Samenvatting – Hoofdstukken uit de Europese
Codificatiegeschiedenis
J.H.A. Lokin en W.J. Zwalve – Boom Juridische Uitgevers, derde druk, Den Haag 2006
H.I Codificatie
ius ex scripto = geschreven recht
ius ex non scripto = ongeschreven recht
Drie kenmerken van codificatie “volledig, geschreven recht waaraan de overheid een
aan haar gezag ontleende, exclusieve gelding toekent”:
1. overheid die gezag uitoefent
2. geschreven recht
3. volledigheid van het recht, bewerkstelligd door de macht van de overheid
a. ‘volledig’ houdt in dat het op een bepaalde manier wordt uitgelegd, een
manier die aansluit bij de heersende normen op dat moment, en dat het
geen leemtes vertoont, tevens heeft het exclusieve gelding
b. tekstschrijver = wetgever, tekstuitlegger = rechter
om gevaar van meerdere interpretaties van de wet te beperken, moet de wet ‘droog’
zijn
authentieke interpretatie = interpretatie die de wetgever zelf bij zijn wetten verschaft
ook kan wetgever proberen de toekomstige interpretatie van zijn wetten door
rechters door middel van andere wetten aan banden te leggen
Conclusie Hoofdstuk: het staat iedereen vrij de wet op zijn eigen manier te
interpreteren, maar de interpretatie door de rechter is bindend en vaak aan eisen
gebonden.
H.II Codificatie en het natuurrecht
§2 ius gentium = recht dat voor alle stammen/volken geldt, omdat ze universele
werking heeft
ius civile = recht dat in een bepaalde stad/staat geldt
ius gentium wordt ook wel ius naturale genoemd natuurrecht
Twee stromingen in antieke rechtsfilosofie:
1. Epicureïsch definieert recht aan de hand van haar bron: recht is door overheid
gestelde regels + sanctie, en wordt steeds aangepast naargelang maatschappij
verandert (ook: Hobbes; utilisme; ‘greatest happiness of the greatest number’ –
Jeremy Bentham) = positivistisch rechtsbegrip
2. Stoa recht moet op haar inhoud beoordeeld worden, heeft een universele
waarde, kan niet zomaar de hele tijd veranderen kan worden gevonden in de
rede van de mens, onredelijke wetten zijn dus geen recht (materieel
rechtsbegrip)
§6 Canoniek recht = recht van de kerk
Hugo de Groot stelde dat het natuurrecht aan de basis van het rechtstelsel ligt.
18e eeuw = Age of Reason = Verlichting
1
,§7 John Locke (1690) erkende nadrukkelijk het ‘recht op revolutie’ indien een vorst zich
niet aan het natuurrecht hield, zoals eerder Thomas van Aquino en later Thomas
Jefferson in zijn Declaration of Independence.
§8 Rousseau schreef het contrat social: een theorie over de verhoudingen tussen het
overheidsgezag en zijn onderdanen. Tot dan toe heerste er gewoonterecht en was er
voor het gemak een overheid ingesteld, Rousseau meende echter dat de overheid zijn
soevereiniteit uitoefende namens het volk.
hij bekommerde zich om de vraag waarom de minderheid gebonden kon zijn aan de
wil van de meerderheid
omdat ieder individu dat wil: je geeft je natuurlijke vrijheid prijs en krijgt in
ruil daarvoor burgerlijke vrijheid en wordt onderdeel van een volk
contrat social = maatschappelijk contract
volonté générale = wil van het volk
soevereiniteit ligt bij het volk en wordt aan de regering overgedragen
aartsvijand was Voltaire
Volkssoevereiniteit is vooral het maken van wetten, want volgens Rousseau is het de
natuurlijke vrijheid van ieder mens om zich alleen te hoeven houden aan wetten die hij
zichzelf oplegt. wetten moeten corresponderen met volonté générale. Het was een
revolutionaire these. Het brak met de ‘standenmaatschappij’, die iedere stand zijn eigen
privileges bood.
H.III Codificatie en het Romeinse Recht
§1 Wetgeving aan het begin van Romeinse rijk, 753 VC, gebeurde door:
1. Koning maakte edicta
2. De comitia/volksvergadering werd voorgezeten door koning, maakt leges
Senaat heette senes en bestond uit oude patres, vaders. Zij gaven de koning raad.
In 509 VC werd Rome een republiek doordat Brutus, voorvader van de moordenaar van
Ceasar, Tarquinius Superbus de stad uit jaagde. Het imperium kwam toen aan twee
consuls toe, jaarlijks door de volksvergadering gekozen. Het imperium was ondeelbaar,
dus beide konden het volledig uitvoeren, ze konden elkaar ‘overrulen’, dit heet
intercessio.
Bij botsing tussen lex en edictum heeft lex voorrang komt van het volk.
§2 Op verlangen van het volk van Rome, de plebejers, werd het recht in 451 VC
gecodificeerd in de wet der Twaalf Tafelen. Plebs bleef echter rechtsonzeker, omdat het
recht werd uitgelegd in interpretatio door patriciërs die niet openbaar gemaakt werden.
de jurisprudentie ontstond in legis actiones, waarin streng gekeken werd naar
vormvoorschriften. Als een plebejer een spreekfout maakte in het proces, had hij het
automatisch verloren. Een spreekfout kwam snel voor, omdat de interpretatio geheim
waren
totdat Gnaeus Flavius de interpretatio openbaar maakte
Omdat plebs vervolgens bedingt dat voortaan altijd één consul plebejer moet zijn,
zorgen de patriciërs ervoor dat er een preator wordt aangesteld, een patriciër, die over
2
, de rechtsbedeling gaat. Eerste preator in 367 VC. Al snel konden ook plebejers praetor
worden.
Lex Hortensia bepaalde dat besluiten in plebs-vergadering, plebiscieten, voortaan niet
alleen voor plebejers, maar voor het gehele Romeinse volk gelding hadden.
§3 Preator
- vaardigde edicten uit op grond van imperium
o preator had meerdere functies, zoals volksvergadering voorzitten, daarom
had hij imperium
o edicta waren in feite overzichten van de gevallen wanneer je een
rechtsvordering kon beginnen
- voor een duur van zijn ambtstermijn: één jaar
- kon aan eiser toestemming verlenen om naar de rechter te gaan
- kreeg op den duur een geheel onafhankelijke positie t.o.v. ius civile
Op een gegeven moment ontstond er bij het volk weerstand tegen de voorwaarden
waaronder een actio gestart werd. Om dit te verhelpen, werd niet de wet veranderd
(waarom niet is onbekend), maar stelde de preator in formules voor zijn edicten nieuwe
regels op. Deze moesten bekrachtigd worden door de volgende praetor. Op een gegeven
moment werd het gebruik om alle voorgaande edicten over te nemen.
Deze formules zijn ruimer opgezet dan de voorwaarden o.g.v. de wet.
formula proces ontstaat proces op basis van formules
Twaalftafelenwet bleef wet, edicta werden de mogelijkheid om het recht soepel aan te
passen aan nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.
preatorisch recht dat hieruit ontstond heet ius praetorium:
1. ondersteunde ius civile
2. vulde het aan
3. en verbeterde het
Praetoren vragen voor het interpreteren van de voorwaarden in de formules advies aan
de priesters.
§4 Vanaf 27 VC, na de dood van Ceasar toen Octavianus/Augustus aan de macht kwam,
die zowel imperium als het vetorecht in de volkstribuun had, begon de keizertijd.
staatsvorm bleef verder ongewijzigd, ‘keizer’ is slechts eretitel
het volk had ‘besloten’ dit imperium aan de keizer over te dragen in een zgn lex de
imperio
§5 Veranderingen in keizertijd:
1. Adviezen van de senaat, senatusconsulten, kregen kracht van wet. Dit i.p.v.
volksvergadering, die niet meer bijeenkwam geen leges meer
a. in feite namen ze ieder keizerlijk voorstel, oratio, klakkeloos over
i. In het begin, tijd van Augustus, was dit nog niet zozeer het geval,
dit ontwikkelde zich
b. Ze heetten constitutio en bestonden uit
i. Edicta: rechtsregels tot alle onderdanen gericht
ii. Mandata: instructies aan keizerlijke beambten
3