Week 1
Kinderen en jongeren scherm tijd verandert snel: Hoeveel media
consumeren jongeren?
Segmentatie van media- en tech publiek:
Baby’s < 1 jaar
Vroege kinder jaren 1 – 5 jaar
Midden kindertijd 5 – 8 jaar
Tweens 8 – 12 jaar
Vroege adolescenten 12 – 15 jaar
Late adolescenten 15 – 19 jaar
Media gebruik (Amerikaans onderzoek 2017)
Leeftijd Scherm tijd Media tijd
< 2 jaar 0:42 1:25
2 – 4 jaar 2:39 3:30
5 – 8 jaar 2:56 3:36
Kinderen en jongeren (digitale) ontwikkelingscontext verandert snel
en continu
De digitale ontwikkeling verandert snel en voortdurend:
Passiever gebruik: we scrollen meer op sociale platforms dan we posten
Dit betekent dat als we het gebruik veranderen (van actief naar passief), de
effecten ook veranderen
Nieuwe platforms en veranderende populariteit van platforms
Nieuwe mogelijkheden: platforms blijven nieuwe functies toevoegen
Morele paniek = het fenomeen dat elke keer dat er nieuwe media/technologieën ontstaan,
de eerste reacties negatief zijn: mensen zijn bang voor de gevolgen.
Gevolgen van deze veranderingen:
Extreem ongenuanceerde krantenkoppen
"Als het bloedt, leidt het" en “goed nieuws is geen nieuws” lijken de mantra’s van
journalisten te zijn die schrijven over jongeren en de media.
Tegenwoordig halen verhalen over jongeren en de media vrijwel dagelijks het nieuws. De
nieuwsverhalen hebben vier gemeenschappelijke kenmerken:
1. Ze gaan vaker over de negatieve dan positieve effecten van media
2. Nieuwsberichten richten zich vaak op extreme incidenten
3. Journalisten citeren regelmatig klinische experts zoals kinderartsen en psychiaters
4. Mist vaak de nuance van onderzoeksresultaten en kiest in plaats daarvan voor een
zuivere, simplistische en vaak alarmerende soundbite
De negatieve perceptie van jeugd- en mediaonderzoek in het nieuws suggereert vaak dat
media voornamelijk negatieve effecten hebben op jongeren. Echter, empirisch onderzoek
onthult geen duidelijk beeld, noch positief noch negatief.
1
, Dystopisch paradigma: alle media zijn problematisch voor jongeren
Utopisch paradigma: jongeren profiteren universeel van media
Nadenken over de rol van de media en technologie (TOEN)
Ontploffing uit het verleden (tijdens film)
Injectienaaldperspectief: de media-effecten waren onmiddellijk, direct en voor
iedereen hetzelfde
Payne-fondsstudies: eerste onderzoek naar media-effecten op jongeren. Deze studie
was veroorzaakt door het idee dat media-effecten krachtig zijn en voor iedereen
hetzelfde zijn.
Uitgevoerd tussen 1929 en 1933, toen talkies erg populair waren
Jaren 20 -> pied piper-effect van films: kinderen imiteren de kleding, houding en gedrag van
bioscoopidolen.
Dit leidde tot een vraag naar informatie over het effect van films op kinderen en
adolescenten.
Dit leidde tot het payne fund project: een van de grootste onderzoeken ooit naar de
invloed van films op kinderen en adolescenten
Belangrijke bevindingen van het payne fund project:
De leeftijd van het kind is een belangrijke factor bij het voorspellen van de
gevoeligheid voor de effecten van films
Films hadden sterke effecten op minder intelligentere kinderen, lage huishoudens,
verwaarloosde kinderen, kinderen met neiging tot crimineel gedrag
Films oefenen geen sterke en universele invloed uit op alle kinderen
De payne fund studies leverden geen bewijs op ter ondersteuning van het
injectienaaldperspectief.
In 1939 ontkrachtte het hoorspel War of the Worlds ook de injectienaaldtheorie:
Het hoorspel rapporteerde nieuws over een invasie van buitenaardse wezens in Noord-
Amerika. Van de 16 miljoen luisteraars raakte 1 miljoen in paniek. Als de injectienaald
theorie als juist werd beschouwd, hadden alle luisteraars bang moeten zijn.
De selectieve blootstellingtheorie van Klapper: mensen kunnen slechts aandacht besteden
aan een beperkt aantal berichten uit alle berichten, en alleen die berichten hebben het
potentieel om de mens te beïnvloeden.
Nadenken over de rol van de media en technologie (NU):
Hedendaagse theorieën over media-effecten
Aannames van hedendaagse theorieën over media-effecten (bijvoorbeeld ELM, DSMM,
sociaal-cognitieve theorie etc.)
Mediagebruik kan veranderingen teweegbrengen in kennis, overtuigingen, emoties,
attitudes en gedrag
Media-effecten zijn voorwaardelijk van aard en niet universeel
Media-effecten zijn wederkerig: mediagebruik heeft effect op kinderen maar deze
effecten kunnen op hun beurt van invloed zijn op de manier waarop kinderen
vervolgens media gebruiken.
2
, De orchidee-paardenbloem hypothese: de meeste kinderen zijn als paardenbloemen en
kunnen in bijna elke denkbare omgeving gedijen. Een kleine groep kinderen, de orchideeën,
heeft het potentieel om de paardenbloemen te overtreffen, maar alleen als ze opgroeien in
een voldoende stimulerende omgeving. Zonder die omgeving zullen ze wegkwijnen.
Academici -> DSMM model (valkenburg, 2013)
Beoefenaars -> De drie C’s
Het DSMM model:
Aanname dat blootstelling aan media een effect heeft op de mens
Anders dan injectienaaldperspectief want er wordt rekening gehouden met
individuele verschillen: individuele verschillen beïnvloeden de manier waarop we
worden beïnvloed door de media:
Ontwikkelingsverschillen (leeftijd)
Dispositionele verschillen (persoonlijkheid)
Verschillen in sociale context (externe factoren, bijvoorbeeld ouders)
Media-effecten treden alleen op als bepaalde reacties plaatsvinden. Verschillende
reacties tijdens mediagebruik:
Affectieve reacties
Cognitieve reacties
Fysiologische reacties
Het is een transactioneel model: de media-effecten beïnvloeden ons mediagebruik,
en er kan dus geen oorzaak-gevolgrelatie worden vastgesteld.
De 3 C’s van media-effecten worden gebruikt om te beoordelen of u over alle gegevens
beschikt om vast te stellen of uw kind is beïnvloed door bepaalde media (DSMM):
1. Content: beoordeel de media-inhoud, is deze educatie/geschikt voor de leeftijd?
2. Context: wanneer en met wie gaat het kind de app gebruiken, is er ouderlijk
toezicht/bemiddeling?
3. Kind (child): hoe oud is uw kind, is het zenuwachtig, heeft het aandachtsproblemen?
Schermtijd
Ouderlijke zorgen: hoeveel schermtijd is te veel?
Schermtijd zelf (niet gerelateerd aan de inhoud) heeft geen of slechts een beperkte
associatie met de negatieve uitkomsten. Inhoud is veel belangrijker dan schermtijd,
bijvoorbeeld: Educatieve tv kan -> positieve cognitieve en ontwikkelingseffecten hebben.
Onderzoek heeft veranderd
Przybylski et al. hebben “bescheiden positieve relaties” gevonden toen kinderen apparaten
gebruikten en/of tv gekeken voor maximaal twee uur per dag
Hoe zit het met deze richtlijnen voor schermtijd?
2001: De Amerikaanse Vereniging voor Kindergeneeskunde (AAP) zegt geen tv < 2.
- Wat is schermtijd in 2023?
- Geen “absolute” maximale schermtijd
3