Literatuur Leer- en Onderwijsproblemen 1
Inhoudsopgave
Algemeen leerproblemen (Minnaert) ............................................................................................................................................................... 2
Hallahan & Kauffman (2006). Exeptional learners. An introduction to special education. Chapter 6 Learners with learning disabilities
(Hoorcollege 1) ......................................................................................................................................................................................... 2
Leerlingenzorg (de Roy) .................................................................................................................................................................................... 6
Bongaards & Sas (2012). Praktijkboek leerlingenzorg (Hoorcollege 2) ..................................................................................................... 6
Technisch lezen (de Groot).............................................................................................................................................................................. 29
Aaron, Malatesha, Gooden & Bentum (2008). Diagnosis and treatment of reading Disabilities based on the component model of
reading. An alternative to the discrepancy model of LD (Hoorcollege 3) ............................................................................................... 29
Steensel (2006). Ontwikkeling van geletterdheid in de voor- en vroegschoolse periode (Hoorcollege 3) .............................................. 31
Van Druenen, Scheltinga, Wentink & Verhoeven (2017). Protocol Preventie van Leesproblemen groep 1 en 2 (Hoorcollege 3 en 6) .. 34
Struiksma, Van der Leij & Vieijra (2012). Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen (Hoorcollege 3, 4, 5 en 6) .............. 47
Ehri (2005). Learning to Read Words: Theory, Findings and Issues (Hoorcollege 4) ............................................................................... 56
Aalsvoort (2004). Jonge risicokinderen, begripsbepaling, onderkenning, diagnostiek en behandeling (Hoorcollege 5) ........................ 57
Bus & de Jong (2004). Ontluikende geletterdheid, verloop, problemen en interventies (Hoorcollege 5) .............................................. 59
Struiksma (2004). Leesproblemen en dyslexie. Model voor een geïntegreerde aanpak (Hoorcollege 5 en 6) ....................................... 61
Inspectie voor het onderwijs (2006). Iedereen kan leren lezen (Hoorcollege 5) .................................................................................... 64
Stichting Dyslexie Nederland (2016). Dyslexie, Diagnose en behandeling van dyslexie (Hoorcollege 6) ................................................ 65
Spelling (van Hoogmoed) ................................................................................................................................................................................ 68
Henneman (2000). Hoofdstuk 1: Spellingsysteem en spellingproces (Hoorcollege 7) ............................................................................ 68
Huizenga (1997). Hoofdstuk 3: voorbereidende activiteiten (Hoorcollege 7) ......................................................................................... 72
Bosman (2005). Spellingvaardigheid en leren spellen (Hoorcollege 7) ................................................................................................... 74
Cordewener (2014). Variation in Spelling Ability in Children: Precursors, Acquisition and Instruction. H1: General introduction
(Hoorcollege 7) ....................................................................................................................................................................................... 78
Geelhoed (1999). Spellingproblemen (Hoorcollege 8) ............................................................................................................................ 80
Cordewener (2014). Variation in Spelling Ability in Children: Precursors, Acquisition and Instruction. H6: Improving spelling performance
and spelling consciousness (Hoorcollege 8) ............................................................................................................................................ 84
Cordewener (2014). Variation in Spelling Ability in Children: Precursors, Acquisition and Instruction. H7: The role of instruction for
spelling performance and spelling consciousness across words, interventions, and spellers (Hoorcollege 8) ....................................... 85
Druenen, Gijsel, Scheltinga & Verhoeven (2012) Leesproblemen en dyslexie in het basisonderwijs. Handreiking voor aankomende
leerkrachten. (Hoorcollege 8) ................................................................................................................................................................. 86
Rekenen (de Boer)......................................................................................................................................................................................... 104
Danhof, Bandstra, Faber, Minnaert & Ruijssenaars (2012). Leerbaarheid van hoofdrekenen, rekenachterstanden en
automatiseringstekorten (Hoorcollege 9) ............................................................................................................................................. 104
Danhof, Bandstra, Milo, Mushati-Hamadani, Minnaert & Ruijssenaars (2008). Onderzoeksproject leerbaarheid van hoofdrekenen - naar
criteria voor differentiatie en planning (Hoorcollege 9) ....................................................................................................................... 106
Hofstetter. Geschiedenis van ons rekenonderwijs: spelers, visies, invalshoeken (Hoorcollege 10)...................................................... 109
Ruijssenaars, van Luit & van Lieshout (2006). Rekenproblemen en dyscalculie (Hoorcollege 10, 11 en 12) ........................................ 111
Protocol Ernstige Reken Wiskundeproblemen en Dyscalculie (2011) (Hoorcollege 10, 11 en 12) ........................................................ 131
1
,Algemeen leerproblemen (Minnaert)
Hallahan & Kauffman (2006). Exeptional learners. An introduction to special education.
Chapter 6 Learners with learning disabilities (Hoorcollege 1)
Standaarden en principes in dit hoofdstuk
Professionele opvoeders:
- Begrijpen hoe veranderingen op het gebied van speciaal onderwijs de professionele praktijk
beïnvloed.
- Begrijpen de gelijkenissen en verschillen in menselijke ontwikkeling.
- Bezitten een repertoire van evidence-based instructiestrategieën.
- Gebruiken de resultaten van diagnostiek.
Alle leerkrachten:
- Begrijpen de centrale concepten, gereedschappen van onderzoeken en structuren van disciplines
waarin ze lesgeven.
- Begrijpen hoe kinderen leren en ontwikkelen.
- Begrijpen en gebruiken een variëteit aan instructiestrategieën.
- Begrijpen en gebruiken formele en informele diagnostiekstrategieën.
Feiten over leerstoornissen
- Er zijn veel conceptuele problemen bij het gebruik van IQ-prestatie als discrepantie.
- Weinig onderzoek bekend over Response-to-intervention (RTI), vooral op de lange termijn. Er zijn nog
vele vragen over hoe dit het beste geïmplementeerd kan worden.
- Veel autoriteiten verwijzen nu naar leerlingen met leerstoornissen als het hebben van een stoornis in
het centrale zenuwstelsel, wat suggereert dat er iets mis is met het brein in plaats van echt met het
weefsel.
- Ookal zijn er in de loop van de jaren wel 11 definities geweest, professionals houden het bij 2
definities, namelijk de federale definitie en de National Joint Committee on Learning Disabilities
definitie. Beide verschillen, maar ze hebben ook veel gemeen.
- Ookal zijn slechte diagnostische praktijken deels verantwoordelijk voor de toename in diagnoses, er
zijn ook plausibele sociale/culturele redenen voor de toename. Ook is er bewijs dat schoolpersoneel
de regels een beetje ‘buigt’ om leerlingen te identificeren als hebbend een leerstoornis in plaats van
een verstandelijke beperking o.i.d.
- Ookal is er geen simpele klinische test voor het bepalen van de oorzaak van leerproblemen in
individuele gevallen, onderzoek suggereert dat er sprake is van neurologische disfunctie door
genetische, teratogenic of medische factoren.
- Gestandaardiseerde prestatietesten geven niet veel informatie over waarom een leerling problemen
heeft. Formatieve, informele en authentieke testen geven leerkrachten een beter beeld van de
sterkten en zwakten van een leerling.
- Rekenproblemen zijn een secundair probleem bij een leesstoornis.
- Veel leerlingen met leerstoornis ontwikkelen ook problemen op sociaal-emotioneel gebied.
- Leerproblemen blijven vaan voortduren in de volwassenheid.
- De beste voorspeller voor succes voor volwassenen met leerproblemen zijn doorzettingsvermogen,
doelstellingen, acceptatie van de zwakten en vermogen om te bouwen op de sterkten, veel interventie
en vooral het vermogen om controle op het eigen leven te behouden.
Definitie
Veel verschillende definities voor een kind met een normale intelligentie, maar wel leerproblemen heeft.
Label van minimal brain injury (= een kind dat gedrag vertoont, maar geen neurologische tekenen van een
hersenbeschadiging) is problematisch, vanwege gebrek aan gebruik voor de diagnostiek.
De federale definitie
Als eerste neer geschreven in 1977.
- Algemeen: de term ‘specifieke leerstoornis’ betekent een stoornis in één of meer van de basis
psychologische processen betrokken bij begrijpen of gebruiken van taal, geschreven of gesproken,
waarbij de stoornis zich uit in een onvermogen tot luisteren, denken, spreken, lezen, schrijven, spellen
of mathematische berekeningen.
2
, - Inbegrepen stoornissen: perceptuele stoornissen, hersenbeschadiging, minimale hersendisfunctie,
dyslexie, ontwikkelingsafasie.
- Niet inbegrepen stoornissen: geen leerprobleem als er primair sprake is van visuele, gehoor of
motorische beperkingen of mentale retardatie, emotionele verstoring, of omgevings-, culturele of
economisch nadeel.
De National Joint Committee for Learning Disabilities definitie
Hebben een eigen definitie vanwege de volgende problemen met de federale definitie, daarom de volgende
veranderingen:
- Verwijzing naar psychologische processen niet juist
- Toevoeging van de intrinsieke natuur van leerstoornissen
- Toevoeging van volwassenen
- Toevoeging van zelfregulatie en sociaal interactie problemen
- Er stonden termen die moeilijk te definiëren zijn
- Er was verwarring over de exclusiecriteria
- Spelling hoefde niet apart genoemd te worden, want hoort bij schrijven
De NJCLD heeft de volgende definitie voorgesteld:
Leerstoornis is een algemene term dat verwijst naar een heterogene groep van stoornissen in significante
moeilijkheden in de verwerving en gebruik van luisteren, spreken, lezen, schrijven, redeneren en rekenen. Deze
stoornissen zijn intrinsiek tot het individu, waarschijnlijk door een disfunctie van centrale zenuwstelsel en blijft
gedurende het hele leven. Problemen als zelfregulerend gedrag, sociale perceptie en sociale interactie kunnen
voorkomen bij een leerstoornis, maar vormen niet op zichzelf een leerstoornis.
Hoewel leerstoornissen samen kunnen voorkomen met een andere handicap (sensorische beschadiging,
verstandelijke beperking, emotionele disbalans) of met extrinsieke invloeden (culturele verschillen,
onvoldoende onderwijs), zijn ze niet het gevolg van deze condities of invloeden.
Identificatieprocedure
Twee vormen: prestatie-vaardigheid discrepantie en Response to intervention.
Prestatie-vaardigheid discrepantie
Kernelement volgens federale definitie: discrepantie tussen de prestatie en de intelligentie.
Deze discrepantie houdt in: de academische prestaties is behoorlijk lager dan verwacht wordt op basis van de
intelligentie van de leerling.
Problemen met deze benadering: in de eerste groepen van basisschool kan een leerling nog niet lezen of
rekenen, dus moeilijk om dan te bepalen of de leerling slecht presteert of niet. Ook is IQ test afhankelijk van
iemands leesvaardigheid, waardoor er een grotere discrepantie kan ontstaan.
Response to intervention of response to treatment
Deze manier van het bepalen van een leerstoornis houdt de volgende componenten in:
- Leerlingen krijgen algemene effectieve instructie door de leerkracht.
- De voortgang wordt bijgehouden.
- Diegene die niet voldoende leren, krijgen andere instructie of meer instructie van de leerkracht of
iemand anders.
- Weer wordt de voortgang bijgehouden.
- Degenen die nog steeds niet leren krijgen speciaal onderwijs of speciaal onderwijs evaluatie.
Voordeel: zo wordt een leerprobleem door inadequate instructie uitgesloten.
Weinig onderzoek nog naar gedaan.
Prevalentie
5-6% van de leerlingen in de leeftijd van 6-17 jaar (USA).
Toename in prevalentie
Toename van prevalentie o.a. door slechte diagnostische praktijken; te snelle labelling en overdiagnosticering.
Maar toename kan ook komen door sociale en culturele veranderingen wat de kwetsbaarheid op een
leerstoornis verhoogd. Voorbeeld: toename armoede.
3
, Sommigen denken ook dat er een verband is in de afname van de diagnose verstandelijke beperking en de
toename van de diagnose leerstoornis.
Geslachtsverschillen
Meer jongens dan meisjes, 3:1. Sommige suggereren dat dit komt door hun grotere biologische kwetsbaarheid.
Anderen zeggen dat jongens eerder verwezen worden naar speciaal onderwijs doordat zij ook andere
problemen hebben, zoals gedragsproblemen. Zij beweren dat de prevalentie tussen jongens en meisjes gelijk is.
Dus er is sprake van een bias, maar de biologische kwetsbaarheid van de jongens speelt ook een rol.
Oorzaken
Vroeger werd neurologische factoren als de oorzaak genoemd. Later ook gedragskenmerken opgemerkt die
leken op die kenmerken bij mensen met een hersenbeschadiging (afleidbaar, hyperactiviteit, taalprobleem,
perceptuele verstoringen).
Echter, bij de meeste kinderen met een leerstoornis is er maar weinig bewijs voor een echte beschadiging van
hersenweefsel. Daarom wordt er nu gesproken van een disfunctie in plaats van een beschadiging.
Technologie die wordt gebruikt bij onderzoek om neurologische disfunctie in kaart te brengen:
- Magnetic resonance imaging (MRI): een neuroimaging techniek waar radiogolven gebruikt worden om
cross-sectionele beelden te maken van de hersenen. Hierdoor kunnen gebieden die niet functioneren
in kaart worden gebracht.
- Functional magnetic resonance imaging (fMRI): een aanpassing van MRI die gebruikt wordt om
veranderingen in het brein te detecteren terwijl het actief is. Het gebruikt geen radio-actieve
materialen zoals bij een PET scan.
- Functional magnetic resonance spectroscopy (fMRS): een aanpassing van MRI die gebruik wordt om
veranderingen in het brein te detecteren terwijl het actief is. Het gebruikt ook geen radio-actieve
materialen zoals bij een PET-scan.
- PET-scan: radio-actieve stof wordt ingebracht in de bloedstroom en zal naar actieve cellen stromen.
Er zijn aanwijzingen voor structurele en functionele verschillen tussen mensen met en mensen zonder een
leerstoornis. Maar geld niet voor elk individu.
Genetische factoren
Leerstoornissen kunnen geërfd worden.
Familieonderzoeken: methode om te bepalen in welke mate een conditie overgeërfd wordt; kijkt naar de
prevalentie van de aandoening in de familie van de persoon met de aandoening. Resultaat: 35-45% heeft een
eerstegraads familielid met zelfde aandoening.
Erfelijkheidsstudies: een methode om te bepalen in welke mate een conditie wordt geërfd; vergelijking onder
tweelingen (eeneiige en twee-eiige). Resultaat: meer voorkomend bij eeneiige tweelingen.
Genenonderzoek: mogelijk betrokkenheid van chromosoom 6 en 15.
Teratogenic factoren
Teratogens = middelen, zoals chemicaliën die de normale ontwikkeling van de foetus kan verstoren; een
mogelijke oorzaak voor leerstoornissen en andere leer- en gedragsproblemen.
Fetal alcohol syndroom (FAS): abnormaliteiten geassocieerd met het nuttigen van alcohol door de moeder
tijdens de zwangerschap; tekorten variëren van mild tot zwaar.
Medische factoren
Vele medische condities kunnen een negatieve invloed hebben op kind.
Diagnostiek
Vier typen van diagnostiek op het gebied van leerstoornissen:
- Gestandaardiseerde prestatiediagnostiek: een methode van het evalueren van een persoon dat wordt
toegepast op een grote groep zodat een individuele score vergelijken kan worden met een norm, een
gemiddelde. Nadeel: geeft geen antwoord op waarom een individu problemen heeft.
- Formatieve diagnostiek: meetprocedure om de voortgang van een individu bij te houden; ze worden
gebruikt om te vergelijken hoe een leerling presteert met de verwachtingen/vaardigheden.
Kenmerken:
4