Week 1: zwangerschap & baring (fysiologie) leerdoelen:
Je kunt de anatomie en functie van de vrouwelijke geslachtsorganen,
placenta, vliezen en navelstreng benoemen
Uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen:
- Vulva
o Dit zijn alle uitwendige geslachtsorganen, behalve de schaamlippen.
- Vaginaopening (introïtus)
o Wordt begrensd door een epitheelplooi: het maagdenvlies of hymen. Het
verscheuren van het maagdenvlies heet defloratie. Dit gebeurt na een eerste
geslachtsgemeenschap. Na het verscheuren blijven resten over: de hymenresten.
- Grote schaamlippen (labia majora)
o Dit zijn behaarde huidplooien. In elke schaamlip bevindt zich de klier van Bartholin
die slijmerig vocht produceert. Dit vocht wordt uitgescheiden via een kleine opening
in de kleine schaamlip. Bij verstopping wordt de klier zichtbaar en voelbaar en treedt
er een infectie op: Bartholinitis. De grote schaamlippen beschermen de clitoris en de
kleine schaamlippen.
- Kleine schaamlippen (labia minora)
o Bedekken de clitoris. Bij seksuele opwinding zwellen de kleine schaamlippen op en
stimuleren ze de vaginale afscheiding. Dankzij dit vocht kan de penis gemakkelijk de
vagina in worden gebracht.
- Clitoris
o De clitoris is rijk voorzien van zenuwen en bloedvaten. Onder de clitoris ligt de
urinebuisopening met links en rechts de klieren van Skene, die een slijmerig vocht
kunnen produceren.
- Pubisstreek (mons pubis)
o Dit is het behaard onderhuids vetweefsel tussen de clitoris en de onderbuik
Inwendige vrouwelijke geslachtsorganen:
- Vagina (schede)
o Is de ruimte tussen het maagdenvlies of de hymenresten en de baarmoederhals.
o Er is altijd afscheiding in de vagina door:
1. Het vaginaslijmvlies produceert vocht. Bij seksuele opwinding is er meer
doorbloeding waardoor de vagina vochtiger wordt.
2. Onder hormonale invloeden schilferen cellen van de vaginale wand af
3. Er bevinden zich bacillen van Döderlein die melkzuur produceren uit
glycogeen.
o Het gedeelte van de baarmoederhals dat uitsteekt heet portio. Het weefsel links en
rechts naast de vagina wordt paracolpium genoemd.
- Baarmoeder (uterus)
o Bestaat uit de baarmoederhals en het baarmoederlichaam. De baarmoederspier is
aan de binnenkant bekleed met een slijmlaag: het endometrium. In het bovenste
gedeelte van de baarmoeder monden links en rechts de eileiders uit.
- Baarmoederhals (cervix uteri)
o Bevat het cervixkanaal. Hierin bevinden zich slijmvormige klieren. Op de overgang
tussen verschillende soorten epitheel komen soms cel veranderingen voor. Deze
veranderingen kunnen leiden tot baarmoederhalskanker. Het slijm dat in het
cervixkanaal wordt geproduceerd vormt een slijmprop. Deze slijmprop vormt een
barrière voor infectiekiemen en speelt een belangrijke rol bij het transport van
zaadcellen. Door hormonale veranderingen veranderd de consistentie van het
, cervixslijm waardoor de slijmprop vloeibaar wordt door oestrogenen. Dit zorgt
ervoor dat zaadcellen gemakkelijk kunnen binnendringen. Progesteron zorgt ervoor
dat de slijmproductie wordt geremd.
- Baarmoederlichaam (corpus uteri)
o Het baarmoederlichaam is via verschillende banden en weefselplooien in het bekken
bevestigd. De oppervlakkige laag in de baarmoederholte wordt bij elke menstruatie
afgestoten. Door hormonale invloeden veranderd het endometrium, waarbij drie
fasen zijn te onderscheiden: de proliferatiefase, de secretiefase en de
menstruatiefase.
1. Proliferatiefase = de fase na de menstruele bloeding tot aan de ovulatie
(eisprong). Na het afstoten bij de menstruatie beginnen vanuit de basale laag
de klierbuizen opnieuw te groeien onder invloed van oestrogenen.
2. Secretiefase. Vanaf de ovulatie tot aan de menstruatie. De klierbuizen blijven
groeien en kronkelen steeds meer en vullen zich met slijm en
voedingsstoffen. Na een bevruchting ontwikkelt het endometrium zich nog
verder en wordt dan de decidua genoemd. Dit weefsel is helemaal geschikt
voor de innesteling en voeding van een bevrucht eitje.
3. Menstruatiefase. Duurt 4 tot 5 dagen. Het endometrium wordt afgestoten.
- Eierstokken (ovaria)
o De buitenste laag van de eierstokken bevat follikels. De follikels ontwikkelen zich
onder invloed van het follikelstimulerend hormoon FSH uit de hypofyse tot een
primordiale follikel. Per cyclus ontwikkelt zich een follikel die bestaat uit een eicel,
omgeven door een follikelwand die oestrogene hormonen gaat produceren.
- Eileiders (tubae of salpingen)
o Aan het einde van de eileiders bevinden zich de fimbriae. De binnenkant bestaat uit
epitheelcellen die trilharen dragen en in de richting van de baarmoeder bewegen.
Het bevruchte eitje wordt in de fimbriae opgenomen en naar de baarmoeder getrild.
Ook trekken de eileiders zich samen: eileiderperistaltiek.
- Borsten (mammae)
o Bestaan uit klierweefsels dat wordt omgeven door vetweefsel. De borst is
vastgehecht op de peesbladen va de grote borstspier.
o Bouw: huid, tepel, tepelhof, klierweefsel, bind- en spierweefsel, vetweefsel
Placenta:
De placenta wordt deels door de moeder en deels door de foetus gevormd. De circulatie is geheel
van elkaar gescheiden. Je hebt dus een moederlijke (lobjes) en een foetale zijde (aanhechting van de
navelstreng en bloedvaten). De placenta ligt meestal in het bovenste derde deel van de baarmoeder.
Bij bepaalde ziektetoestanden kan de placenta dikker of dunner zijn. De functie van de placenta is
essentieel voor de ontwikkeling van de foetus. De placenta heeft 3 verschillende functies:
1. Hormoonproductie vindt plaats in de trofoblast en bestaat uit: het
zwangerschapshormoon (HCG), HPL (speelt een belangrijke rol bij de glucosestofwisseling),
oestrogenen en progesteron
2. Transportproductie tussen de placentabarrière vindt uitwisseling plaats van de nodige
voedingsstoffen, zuurstof en foetale afvalstoffen.
3. Barrièrefunctie de placenta vormt een scheiding tussen het moederlijke en foetale
immuunsysteem. Het dient als een soort filter waarbij sommige antilichamen van de moeder
wel door worden gelaten en andere niet. Het vormt ook een barrière tegen schadelijke
stoffen.
,Vliezen:
De vliezen omgeven de vrucht en het vruchtwater. Het chorionvlies (ruw en niet doorschijnend) is
het buitenste vlies dat tegen de uteruswand ligt. Het amnionvlies (glad en doorschijnend) is het
binnenste vlies. Ze houden het vruchtwater vast en beschermen de vrucht tegen eventuele
ziektekiemen en hebben een functie bij de baring door de vorming van de vochtblaas.
Functies vruchtwater:
- Beschermt de foetus tegen uitwendig trauma
- Maakt bewegingen van de foetus mogelijk
- Speelt een rol bij de ontwikkeling van de longen, maagdarmstelsel, nierstelsel.
- Speelt een rol bij de vochtblaasvorming en beschermt de foetus tegen hevige contracties van
de baarmoeder
- Maakt de foetale bewegingen minder gevoelig voor de moeder.
De hoeveelheid vruchtwater neemt toe tijdens de zwangerschap. Na week 37 neemt de hoeveelheid
vruchtwater af. Tot week 36 ziet het vruchtwater helder. Daarna kan het troebel worden door het
ontstaan van vlokken van de huid van de foetus. Wanneer de foetus een nierfunctie heeft ontwikkeld
ziet het vruchtwater er uit als foetale urine.
Amnioscopie het vruchtwater wordt beoordeeld via het cervixkanaal op kleur, troebeling en
vlokken. Dit is onbetrouwbaar omdat er wordt gekeken naar het voorste vruchtwater.
Vruchtwaterpunctie het vruchtwater wordt beoordeeld door een punctienaald door de
buikwand. Er kan hierdoor gekeken worden naar foetale afwijkingen.
De foetus krijgt zuurstof en voedingsstoffen van de moeder via de placenta.
Navelstreng:
Verbindt de foetus met de placenta. Is ongeveer 60 cm lang en is kronkelend. Het bevat twee
arteriën en een vene. Erom heen zit de gelei van wharton, dat de vaten beschermd. De plaats waar
de navelstreng zich op de placenta implant heet insertieplaats.
Vanuit de bekkenarteriën loopt zuurstof en voedingsarm bloed naar de navelstreng. De
navelstrengvene vervoert zuurstof en voedingsrijk bloed van de placenta naar de foetus.
Soms kan de foetus een lus in de navelstreng maken, waardoor een navelstrengknoop ontstaat.
Insertiemogelijkheden:
- Centraal, paracentraal (naast het midden), lateraal (zijkant), marginaal (rand placenta),
velamenteus (op de vliezen)
Je kunt de menstruele cyclus en conceptie beschrijven en hierbij de
functies van de endocriene klieren en werkingsmechanismen van de
hormonen benoemen.
De menstruele cyclus:
De menstruele fase:
- Vaginale bloeding, gemiddeld 3-5 dagen, afstoten van het endometrium.
- Niet meer functioneren van het gele lichaam (corpus luteum) (geen zwangerschap)
- Lage oestrogeen en progesteronspiegels
Proliferatie, follikel of oestrogeenfase
- Gemiddelde duur van 14 dagen
- Hypofyse zorgt voor de productie van FSH
- Ovaria: Ontwikkeling van follikel tot Graafse follikel met productie oestrogenen
- Proliferatie-opbouw (groei of follikelfase) = de fase na de menstruele bloeding tot aan de
eisprong. Na het afstoten van het endometrium beginnen vanuit de basale laag de
, klierbuizen opnieuw te groeien onder invloed van oestrogenen afkomstig uit de rijpende
follikels in het ovarium.
- Cervixslijm en slijmprop zijn helder, overvloedig en stroperig
Ovulatiefase
- Rond de veertiende dag.
- Hypothalamus zorgt voor de productie van LH-releasing hormonen
- Hypofyse zorgt voor de productie van LH door maximale oestrogeenproductie (positieve
feedback)
- De ovaria barsten door het Graafse follikel, door sterke concentratie LH waardoor de eicel
vrijkomt.
- Het cervixslijm en de slijmprop zijn vloeibaar dus gastvrij voor zaadcellen
Secretie, corpus luteum of progesteronfase
- Duurt ongeveer 14 dagen
- De hypofyse zorgt voor het geleidelijk
dalen van FSH en LH door de
progesteronproductie (progesteron
remt de productie van de
hypothalamus)
- In de ovaria ontstaat het rode
lichaam dat zich ontwikkeld tot het
gele lichaam, door productie van
progesteron en oestrogeen
- Endometrium: toenemende
secretieopbouw
- Het cervixslijm en de slijmprop zijn
licht troebel, schaars en taai en niet
doorlaatbaar voor zaadcellen
- De lichaamstemperatuur stijgt met 0.3 graden
- In de borsten vindt soms stuwing plaats
Conceptie/ bevruchting
Zonder bevruchting gaat het corpus luteum te gronde. Het produceert geen oestrogeen en
progesteron meer, waardoor de temperatuur daalt, de hypothalamus-hypofysewerking niet meer
wordt geremd en het endometrium wordt afgesloten. Hierop volgt de menstruatie.
Na de ovulatie komt de eicel omgeven in een soort schil (zona pellucida) terecht in de eileider. Het is
24-48 uur vruchtbaar. Een zaadcel die zich rond de eicel bevindt, dringt de zona pellucida binnen en
dringt vervolgens de eicel in. De staart van de zaadcel blijft buiten de eicel achter. De eicel en zaadcel
versmelten tot een geheel. Dit is de conceptie. De bevruchte eicel is ontstaan.
Na de conceptie begint de eerste klievingsdeling. Dit is een deling zonder groei waaruit twee
identieke cellen ontstaan. Dit proces duurt gemiddeld 24 uur en vindt plaats in de ampulla (het
verwijde deel van de eileider). Het transport duurt ongeveer 4 dagen en daarin hebben zich meer
klievingsdelingen gevormd. Bij aankomst in de uterus vormt zich rondom de morula (embryo) een
trofoblast. Binnenin ontstaat een holte, de blast cyste, waarin de embryonale knop ontwikkelt.
blastula. De blastula verblijft enige tijd in de uterusholte en wordt gevoed door secretieproducten
van het slijmvlies van de baarmoeder. Hierna boort de blastula zich in het endometrium (8-12 dag),
dit is de innesteling. Het verdikte endometrium heet dan decidua. Het gedeelte van het