1
Zes psychologische stromingen en één cliënt
samenvatting
Hoofdstuk 1
Verschillende visies
De psychodynamische, de cognitief-gedragstherapeutische, de cliëntgerichte experiëntiële, de
systeemtheoretische en de oplossingsgerichte benaderingen vormen de belangrijkste psychologische
stromingen. Deze hebben elk hun eigen verzameling verklaringen en werkwijzen.
De op de praktijkgerichte uitwerkingen van deze benaderingen worden ook wel methodieken
genoemd. Methodieken geven aan hoe je abstracte theorieën kunt toepassen in de praktijk van de
hulpverlening.
Een belangrijk model in de hulpverlening is het biopsychosociaal model. Hierbij kijkt men naar een
probleem vanuit de interactie tussen biologische, psychische en sociale aspecten.
Er bestaat niet één type oorzaken of omstandigheden die het ontstaan van een stoornis veroorzaken.
Er is sprake van een wisselwerking tussen genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren.
Eclectisch of integratief werken wil zeggen dat de hulpverlener methodes en inzichten uit
verschillende psychologische scholen of stromingen gebruikt.
,2
Zes psychologische stromingen en één cliënt
samenvatting
Hoofdstuk 3
Psychodynamische benaderingen
3.1 Inleiding
De psychodynamische benaderingen (PDB) vormen de oudste psychotherapeutische benaderingen.
Zij stammen af van de theorie van Freud. Freud concentreerde zich op het innerlijk van de patiënt,
het onbewuste.
De verschillende vormen van psychodynamische therapie hebben een aantal overeenkomsten: ze
gaan ervan uit dat patiënten vaak niet weten waarom ze iets doen, dat onbewuste gevoelens en
wensen een rol spelen, dat ze moeilijke en angstwekkende gevoelens hebben weggestopt of dat ze er
juist door overspoeld worden zonder dat ze begrijpen waar dat vandaan komt of waar het precies
over gaat. Psychodynamische therapieën proberen onbewuste en moeilijk te hanteren wensen,
motieven, gevoelens en gedachten bewust te maken en proberen de patiënt te leren ze hanteren.
De PDB gaat er verder van uit dat problemen vaak stammen uit de vroege kindertijd, hoewel latere
gebeurtenissen ook sporen kunnen achterlaten. Men hanteert een ontwikkelingspsychologisch
perspectief: problemen worden gezien als een stagnatie in de ontwikkeling.
Het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen die daar niet mee te maken
hebben, wordt overdracht genoemd.
In een psychodynamische therapie is het niet de bedoeling om herinneringen naar boven te halen,
maar om ongezonde patronen te doorbreken. Het gaat erom dat de patiënt leert beangstigende en
onbekende gevoelens toe te laten, ze te benoemen, begrijpen en hanteren. Dit wordt ook wel
affectregulering en mentaliseren genoemd.
3.2 De theorie van Freud
Freud behandelde mensen met conversiestoornissen, mensen met lichamelijke uitvalsverschijnselen
vanwege psychische problemen. Doordat patiënten leerde begrijpen en ervaren wat er aan de hand
was, verdwenen de blokkades. Freud toonde aan dat een psychiatrische stoornis met lichamelijke
symptomen via een psychologische methode behandeld kan worden. Hierdoor ontstond een nieuw
beroep: psychotherapeut. Psychotherapeuten hoeven geen medische achtergrond meer te hebben.
Freud gebruikte eerst hypnose om onbewuste conflicten boven water te halen. Later gebruikte hij
vrije associatie, waarbij de patiënt in een veilige sfeer wordt aangemoedigd alles te zeggen wat er in
hem opkomt. Volgens Freud heeft elke gedachte een betekenis. Hij was als een detective bezig om
onbewuste zaken aan het licht te brengen en ze een plaats te geven.
Volgens Freud moesten vrouwen vooral goede vrouwen en goede moeders zijn, seksuele en
agressieve impulsen pasten daar niet bij. Wat de mens volgens Freud onderscheid van andere
diersoorten, is de moeite die het hem kost om zijn natuurlijke seksuele en agressieve driften in
gezonde, goede banen te leiden.
,3
Zes psychologische stromingen en één cliënt
samenvatting
De Wolf (2002) onderscheidde vier visies van de psychoanalyse:
1. Het driftmodel
Verdrongen problemen uit de kindertijd die terug te voeren zijn op seksuele en agressieve driften.
2. Het objectrelatiemodel
Legt de nadruk op de eerste relaties in de vroege kindertijd en op de manier waarop deze relaties
een deel van onszelf zijn geworden (verinnerlijking).
3. Het zelfpsychologisch model
De aandacht gaat niet zozeer uit naar conflicten, maar naar tekorten. Deze tekorten leiden tot
een zwakke identiteit (zwak zelfgevoel).
4. Het interactioneel model
Legt niet de nadruk op innerlijke conflicten, maar op problematische conflicten tussen mensen.
3.2.1 Het driftmodel (es, ego, superego)
De seksuele drift (libido) is een levensdrift, een positieve drift die is gericht op genieten. Het werkt
volgens het lustprincipe, behoeftebevrediging. Als dit niet lukt, ervaren we spanning. Alles wat gericht
is op genieten en op creatieve expressie, ziet Freud als een uiting van deze (seksuele) levensdrift.
De agressieve drift is een destructieve drift, gericht op de dood.
Blinde krachten (es)
Es is onbepaald, het is een het. Het kenmerkt ons niet persoonlijk, maar het hoort bij onze soort.
Iedereen heeft hetzelfde es. Iedereen reageert er anders op. Het es bepaalt ons temperament. Vanaf
onze geboorte worden we volledig geleid door driften. Het is een primair proces, de basis van ons
leven. De driften zijn onze motor. De seksuele en agressieve behoeften geven ons energie.
Het ik moet de baas zijn (ego)
Om frustraties te leren verdragen moet het kind een ik ontwikkelen dat het es de baas is. Ouders
moeten het kind zowel zorg en aandacht geven als grenzen bieden, die op een goede manier
opgevangen en begeleid worden. Het kind keert dan dat deze grenzen en frustraties niet
levensbedreigend zijn, her leert uiteindelijk zichzelf kalmeren. Hoe ontwikkelder ons ego is, hoe beter
we de discipline kunnen opbrengen om een uitgestelde behoeftebevrediging en de angsten die dit
oproept, te verdragen.
Verboden en geboden in het superego
Het superego bevat geboden en verboden die vanuit de omgeving zijn geïnternaliseerd (onderdeel
van onszelf geworden). Het superego bevat ook ideaalbeelden over hoe wij zouden moeten zijn. Het
superego stuurt ons van binnenuit. Het zorgt voor bestraffende maatregelen als we onze driften op
een onacceptabele wijze uiten, of als we geen rekening met anderen houden (schuldgevoel). Het
superego kan onredelijk zijn. Zowel impulsen en wensen uit het es als eisen vanuit het superego zijn
krachten die druk uitoefenen op ons ego: het es wil bevrediging en dat moet het ego regelen; het
superego wil aan allerlei eisen voldoen; dat moet het ego ook regelen. Veel van deze krachten
kunnen we niet onder ogen zien, we vinden ze angstwekkend en weren ze af. Deze verdrongen
krachten blijven werkzaam en gaan ondergronds (onbewust).
3.2.2 Ontwikkeling van es, ego en superego.
, 4
Zes psychologische stromingen en één cliënt
samenvatting
De dynamiek tussen es, ego en superego ontwikkelt zich in een aantal fasen in de kindertijd:
De orale fase
Tijdens de babytijd is de bevrediging van de driften gericht op het ontvangen via de mond. Als een
baby te weinig heeft ontvangen, kunnen de babybehoeften blijven domineren (aandacht, eten,
drugs).
De anale fase
Tijdens de peutertijd krijgt het kind een eigen wil en leert zijn ontlasting onder controle houden. Het
kind beleeft plezier aan het bezig zijn met ontlasting en met de macht die het hiermee heeft. Het ego
ontwikkelt zich (wie is de baas). Het kind moet de wilskracht behouden, maar niet zodanig dat het
geen rekening met anderen houdt.
De fallische fase
In de kleutertijd staat het geslachtsverschil centraal, kleuters zijn er vaak gefascineerd door. In deze
fase staat het oedipuscomplex centraal (jongen wil met moeder trouwen en ziet vader als rivaal). Op
een gegeven moment gaat hij zich met zijn vader identificeren. Bij meisjes ontstaat een penisnijd.
Voor meisjes is deze fase makkelijker, omdat de moeder toch al de primaire hechtingsfiguur is.
Chodorow (1989) ontwikkelde een theorie waarbij zij de problemen van veel mannen om met
gevoelens en intimiteit om te gaan verklaart. Jongens moeten zich abrupt losmaken van de primaire
opvoeder terwijl de moeder vaak wel het meest aanwezig is. De meer afwezige vader zou een te
weinig gedifferentieerd voorbeeld vormen, waardoor jongens zich niet goed kunnen identificeren.
Hierdoor laten jongens meer stereotiep gedrag zien: ze willen niet op de moeder lijken, maar weten
niet op wat wel.
De latentiefase
Er breekt voor het schoolkind een relatief rustigere tijd aan. De persoonlijkheidsstructuur is min of
meer uitgekristalliseerd. Het kind kan de blik meer op de buitenwereld richten en aandacht besteden
aan school en leeftijdsgenoten.
De genitale fase
in de puberteit en adolescentieperiode worden driften en conflicten onder invloed van hormonen en
culturele verwachtingen weer actiever en kunnen oude conflicten opnieuw actueel worden bij het
aangaan van volwassen rollen.
Regressie en fixatie
Als de conflicten uit de verschillende fasen niet goed zijn opgelost, blijven ze actief. Vooral bij stress
kan regressie (terugval) naar gedrag uit een kinderlijke fase optreden. Als er sprake is van fixatie, ben
je overgeleverd aan behoeften en gedragingen uit deze vroegere ontwikkelingsfasen.
3.2.3 Afweermechanismen
Als het mis gaat in de kindertijd, ontwikkel je in de volwassenheid vaak minder goede
aanpassingsstrategieën. Het onderliggende conflict is vaak onbewust, omdat het bewust ervaren
ervan te veel angst oproept. Een afweermechanisme wordt pas een probleem als er veelvuldige
afweermechanismen gebruikt worden en als de persoonlijke ontwikkeling erdoor geblokkeerd wordt.
Verdringing
Angstwekkende wensen, gedachten en impulsen worden weggestopt, maar blijven wel invloed
uitoefenen door bijvoorbeeld dromen of allerlei psychische en lichamelijke klachten. Het blijft
opgepot in het onbewuste en zal er waarschijnlijk op een minder gezonde manier uitkomen.