Klassieke sociologische teksten
Eerst mijn eigen aantekeningen van de teksten, dan mijn aantekeningen van vragen en antwoorden
bij de colleges, dan deel van een samenvatting tijdens het laatste college.
Tekst Karl Marx
Arbeidsdag bestaat uit twee delen -> een deel wordt bepaald door reproductie en een deel is meerarbeid.
Marx gebruikt veel voorbeelden van mensen die in de fabriek werken, mensen die de fabriek leiden of
mensen die er iets vanaf weten.
Karl Marx is de oudste klassieke socioloog. Hij is vooral bekend als revolutionair socialist, maar
kenmerkend zijn aanpak is dat hij zijn opvattingen op wetenschappelijke kennis wilde baseren. In zijn
werk analyseert Marx de kapitalistische samenleving en probeert hij te komen tot theorieën over de
ontwikkeling van die samenleving. Hij werd vanwege zijn radicale opvattingen verbannen uit Duitsland. De
industriële revolutie heeft zijn werk erg beïnvloed.
Marx was ervan overtuigd dat Engeland een nieuwe fase in de geschiedenis van de mensheid was
ingetreden, namelijk die van het kapitalisme. Het kapitalisme is de opvolger van het feodalisme. Bij het
feodalisme werken boeren voor de adel.
Het principe dat kapitalisten hun kapitaal aanwenden om nog meer kapitaal te creëren is volgens Marx de
kern van het kapitalistische productieproces. In het hoofdstuk over de Arbeidsdag richt Marx zich op de
gevolgen van dat proces voor de arbeiders. Een belangrijke achtergrond daarbij is dat Marx verschillende
keren schrijft dat in een kapitalistische samenleving arbeiders (het proletariaat) ‘vrij’ zijn. Hij bedoelt
daarmee dat arbeiders niet gebonden zijn aan de grond, zoals feodale boeren, of aan andere
productiemiddelen. ‘Vrij’ betekent dat ze nu helemaal niet meer gebonden zijn aan productiemiddelen,
en dus volledig op hun arbeidskracht zijn aangewezen om in hun levensonderhoud te voorzien.
In zijn wetenschappelijk werk probeert Marx de sociale verhoudingen in de kapitalistische samenleving te
doorgronden en vast te stellen hoe deze zich ontwikkelen. Hij doet dat in de overtuiging dat het
kapitalisme, net als het feodalisme, niet meer is dan een fase in de geschiedenis van de mensheid. Marx
dacht met zijn studie naar de ontwikkeling van het kapitalisme wetenschappelijk te kunnen aantonen dat
het kapitalisme zijn eigen ondergang tegemoet ging.
De analyse in Das Kapital begint met een abstracte analyse van de ruilverhoudingen in het kapitalisme.
Twee punten zijn daarbij van cruciaal belang.
Het eerste punt is dat Marx ervan overtuigd is dat alle waarde voortkomt uit arbeid. Volgens deze zgn.
‘arbeidswaardetheorie’ wordt de waarde van een goed belichaamd door de hoeveelheid menselijke
arbeid, dus de arbeidstijd, die nodig is om het goed tot stand te brengen. Het kapitalisme voegt in zichzelf
geen waarde toe, maar is in Marx’ analyse het resultaat van arbeid.
Het tweede punt is dat in het kapitalisme niet langer de ‘gebruikswaarde’ van een goed (wat kan je ermee
doen), maar de ‘ruilwaarde’ centraal staat. Kapitalisten proberen zoveel mogelijk winst te maken, en
richten zich daarom niet op de ruilwaarde van dat goed. Ook menselijke arbeidskracht wordt in plaats van
een gebruikswaarde steeds meer een ruilwaarde.
Het helpt voor ogen te houden dat Marx in zijn presentaties in Kapitaal meestal van ‘abstract’ naar
‘concreet’ gaat. Marx daalt vaak af van een hoog abstract niveau, vaak uitgedrukt in formules, naar het
,meer concrete niveau van historische voorbeelden. De voorbeelden zijn in hun beschrijving zowel
levensechte illustraties, als onderbouwing van de stelling of antwoord op de vraag. Juist het feit dat hij op
zoek ging naar empirische onderbouwing, en op basis van observaties theorieën ontwikkelde maakt hem
tot socioloog.
Vragen:
1. Het noodzakelijke deel van de arbeidsdag is de tijd die nodig is om zijn dagelijkse arbeidskracht te
produceren.
De meerarbeidstijd is de tijd waarmee de arbeidsdag varieert.
Het verschil is dus dat de een varieert en de ander vast staat.
2. Door kapitaal weer te investeren in arbeid, word er weer arbeid geleverd en komt de arbeid dus
weer ‘tot leven’.
3. Met gebruik van arbeidskracht bedoelt hij dat een werkgever een werknemer zijn arbeid gebruikt
voor zijn doeleinde, maar daar wel de werknemer voor betaald.
Met plundering bedoelt hij dat de werknemer minder werk levert dan dat de werkgever hem
ervoor betaalt. De werknemer plundert zo de werkgever.
4. Feodalisme: herendiensten zijn verplicht voor de boeren. De landheer plant ze zo dat hij de
slechte dagen eraf haalt en zo dus een hoger percentage overhoudt.
Kapitalisme: in de wet stonden tijden voor de werkdag. Hoe laat deze begon, hoe lang deze
mocht zijn, hoe lang de pauzes waren. De werkgever laat de werknemer eerder beginnen. Hij
neemt tijd van de pauze in beslag voor werk. Inbreuk op periodes van eten en rust.
College:
De verkorting van de arbeidsdag was ene belangrijke schakel in de klassenstrijd. De lonen konden volgens
de Engelsen niet omhoog.
Marx schrijft over de klassenstrijd en heeft kritiek op het kapitalisme. Hij wilde de abstracte, economische
theorie combineren met een analyse van historische ontwikkelingen. Het werkt gaat van abstract naar
concreet.
Schrijfstijl:
Veel voorbeelden (= empirisch bewijs)
Verwijzingen naar literatuur
Erg overtuigd van zijn eigen gelijk
Hoofdstuk 8:
Misstanden in de Engelse industrie 19e eeuw, kinderarbeid
Veel te lange werkdagen
Wetenschappelijke vraag: waarom verschilt de lengte van de arbeidsdag tussen landen?
Klassenanalyse, klassen hebben verschillenden belangen bij de lengte van de arbeidsdag.
Strijd tussen arbeidsklasse en kapitalisten
Opbouw van H8:
Grenzen arbeidsdag (abstracte theorie)
Meerarbeid (doel kapitalist)
Industrietakken (vermindering)
Dag- en nachtdiensten (kinderabeid)
Strijd om lengte (slavernij)
Strijd om lengte (Engeland 19e)
Weerslag strijdt in Engeland op andere landen
,In het eerste deel heeft Marx het over de arbeidswaardetheorie. Marx zou de theorie van
productiefactoren als ideologie omschrijven -> idee over de werkelijkheid, zonder bewijs en vaak in
eigenbelang.
Marx probeert ideologieën te vervangen door wetenschap.
Arbeid is de bron van alle waarde. De kapitalisten eisen de waarde op. Strijd om meerwaarde.
Vragen:
1. Noodzakelijke arbeidstijd: tijd die mensen moeten werken om te kunnen overleven.
Meerarbeid: extra tijd die ze werken, levert meer waarde op, maar is niet nodig om te overleven.
De noodzakelijk arbeidstijd en meerarbeid varieerden over de geschiedenis.
Arbeiders hebben minimale waarde nodig om te overleven (loon). Meer zal hij ook niet krijgen. In
kapitalisme komt meerarbeid terecht bij de kapitalist. De kapitalist is meer gebaat bij meerarbeid
en dit doet hij door de arbeidsdag te verlengen.
2. Alle kapitaal komt voort uit arbeid, arbeidswaardetheorie, alle kapitaal is gestorven arbeid, het
product wat arbeid oplevert is gestorven arbeid. De kapitalist heeft zich de waarde van de arbeid
toegeëigend. => eerste deel zin
Er is arbeid nodig om machines te laten werken. Machines werden zoveel mogelijk gebruikt, om
zoveel mogelijk winst op te leveren. => tweede deel zin
3. Arbeid: de inspanning die wordt gedaan, proces.
Arbeidskracht: het vermogen arbeidsinspanning te leveren; degene die de inspanning levert.
Alle arbeid komt voort uit arbeidskracht.
Gebruik: mensen moeten werken, worden daarop zich niet slechter van (levensonderhoud;
ontplooiing).
Plundering: arbeidskracht wordt overmatig benut, gaat ten koste van de werkende. Werkende
hun gezondheid verslechterd door het werk in de fabriek. Marx wil een compensatie voor deze
verslechtering. Dit is ook een voordeel voor de kapitalisten, omdat ze zo hun arbeiders langer
kunnen inzetten.
4. Productiewijze: sociale verhouding tussen arbeider en kapitalist is typisch voor het kapitalisme:
daar is het de dominante verhouding. In kapitalisme bezit kapitalist productiemiddelen en op die
basis eigent hij zich meerarbeid toe.
De productiewijze verandert door de jaren heen, de verhoudingen veranderen.
Marx schrijft ook kort over de slavernij. Hij schrijft dat uitbuiting op plantages pas echt vorm krijgt
als er geproduceerd wordt voor de markt. Het wordt dus pas echt erg als slaven voor de
wereldmarkt moeten gaan produceren, de slavernij neemt dan zijn ergste vorm aan.
Het kapitalisme komt voort uit het feodalisme. In het feodalisme is de grond eigendom van de
landsheer en de arbeider hoorde bij deze grond. De arbeider leverde een deel van zijn verbouwde
voedsel in om beschermd te worden door de landsheer.
5. Nederlands fenomeen -> part-time werken. In andere landen wordt het gezien alsof mensen niet
hard genoeg werken of mensen die moeilijk rondkomen (VS). In Zweden wordt het gezien als
schande voor de soort als vrouwen deeltijd werken.
Marx: het gaat om kleine, jonge kinderen. Marx vindt dit deze term vervelend, omdat kapitalisten
zo naar kinderen kijken alsof het arbeiders zijn.
Dehumanisering: mensen worden niet meer als mensen gezien, maar mensen worden
waargenomen in de vorm van taal.
Marx neemt hier dehumanisering waar.
6. Marx wil met zijn vele voorbeelden laten zien dat er veel bewijs is voor mijn beweringen. Marx
vindt empirische onderbouwing belangrijk. Focus van inspecteurs ligt op overtredingen en niet op
positieve punten. In dit stuk wordt niet beschreven op welke schaal de wet wordt overtreden.
7. Marx heeft vooral aandacht voor de arbeidsdag van kinderen. De relatie tussen wetgeving en
inzet is complex, fabrieken willen kinderen meer inzetten, inspecteurs zijn iets strenger.
, De kinderarbeid ondersteund Marx’ zijn punt. Het kapitalisme krijgt meer macht. Van
‘geeuwhonger naar winst’ van kapitalisten.
8. Van 14e tot 19e eeuw werd de arbeidsdag steeds langer; dit wordt ondersteunt door wetgeving
toont Marx aan. Het loon wordt bepaald per arbeidsdag, de arbeidsdag werd voortdurend
verlengd.
De arbeider had een vrij sterke positie, door de pest, want er waren te weinig arbeiders.
Kapitalisten hebben baadt bij verlenging van de arbeidsdag. Arbeiders willen een kortere
werkdag.
De wetgeving is uitkomst van de klassenstrijd. De wetgeving was erop gericht om de arbeidsdag
te verlengen. Vanaf de 19e eeuw dwingen arbeiders betere wetgeving af.
Voor Marx is de wetgeving een belangrijk middel om verbetering te bewerkstelligen. Hij steunt de
arbeiders.
9. Terugslag = weerslag => lock in effect
Marx noemt twee redenen:
1. Het tot stand komen van de wetgeving is een mijlpaal. Liberalen vinden dat de overheid de
markt met rust moet laten. De wetgeving richt zich in eerste instantie op de grootste
misstanden, breidt zich vervolgens uit naar steeds meer categorieën en sectoren. Als je
eenmaal begint moet je ook alles aanpassen.
2. Internationaal: steeds meer landen zullen dergelijke wetgeving ontwikkelen.
10. Marx is zeer partijdig -> taalgebruik. Kiest partij voor de arbeiders.
Weber: wetenschap moet zoveel mogelijk waardenvrij zijn.
Marx denkt de geschiedenis aan zijn kant te hebben. Maar hij gebruikt sterke bronnen
Samenvatting:
Wetenschappelijke vraag: waarom verschilt de lengte van de arbeidsdag in de loop van de geschiedenis
en tussen landen?
Marx geeft veel voorbeeld, empirisch bewijs = belangrijk.
Kapitalist is een pion die de concurrentie moet tegenhouden.
Noodzakelijke arbeid: arbeidstijd om de noodzakelijke bestaansmiddelen te financieren. Verandert in loop
van de geschiedenis.
Meerarbeid: overwerken. Levert meerwaarde op. Het is niet nodig om te overleven. Winst voor de
kapitalist.
Arbeiders moesten steeds meer werken omdat de kapitalisten steeds meer wilden verdienen. De
arbeidskracht wordt dus uit de arbeiders gezogen en de kapitalisten eigenen zich het kapitaal wat
voortkomt uit de arbeid.
Gebruik arbeidskracht: de arbeidskracht wordt gebruikt in fabrieken.
Plundering arbeidskracht: door de arbeidsdagen te verlengen wordt er steeds meer arbeidskracht
verbruikt. Dit is slecht voor de gezondheid van de arbeiders.
Arbeid: inspanning die wordt gedaan
Arbeidskracht: het vermogen arbeidsinspanning te leveren; degene die inspanning levert. Wanneer je
vermogen kan leveren, kun je waarde creëren.
Productiewijze feodalisme: boer werkt op zijn eigen land (noodzakelijke arbeid) en op die van de heer
(meerarbeid). De boeren moesten rente afdragen aan de heer. Het afdwingen van arbeid gebeurt door de
rente te verhogen. Gebonden aan grond. De heer beschermd de boer.