College 1
Belastbaar feit Overdrachtsbelasting
In art. 2 lid 1 WBvR staat dat er overdrachtsbelasting wordt geheven bij de verkrijging
van de juridische eigendom van onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn
onderworpen. Je verkrijgt de juridische eigendom door inschrijving van een akte van
overdracht in openbare registers (art. 3:89 BW). Met een koopovereenkomst of het
opmaken van een akte van overdracht heb je dus nog niet de juridische eigendom. Je
moet de akte daadwerkelijk inschrijven. In art. 8 lid 1 WBvR staat wel dat voor de
heffing van overdrachtsbelasting de verkrijging plaatsvindt op het tijdstip waarop de
akte is opgemaakt. Civielrechtelijk vindt de juridische verkrijging daarentegen pas
plaats als de akte is ingeschreven. Dus als je op T1 bij de notaris bent om de akte op
te maken en het op T2 inschrijft, vindt civielrechtelijk de verkrijging pas plaats op T2,
maar als je de akte hebt ingeschreven, vindt fiscaalrechtelijk de verkrijging plaats op
T1. Als de akte wel is opgemaakt, maar de notaris de akte niet heeft ingeschreven,
vindt er fiscaalrechtelijk ook geen verkrijging plaats.
In art. 2 lid 2 WBvR staat er een antimisbruikbepaling. Om te voorkomen dat je de
beschikking over en het genot van de onroerende zaak krijgt, zonder dat je de
juridische eigenaar bent over de onroerende zaak (=economische eigendom) om
overdrachtsbelasting te ontwijken, is in art. 2 lid 2 WBvR bepaald dat onder verkrijging
ook wordt verstaan de verkrijging van de economische eigendom. Onder
economische eigendom wordt verstaan een samenstel van rechten en verplichtingen
met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan
deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het
belang omvat tenminste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander
dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. De verkrijging van uitsluitend het recht op
levering wordt niet aangemerkt als verkrijging van economische eigendom. Dus enkel
het sluiten van een koopovereenkomst, terwijl je nog maanden moet wachten tot je als
koper het huis krijgt, wordt niet gezien als een verkrijging.
Economische eigendom is een ruim begrip. Het omvat ook belangen in
personenvennootschappen, zoals de vof, maatschap en CV. Als er tot deze
samenwerkingsbelangen een onroerende zaak behoort, dan loop je vaak ook tegen
overdrachtsbelasting aan. Als je als vennoot een belang hebt in een CV waartoe een
onroerende zaak behoort en de CV vervolgens de onroerende zaak met winst verkoopt,
heb je als vennoot dus een belang bij de waardeverandering van de onroerende zaak.
Als je eerst geen vennoot was, maar daarna gaat toetreden tot de CV, kan je dus
overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Je verkrijgt dan een belang en hebt dus belang
bij de waardeverandering van de onroerende zaak.
Hoe zit het dan met vergoedingsrechten tussen echtgenoten? Stel je bent in beperkte
gemeenschap getrouwd. Je wilt samen een huis kopen, maar in de gemeenschap zit
weinig geld. De vrouw heeft zelf wel een vermogen, maar dat zit dus niet in het
gemeenschap. De vrouw leent dan geld uit aan de gemeenschap zodat er een huis
kan worden gekocht. Er is dan een vergoedingsrecht. Voor het terugbetalen van de
lening moet je de beleggingsleer toepassen. Dat houdt in dat de mate waarin je de
onroerende zaak financiert, je ook in die mate recht hebt op de waardestijging of daling
van de onroerende zaak. De vrouw heeft dus belang bij de waardeveranderingen van
de onroerende zaak. Dat lijkt wel op de definitie van de economische eigendom. Zou
zij dan ook overdrachtsbelasting verschuldigd zijn? In art. 5e werd bepaald dat als er
een plicht tot vergoeding bestaat op grond van art. 1:87 BW, dit fiscaal wordt
genegeerd. De vrouw is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
1
, Voor het begrip onroerende zaak wordt aangesloten bij het begrip in het privaatrecht
in boek 3 en 5 BW. In art. 3:3 lid 1 BW staat onroerend zijn de grond, de nog niet
gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de
gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks,
hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. In art. 5:20 BW staat wat er
onder de eigendom van de grond bevat. In art. 4 WBvR staat wat er nog meer onder
onroerende zaken valt. Aandelen in bepaalde vennootschappen worden dan ook als
fictieve onroerende zaken beschouwd.
Ook als je niet de volle eigendom hebt over een onroerende zaak, maar een beperkte
recht, kan je ook overdrachtsbelasting verschuldigd zijn. Voor de beperkte rechten
moet je kijken in boek 5 BW, zoals recht van erfpacht (art. 5:85), recht van
erfdienstbaarheid (art. 5:70) en recht van opstal (art. 5:101). In art. 3:201 BW staat ook
nog het recht van vruchtgebruik. Bij de verkrijging van deze rechten moet je dus ook
overdrachtsbelasting betalen. In art. 5 WBvR staat welke beperkte rechten niet in de
heffing van overdrachtsbelasting worden betrokken, zoals de rechten van pand en
hypotheek. Deze zijn namelijk enkel zekerheidsrechten.
In art. 6 WBvR staan de fictieve verkrijgingen, zoals de opzegging van een beperkt
recht, wijziging beperkt recht en door de gebruiker aangebrachte onroerende zaken.
Voorbeeld van de opzegging beperkt recht is bijvoorbeeld dat een vader het
vruchtgebruik van een huis heeft en de zoon het blooteigendom heeft. De juridische
eigendom zit dus bij de zoon. Als de vader daarna afstand doet van zijn recht op
vruchtgebruik, dan wast het blooteigendom aan tot de volle eigendom. In juridische zin
verandert niks, want de zoon had al de eigendom. Economisch verandert wel iets,
aangezien het huis nu onbezwaard wordt. Dit wordt gezien als een verkrijging door de
zoon. Dat is ook het geval bij de andere twee situaties.
In art. 3 lid 1 WBvR staan de uitgezonderde verkrijgingen, namelijk de
boedelmenging, verkrijging krachtens erfrecht of verjaring. Bij boedelmenging gaat het
dus om dat de man en vrouw eerst voorhuwelijkse vermogen hebben. Daarna gaan
ze trouwen in gemeenschap van goederen. Dan is het vermogen van beide en is er
dus sprake van boedelmenging. De verkrijging krachtens erfrecht is uitgezonderd,
omdat er dan al erfbelasting wordt gegeven. Dan is het niet wenselijk om nog eens
overdrachtsbelasting te heffen. Naast deze drie situaties wordt ook niet als verkrijging
gezien de verdeling van het huwelijksgemeenschap of nalatenschap, mits de verkrijger
daarin gerechtigd is onder algemene titel. In BNB 1993/201 & 202 ging het om een
huwelijk tussen twee echtgenoten met koude uitsluiting. Er was dus helemaal geen
gemeenschappelijk vermogen. Ze gingen scheiden. Bij de scheiding werd gezegd dat
de vrouw in het huis van de man zou mogen worden. In die tijd zou er dan
overdrachtsbelasting moeten worden betaald. Dat is niet wenselijk. Daarom werden
de huwelijksvoorwaarden gewijzigd om er een beperkte huwelijksgemeenschap te
laten zijn. Daarna wordt het huis toebedeeld aan de vrouw. Je ziet hier dus eerst
boedelmenging (huis van de man komt in het gemeenschap) en daarna de verdeling.
Hierdoor hoefde er geen overdrachtsbelasting te worden betaald. De inspecteur vond
dit fraus legis, maar de HR vond van niet. Dat kwam doordat de wetgever zich al eerder
heeft gerealiseerd dat je met deze regeling met de bezittingen kan schuiven. De HR
vond dat deze constructie toegestaan is.
Toen kwam het arrest BNB 2013/151. Dit ging over meneer 1 en meneer 2 die samen
10 onroerende zaken hebben. De vraag is of dit een gemeenschap is. Dat is er, maar
geen huwelijksgemeenschap. Daarom vallen ze niet onder de uitgezonderde
verkrijging. Als ze met de bezittingen zouden schuiven, zou er overdrachtsbelasting
moeten worden betaald. Daarom gingen ze een geregistreerd partnerschap aan met
een beperkte gemeenschap. Daarna gingen ze het ontbinden en gingen ze de
onroerende zaken verdelen. Hier was dus ook een boedelmenging en verdeling, maar
2