutraal in de 1e Wereldoorlog en is pas in 1934 begonnen met iets wat op
omzetbelasting leek; belasting alleen op omzet van fabrikanten. In dit jaar was er sprake van een crisis,
vandaar dat toen de fabrikanten-belasting is ingevoerd.
De Duitsers hadden in 1940 ideeën over belastingheffing en hebben allerlei wijzigingen aangebracht
in Nederland. Toen werd het cumulatief cascadestelsel ingevoerd. In 1954 is de wet OB ingevoerd
volgens dit cumulatie cascadestelsel.
In Europees verband is later de 1e en 2e richtlijn ingevoerd, dit waren de eerste verschijnselen van
harmonisatie. Onze huidige wet is hierop gebaseerd; wet OB 1968.
De zesde richtlijn is later op Europees gebied ingevoerd, ook ter harmonisatie. Later is deze richtlijn
samen met andere richtlijnen geschikt in de BTW richtlijn.
Cumulatief cascadestelsel
Fabrikant verkoopt aan de groothandel voor 100, de groothandel aan de detaillist voor 150 en de
detaillist aan de consument voor 200. Met een tarief van 10% BTW kom je bij het cumulatief
cascadestelsel uit op 10+15+20 = 45. De ondernemers brengen dan namelijk 10% in rekening van de
prijs die zij berekenen, zonder recht te hebben op aftrek van voorbelasting.
Bij ons huidige stelsel waar we wel aftrek van voorbelasting kennen, kom je slechts uit op 20:
- 10
- 15-10 = 5
- 20-15=5
Het cumulatief stelsel levert dus veel meer op. Hoe meer schakels je in de keten hebt, hoe meer
omzetbelasting er betaald moet worden. Bij het cumulatieve stelsel zie je om die reden veel verticale
integraties; dan ga je krijgen dat de groothandel en fabrikant tot één gingen versmelten om zo
meerdere heffingsmomenten te verminderen. Bovendien is een dergelijk stelsel een belemmering bij
de grensoverschrijdende handel. Om aan dit laatste probleem tegemoet te komen, heeft er
harmonisatie plaats gevonden middels de richtlijnen.
Rechtvaardiging
Waarom is omzetbelasting heffen gerechtvaardigd? Bij inkomensbelasting is het verdedigbaar dat dit
wordt geheven middels het draagkracht en profijt beginsel (iedereen geniet namelijk de voordelen die
de overheid geeft en heeft hier dus profijt van). Bij de omzetbelasting zijn deze beginselen lastig te
onderkennen, en dit is ook nooit de bedoeling geweest. Het heffen van omzetbelasting is economisch
gezien efficiënt, dat is de rechtvaardiging voor heffen. Het is namelijk ingevoerd naar aanleiding van
een crisis of oorlog. Daarbij is het niet lastig om te heffen, er hoeven geen ingewikkelde aangiftes plaats
te vinden en er is weinig capaciteit vanuit de belastingdienst nodig nu het aantal belastingplichtigen
gering is (alleen maar ondernemers).
Vraagstukken 1 t/m 4
1. Wat houdt gefractioneerde betaling in? De betaling van omzetbelasting wordt verdeeld over
de gehele ondernemingsketen/alle ondernemers in de keten, en ligt niet alleen bij de laatste
schakel die aan de consument presteert, in verband met het verspreiden van het
betalingsrisico.
2. Wat wordt met juridische neutraliteit bedoeld? De uiteindelijk verschuldigde belasting bij
belastingheffing volgens het BTW systeem is strikt evenredig aan de prijs die de consument
betaalt. Dus bij 300 tegen een tarief van 10% moet de gehele omzetbelasting die door de keten
gefractioneerd betaald is 30 zijn.
4