WEEK 1: INLEIDING OVER DE ONTWIKKELING VAN JEUGDDELINQUENTIE
Literatuur:
- Handboek Forensische Orthopedagogiek:
o Hoofdstuk 1
o Hoofdstuk 2
o Hoofdstuk 3
o Hoofdstuk 5
o Hoofdstuk 6
o Hoofdstuk 9
o Hoofdstuk 10
o Hoofdstuk 12
o Hoofdstuk 14
- Boek Uithuisgeplaatste jeugdigen: hoofdstuk 2
- Boek Gevoel is explosief materiaal:
o Hoofdstuk 2 (tot halverweg p. 18 ‘Crimineel word je in de jeugdgevangenis’)
o Hoofdstuk 3
HANDBOEK FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK
HOOFDSTUK 1: FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK
Forensische orthopedagogiek kijkt naar de risicofactoren en beschermende factoren die bijdragen aan het in
stand houden van complexe problematiek waar justitieel ingrijpen nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat zowel het
individu als de omgeving hier invloed op hebben. Bij het inzetten van interventies dient er rekening gehouden te
worden met de waarden van het kind, de basisbehoeften en positieve kenmerken. Het kind verdient een
interventie te krijgen die zo min mogelijk risico’s heeft en daarom is evidence-based erg belangrijk.
Forensische orthopedagogiek bestudeert de ontwikkeling en het in stand blijven van complexe
problematiek van kinderen, jongeren en jongvolwassen – waardoor delinquentie, ernstige
internaliserende, externaliserende en sociale problemen, naast trauma’s – en de daarmee
samenhangende opvoedings- en gezinsproblemen, waaronder kindermishandeling en -verwaarlozing.
De problemen zijn zodanig ernstig dat justitieel ingrijpen dreigt of reeds is ingezet. De forensische
orthopedagogiek onderzoekt de effectiviteit van (justitiële) preventieve en curatieve interventies onder
praktijk representatieve condities. De forensische orthopedagogiek kan hiermee beschouwd worden
als een interventiewetenschap met een multidisciplinair karakter, aangezien gebruik wordt gemaakt
van kennis afkomstig uit verschillende disciplines.
Opvoeding is het centrale begrip in de forensische
orthopedagogiek. Dit vindt plaats in verschillende milieus:
- 1e opvoedingsmilieu het gezin of de thuisomgeving
- 2e opvoedingsmilieu de school
- 3e opvoedingsmilieu leeftijdsgenoten en vrije tijd
- 4e opvoedingsmilieu (semi-)residentiële zorg voor
jeugdigen
Opvoeding die de behoeften en belangen van de jeugdigen
centraal stelt kan een beschermende factoren zijn.
Theoretisch vertrekt de forensische orthopedagogiek vanuit het
bio-ecologisch ontwikkelingsmodel van Bronfenbrenner,
waarin de ontwikkeling van het kind wordt gezien als een
,samenspel van aanleg en omgeving. Interventies moeten dus niet alleen gericht zijn op het kind, maar
ook de omgeving.
Naast aandacht voor risico’s, is het niet minder belangrijk voor de forensische orthopedagogiek zich
ook te focussen op beschermende factoren. Leidraad hierbij is het Internationaal Verdrag inzake
Rechten van het Kind (IVRK). Hierbij zijn 4 artikelen specifiek van belang:
- Artikel 3: belang van het kind de belangen van het kind vormen een eerste overweging.
- Artikel 9: gezinsleven het kind wordt niet gescheiden van zijn/haar ouders tenzij dit
noodzakelijk is.
- Artikel 12: participatie het kind dient gehoord te worden en hier wordt passend belang aan
gehecht op basis van de leeftijd en rijpheid.
- Artikel 16: geen ongeoorloofde interventie
Deze wetten maken dat de forensische orthopedagogiek kritisch is ten aanzien van ingrijpen die een
inbreuk maken op de autonomie van het kind en zijn of haar gezin.
De forensische orthopedagogiek heeft als uitgangspunt dat het kind ‘zelf iemand wil zijn’. Dit betekent
niet alleen dat de interventie gericht moet zijn op een positief proces, maar dat er ook rekening
gehouden moet worden met de basale behoeften van zelfdeterminatie. Deze behoeften zijn: contact,
competentie en autonomie.
Bij het gebruik maken van interventies is het belangrijk dat deze interventies goed onderzocht zijn en
zo klein mogelijke risico’s met zich meebrengt. Evidence-based forensische jeugdhulp en -zorg is
daarmee een kernwaarde van de forensische orthopedagogiek.
HOOFDSTUK 2 : FORENSISCHE ORTHOPEDAGOGIEK: EEN JURIDISCH KADER
Sinds de komst van de Jeugdwet in 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor een groot deel bij de gemeenten. Dit
behoeft nog verbetering op het gebied van toegankelijkheid en werken op dezelfde manier. In de Jeugdwet is ook
opgenomen hoe belangrijk het is dat het kind zijn mening mag geven en dat er niet zomaar vrijheidsbeperkende
maatregelen gebruikt mogen worden. De Jeugdwet vereist ook dat er goede hulp wordt aangeboden die
doeltreffend, doelmatig, veilig en cliënt gericht is. Kinderen onder de 12 jaar mogen niet strafrechtelijk vervolg
worden en voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar geldt dat ze op basis van de cliënt binnen het jeugdrecht vallen
of niet.
Kernpunten
- De verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid en kwaliteit van het hele spectrum aan
jeugdhulp ligt bij de gemeenten.
- Inspraak en participatie van kinderen en ouders in de trajecten binnen jeugdhulp staat nog in
de kinderschoenen en verdient meer aandacht.
- Opname van een jeugdige in een residentiële instelling voor jeugdhulp moet worden gezien
als een ultimum remedium
Inleiding
Kinderen hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Een van de belangrijkste rechten die het kind
heeft is het recht om je mening te geven. Dit heeft ook een positieve invloed op het ontwikkelen van
zelfvertrouwen op de autonomie. Professionals lijken het echter nog lastig te vinden om dit in de
praktijk ook te doen.
Een rapport van Defence for Children concludeert dat er geen consensus is over wat
vrijheidsbeperkende maatregelen zijn. Op dit moment is verregaande vrijheidsbeperkingen van
kinderen mogelijk, zonder dat daar voldoende rechtswaarborgen tegenover staan. In de praktijk zetten
medewerkers nog maatregelen in die geen wettelijke grondslag hebben en die niet in het beleid van
,de organisatie zijn vastgelegd. Extra training in verheldering van het begrip (vrijheids)beperkende
maatregelen is nodig.
Uit een ander rapport bleek dat kinderen zowel in de residentiële jeugdhulp als in de pleegzorg vaak
slachtoffer of getuige worden van geweld gedurende de plaatsing. Vanuit dit rapport werd de
aanbeveling gedaan residentiële hulp pas in te zetten wanneer lichtere vormen van hulp zijn uitgeput,
wat overeenkomt met het beleid in Nederland, maar wat niet altijd gebeurt in de praktijk.
Internationale visie op rechten van kinderen
Het IVKR is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het kind. Dit verdrag verplicht
ouders te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van hun kind. Alleen in extreme gevallen mag
uithuisplaatsing worden toegepast. Hier dient een strenge rechterlijke toets aan vooraf te gaan. De
vrijheid van kinderen mag alleen dan worden ontnomen wanneer de plaatsing in een residentiële
instelling noodzakelijk is met het doel toe te zien op hun opvoeding, als uiterste maatregel en voor de
kortst mogelijke passende duur.
Als ouders en kind niet instemmen met een opname in een residentiële instelling dan kunnen
bevoegde autoriteiten dit toch doen. Er wordt eerst gekeken of het kind bij een familielid geplaatst kan
worden, anders wordt er gekeken naar een vervangend gezin en pas in de laatste plaats naar een
residentiële instelling. De jeugdige kan hier ook in het vrijwillige kader worden opgenomen (mits
toestemming van het kind en/of de ouders).
Jeugdwet
De jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering vallen onder deze wet. Met deze wet zijn veel
verantwoordelijkheden bij de gemeente geplaatst. Na het invoeren van de Jeugdwet in 2015 vond er
in 2018 een evaluatie plaats waaruit al gauw bleek dat de gemeente meer tijd nodig hadden om alles
goed te kunnen regelen. Er werd al wel geconstateerd dat lang niet voor alle kinderen, jongeren en
ouders de jeugdhulp eenvoudig toegankelijk is. Er is tussen de gemeenten sprake van veel diversiteit
binnen de werkwijze en samenstelling van de lokale teams, waardoor de jeugdhulp op sommige
plekken goed en op andere minder goed toegankelijk is.
Jeugdrecht: civiel- en strafrecht
In het civiele kader kan de minderjarige te maken krijgen met een uithuisplaatsing (UHP) en
ondertoezichtstelling (OTS). Artikel 4.1.1. van de Jeugdwet vereist dat er verantwoorde hulp moet
worden geboden, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig,
doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van
de jeugdige of ouder. In het hulpverleningsplan staat altijd welke maatregelen er mogen worden
toegepast (en of dit dus eventueel vrijheidsbeperkende maatregelen zijn). Vrijheidsbeperkende
maatregelen mogen dus nooit zomaar worden ingezet.
Uit de evaluatie van het jeugdrecht blijkt ook dat de in de praktijk ontwikkelde drang, die tussen
vrijwillige jeugdhulp en het gedwongen jeugdhulpkader kan worden geplaatst, belangrijke vragen
oproept over de rechtspositie van de betrokkenen die hiermee te maken krijgen. Doordat drang
wettelijk niet is geregeld, gelden er geen juridische waarborgen.
Kinderen jongeren van 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk vervolgd worden. Hij kan tijdens verhoor wel
naar een justitiële jeugdinrichting worden gebracht. Daar blijft de minderjarige totdat de voorlopige
hechtenis wordt opgeheven of, na de veroordeling, de straf heeft uitgezeten.
Adolescentenstrafrecht
Dit beoogt de wetgever een flexibele toepassing van het jeugd- en volwassenenstrafrecht rond de
leeftijd van 18 jaar. Binnen dit recht kan bij jongeren tussen de 18 en 23 jaar ervoor gekozen worden
om het jeugdrecht óf het volwassenrecht toe te passen. De reden hiervoor is dat bij jongvolwassenen
sprake kan zijn van een nog onvoltooide emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling en
dat daardoor het jeugdrecht soms beter past bij deze jongeren. Welke jongeren dan nog binnen het
, jeugdrecht vallen wordt overgelaten aan de praktijk. Hier is redelijke consensus over. Zo worden de
jongeren met een LVB en bij wie er sprake is van een meervoudige (achtergrond) problematiek
gesignaleerd vaak binnen het jeugdrecht bestraft.
Het vertrouwenswerk: het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) versus de Belgische
vertrouwenspersoon
De vertrouwenspersoon is de (onafhankelijke) persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun
verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en
verantwoordelijkheden. Het gaan met name om het recht om gehoord te worden in situaties waarin
jeugdigen en/of ouders zich door het handelen van de overheid in een afhankelijkheidspositie
bevinden. In België heeft de jeugdige het recht om zelf een vertrouwenspersoon aan te wijzen die hem
bijstaat. Dit maakt dat er meer een persoonlijke band is en dat mist in Nederland soms nog.
HOOFDSTUK 3: (NEURO) BIOLOGISCHE FACTOREN, ANTISOCIAAL GEDRAG EN
DELINQUENTIE
Antisociaal gedrag wordt multicausaal bepaald. Factoren die hier een rol in spelen zijn: hersengebieden en -
volumes, de werking van de hersenen, neurotransmitters, hormonen, psychofysiologie en genen. Op veel van
deze individuele onderdelen zijn de onderzoeken en resultaten echter nog beperkt en zwak. Ook de omgeving
speelt een belangrijke rol. Deze rol wordt groter naarmate je ouder wordt.
Kernpunten:
- Uiterlijke kenmerken staan niet in relatie tot delinquentie.
- Afwijkingen in de frontale hersengebieden en amygdala worden in verband gebracht met
delinquentie.
- Een lage hartslag in combinatie met een laag cortisolgehalte en een hoog testosteronniveau
lijken samen te hangen met delinquent gedrag.
Empirisch onderzoek
Onderzoek vanuit de neurobiologie wordt vaak gebruikt bij het zoeken naar relaties tussen biologische
kenmerken en delinquentie en/of agressie. Neurobiologen hebben aandacht voor de volgende
gebieden: hersenen, neuropsychologie, neurotransmitters, psychofysiologie en genetica. In 2016
verscheen er een rapport waarin de huidige stand van zaken met betrekking tot de kennis over de
relatie tussen neurobiologische factoren en antisociaal gedrag uitgebreid is beschreven en
samengevat.
Hersenen en antisociaal gedrag
Er blijkt een verband tussen antisociaal gedrag en een kleiner volume van bepaalde gebieden die zich
aan de voorkant van de hersenen bevinden en betrokken zijn bij cognitieve functies zoals
impulsbeheersing. Ook de prefrontale cortex speelt een rol bij agressief gedrag en morele
oordeelsvorming. Kinderen met schade aan de prefrontale cortex kunnen vaak de sociale en morele
regels moeilijk leren. Deze rol wordt echter wat genuanceerd door een ander onderzoek. Die stellen
juist dat kwetsbaarheid van adolescenten voor een belangrijk deel verklaard worden door
veranderingen in sociaal-affectieve processen. Zowel een verkleining als verminderde activiteit van de
amygdala bij kinderen en volwassenen zou gerelateerd zijn aan antisociaal gedrag. Dit zou
samenhangen met een verminderd empathisch vermogen, ongevoeligheid voor angstige
gezichtsuitdrukkingen en ongevoeligheid voor negatieve prikkels.
Neuropsychologie en antisociaal gedrag
Antisociaal gedrag bij jongens en meisjes lijkt verband te houden met tekorten in de executieve
functies. Bij jongeren tussen 12-17 jaar blijkt de ontwikkeling van de verbale intelligentie vaak niet zo
sterk te zijn, wat mogelijk verklaard wordt door de relatie tussen delinquentie en schooluitval. Er zijn
vooral nog inconsistente resultaten voor de relatie tussen ongevoelige/emotieloze trekken en
verstoorde cognitieve empathie.