A
• abbey A monastic community, governed by an abbot or abbess. An abbey was distinct
from a priory by its larger size, its greater autonomy, or both. See also monastic orders.
abdij (klooster) een kloostergemeenschap, bestuurd door een abt of abdis. Een
abdij was groter en/of onafhankelijker dan een priorij. Het verschil tussen een
klooster en abdij is dat een klooster onder het gezag van een bisschop valt en een
abdij niet. Zie ook: kloosterorden.
• Albigensianism Another word for the medieval heresy of Catharism.
Albigenzen (woord voor stroming ontbreekt in Nederlandse taal) Een ander woord
voor de ketterij van de Katharen.
• anti-clericalism Opposition to the influence of clergy. In the Middle Ages, anti-
clericalism stressed (a) the greed and wickedness of the clergy, (b) the u necessary role
of the clergy in the sacraments, or (c) both.
anti-kerkelijkheid Tegenstanders van kerkelijke (bureaucratische) macht. In de
Middeleeuwen waren (a) hebzucht, zondigheid en/of (b) overbodige functie van de
kerkelijkheid in de sacramenten aangehaald als argumenten.
• apanage A territorial holding, usually carved out of the royal demesne, that was given
by the French king to a member of his own family.
apanagne een landsbezit, meestal voorheen deel van een koninklijk domein, dat
door de Franse koning werd afgestaan aan een lid van zijn familie.
• apprentice A young man (or, occasionally, young woman) training in a craft or trade.
See also journeyman/woman.'
leerjongen/leerling Een jongeman (soms jonge vrouw) die in de leer is voor een
specifiek ambacht. Zie ook ‘journeyman/woman’.
• Arians Early Christian heretics who conceived of the Trinity as three unequal entities.
Not to be confused with the racist concept of an Aryan race.
Arianisten Vroeg-christelijke ketters die de Heilige Drieëenheid interpreteerden als
losse, ongelijke eenheden. Vernoemd naar Arius. Niet te verwarmen het racistische
concept van het Arische ras.
• artisan A skilled craftsperson, such as a goldsmith or shoemaker.
ambachtsman Een gespecialiseerd vakman, zoals een goudsmid of schoenmaker.
• asceticism A lifestyle in which one avoids sensual pleasures, such as sex, physical
comfort, or overindulgence in food, usually for religious reasons.
ascenticisme Een levensstijl waarin men zich onthoudt van zintuiglijk genot, zoals
seks, fysiek comfort of uitgebreid eten, meestal voor religieuze redenen.
n
, B
• bailiff In a general sense, the chief administrative officer of a manor. In a specific sense,
a royal officer used by Philip II Augustus of France (r. 1180–1223) and his successors to
advance royal interests in territories outside the royal demesne. See also sheriff and
ministerial.
baljuw In algemene context de hoofdklerk van een heerlijkheid. In specifieke
context een koninklijk beambte ingezet door Philip II Augustus va Frankrijk
(regeerde 1180-1223) en zijn opvolgingen voor het behartigen van koninklijke
belangen in territoria buiten de koninklijke domeinen. Zie ook ‘schout’ en
‘ministeriaal'.
• barbarian In a general sense, a Greek term for those who spoke non-Greek languages.
In a specific sense, the term used in this book to designate the frontier tribes that
eventually settled within the borders of the Roman Empire—that is, Visigoths,
Ostrogoths, Vandals, Franks, Saxons, Angles, Jutes, and the like. See also Germanic.
barbaar In algemene context, een Griekse term voor niet-Griekssprekenden. In
specifiek context wordt de term in dit boek gebruikt voor het aanduiden van
volkeren die langs de grens van het Romeinse Rijk leefden en uiteindelijk binnen
deze grenzen settelden, waaronder de Visigothen, Ostrogothen, Vandalen,
Franken, Saksen, Angelen, Juten et cetera. Zie ook Germaans.
• beguines Women who lived in religious communities but without ecclesiastical sanction
or regulation. Beguines and beguinages (as their communities were called) flourished in
northwestern European cities in the thirteenth century, but they were suppressed by the
Church in the early fourteenth century.
begijnen Vrouwen die in religieuze gemeenschappen zonder kerkelijke
goedkeuring of regulering leefden. Begijnen en begijnhoven (hoe hun
gemeenschappen genoemd werden) bloeiden op in dertiende-eeuwse
noordwestelijk Europese steden maar werden onderdrukt door de kerk vanaf het
begin van de veertiende eeuw.
• bishop From Greek for “overSeer,” a bishop is the chief priest of a district (or diocese).
Exercising authority over all the priests therein and sometimes monasteries, too, the
bishop is responsible for pastoral care and moral correction.
bisschop Afkomstig van het Grieks voor ‘overziener’. Een bischip was de hoogste
priester van een bisdom (ook wel diocese genoemd). Hij had de autoriteit over alle
priesters, soms ook kloosters, in dit gebied en was verantwoordelijk voor de
zielzorg en morele leiding.
• burgess (also burgher) A citizen of a town. Because not all inhabitants were citizens,
burgesses tended to be the wealthiest and most powerful townspeople.
burger Een geregistreerd en gerechtigd bewoner van een stad. Niet alle bewoner
van steden waren burgers, hierdoor waren de burgers vaak de welvarendste en
machtigste in de stad.
, C
• caliph From Arabic for “successor,” the caliph succeeded, after the death of
Muhammad, to his position as the secular and religious leader of the Islamic world. In
time, however, the term came to be applied to leaders of separate polities within Islam,
such as the Fatimid caliphate in Egypt or the caliphate of Cordoba.
kalief Afkomstig van het Arabische woord voor ‘opvolger’. Een kalief was na de
dood van Mohammed zijn opvolger als geestelijk en religieus leider van de
islamitische wereld. Mettertijd evolueerde de term echter en werd het ook
toegepast op leiders van verschillende takken van islam, zoals het Kalifaat van de
Fatimiden in Egypte en het Kalfaat van Cordoba.
• canon From the Greek word for “standard” or “criterion,” canon has many medieval
meanings, including (a) a Church ordinance, law, or decree (hence, canon law); (b) a
cleric who works in the world but follows a quasi-monastic life, usually in association
with a cathedral (women were known as “canonesses”); or (c) when used as an
adjective, an equivalent of “authoritative,” as in the seven “canonical hours,” or holy
services, that punctuated each monastic day.
canon Vanuit het Griekse woord voor ‘standaard’ of ‘maatstaf’. Canon heeft veel
verschillende Middeleeuwse betekenissen, zoals (a) een kerkelijke verordening, wet
of decreet (vandaar canoniek recht); (b) een geestelijke die in het wereldlijke
weerkt maar een semi-kloosterlijk leven leidt, meestal verbonden met een
kathedraal (deze mensen waren bekend als kanunniken, ook wel bekend als
domheren; (c) wanneer gebruikt als bijvoeglijk naamwoord betekent dit zoiets als
‘kerkrechterlijk’, zoals de zeven ‘kerkrechtelijke getijden’, waarin de dag van de
monnik verdeeld was.
• canon law The law of the Church.
canoniek recht De wet van en binnen de kerk.
• capitulary Laws and regulations issued by Charlemagne (r. 768–814) and his successors
that were to be observed throughout his empire.
capitularia Wetten en regulaties ingesteld door Karel de Grote (Charlemagne, r.
768-814) en zijn opvolgers, die werden gevolgd door zijn hele rijk.
• cardinal Created in the eleventh century, the position of cardinal entitled its holder to
participate in papal elections. It was an honor that could be attached to any clerical
position.
kardinaal Een in de elfde eeuw gecreëerde functie die de persoon in kwestie het
recht gaf deel te nemen aan pauselijke verkiezingen. Het was een titel die elke
kerkelijke functie kon verkrijgen.