MAW samenvatting hoofdstuk 1
§1.1 Identiteit
Referentiekader; het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit iemand denkt en
handelt. - wordt ook wel een ‘sociale bril’ genoemd. Iedereen kijkt, ziet en beleeft de wereld op zijn eigen
manier, door zijn eigen sociale bril. Mensen kunnen over dezelfde gebeurtenissen verschillend denken en dat
komt door hun verschillende referentiekaders.
Iemands voornaam hoort bij wie diegene is en maakt daarmee onderdeel uit van zijn of haar identiteit. Het
kernconcept identiteit gaat over beelden, over ideeën. Zoals jij een idee hebt over hoe Amerikanen zijn, zo
hebben Amerikanen ook een beeld van Europeanen.
Identiteit is het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over de
groepen waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
Persoonlijke identiteit; het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld. Mensen willen graag een
positief zelfbeeld hebben en proberen dat ook uit te dragen naar anderen. Een individu ziet zichzelf vaak
door de ogen van belangrijke anderen (ouders, vrienden) en zo bepalen zij in hoge mate hoe iemand naar
zichzelf kijkt.
Sociale identiteit; het deel van iemands zelfbeeld dat past bij de groepen waarvan hij deel uitmaakt.
Naast ouders en vrienden zijn er ook andere groepen belangrijk voor iemands identiteit. Mensen horen bij
groepen, dat hoort bij onze sociale identiteit. > ook wel groepsidentificatie genoemd. Iemand vind dat hij bij
een bepaalde groep hoort.
Er zijn twee soorten collectieve identiteit, ook wel groepsidentiteit genoemd;
- Interne collectieve identiteit; het gezamenlijke zelfbeeld en wij-gevoel van meerdere mensen samen die
zich beschouwen als een groep of gemeenschap > gebaseerd op een gevoel van sympathie en uit zich in
saamhorigheid of solidariteit.
- Externe collectieve identiteit; gaat om het beeld dat de samenleving heeft van een groep en wel het beeld
dat ze blijvend kenmerkend voor die groep vinden. Als leerling wordt bijv verwacht dat jij je best doet om
over te gaan en van je docent dat hij zijn best doet om jou te helpen.
Loyaliteitsconflict; er kan een spanning oplopen wanneer iemand lid is van meerdere groepen. Als iemand
die spanning voelt om te moeten kiezen tussen waar je bij hoort, bij welke groepen of personen, is er sprake
van een loyaliteitsconflict.
,§1.2 Socialisatie
Socialisatoren; er is een periode waarin onvolwassen mensen de cultuur van de mensen (socialisatoren) in
hun omgeving overnemen. Als klein kind neem je gewoontes over van je ouders. Dit zijn dan jou
socialisatoren.
Socialisatie is het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groepen en de samenleving
waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met
anderen.
Socialisatie bestaat uit 2 delen;
- Het proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep of samenleving over aan
nieuwkomers; Jonge kinderen (ouders leren hoe je moet omgaan met mensen of elementen uit het
dagelijks leven), een nieuwe klasgenoot op school (de schoolregels moeten worden aangeleerd) of
immigranten (zij leren de gewoontes van een cultuur).
- Het proces van verwerving: mensen maken zich de cultuur van een groep of samenleving eigen. Mensen
nemen de waarden en normen die ergens bij horen over en internaliseren ze; ze maken zich een cultuur
eigen. Je gaat nu vanzelf bijvoorbeeld naar de wc in plaats van dat je in een luier plast.
Socialisatie verloopt vaak via identificatie; mensen leren door de positie, het perspectief en het gedrag over
te nemen van iemand op wie zij menen te of willen lijken. Het proces socialisatie vind plaats op plekken
waar mensen met elkaar omgaan.
Via socialisatie krijgen mensen ook stereotypen en vooroordelen overgedragen; cultureel aangeleerde
beelden en veronderstellingen, over bepaalde groepen en mensen. (Nederlanders denken vaak over
Amerikanen dat ze dik zijn. Dat zit in de Nederlandse cultuur).
Primaire socialisatie; socialisatie binnen kleinere groepen en gemeenschappen.
Het proces verloopt informeel via mensen die direct met elkaar verbonden zijn, zoals gezin en vrienden. >
primaire groepen; groepen waarin de leden een persoonlijke en emotionele band met elkaar hebben. Er zijn
geen regels die op papier staan, aangezien ze vaak vanzelfsprekend zijn.
(Sociale huid, omdat het zo natuurlijk gaat).
Secundaire socialisatie; vindt plaats in een formele of georganiseerde omgeving, zoals op school, of op het
werk.
In deze secundaire groepen nemen de groepsleden de waarden en normen van de groep over. Zij schikken
zich naar de cultuur die daarin heerst. (Houden aan bedrijfsregels etc.)
(Wordt ook wel de sociale kleren genoemd, omdat je zelf kan kiezen naar welke school je bijvoorbeeld gaat.
De keuze is daarin wel beperkt. Dit is ook zo met kleding.)
Tertiaire socialisatie; vindt plaats door anonieme socialisatoren; actoren met wie mensen niet rechtstreeks
een band hebben. Socialisatie gebeurt niet expliciet, maar impliciet. (Zonder dat het opgemerkt wordt.)
Bijvoorbeeld via sociale media of de overheid.
Socialisatie en zijn functies:
- Continuering van een cultuur; zonder socialisatie kan een cultuur of samenleving niet voortbestaan.
- Verandering van een cultuur; zonder socialisatie kan een cultuur niet veranderen.
- Identificatie van het individu met anderen, met een groep en een (sub)cultuur, en het besef van
groepslidmaatschap van het individu.
- Identiteitsontwikkeling van het individu.
- Gedragsregulatie van het individu.
, §1.3 Cultuur
Ieder kind heeft unieke eigenschappen zoals zijn of haar vingerafdruk of het DNA-profiel. Die
eigenschappen zijn aangeboren = nature. Zodra je leest over ‘biologische factoren’, ‘genetische’ of
‘aangeboren’ gaat het over een verklaring van eigenschappen gebaseerd op nature.
Daarnaast spelen ook aangeleerde eigenschappen een rol in je identiteit. Aangeleerd gedrag = nurture. Dat
heeft te maken met de omgeving, de cultuur waarin iemand opgroeit en leeft. Zodra je leest over
‘omgevingsfactoren’, ‘maatschappelijke oorzaken’ of ‘sociale interactie’ gaat het om verklaring gebaseerd op
nurture.
Nature-nurture-debat; de vraag of eigenschappen van mensen meer worden bepaald door natuur of cultuur.
Cultuur is het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en normen die mensen
als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
Wat mensen in hun hoofd meedragen
- Waarden; idealen, zoals gelijkheid, vrijheid en veiligheid
- Opvattingen; ideeën die passen in een samenhangend geheel van denkbeelden en overtuigingen zoals een
islamitisch, een links of een hedonistisch waardensysteem
- Voorstellingen; beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over een gebeurtenis, bijvoorbeeld over
een oorlog waardoor een land afhankelijk werd
Wat je aan de buitenkant kunt zien of merken
- Uitdrukkingsvormen; bijv symbolen als een kruis of de Nederlandse klompen en molens
Hoe gedrag geregeld wordt
- Normen; gedragsregels die horen bij waarden, zoals de regel dat je anderen niet uitscheldt. Dat hoort bij
de waarde respect.
- Instituties; een geheel aan gedragsregels die het gedrag van mensen reguleren
Materiële aspecten; elementen van een cultuur die aan de buitenkant te zien zijn. Ze zijn tastbaar en
concreet, bijv gevouwen, vlaggen en producten, bijv eten.
Immateriële aspecten; zaken die je niet meteen ziet, maar die wel belangrijk zijn voor mensen en hun
gedrag, bijv bepaalde waarden zoals gelijkwaardigheid.
Culturen kunnen (langzaam) veranderen en zijn dan ook relatief te noemen, ze zijn plaats- en
tijdsgebonden.