Samenvatting M&O tentamen
HC1
Henri FAYOL (rationalisme):
Controleren
Plannen
Organiseren
Coördineren
Leiden
Henri MINTZBERG (niet rationeel) rollenmodel:
Interpersonal= rol die managers op zich nemen om leiding en toezicht te nemen.
1. Figurehead=symbool staan voor de missie van de organisatie
2. Leader= opleiden, adviseren en helpen van werknemers
3. Liaison= het verbinden van activiteiten binnen de organisatie en externe partijen
Informacional= rol die managers op zich nemen om informatie te vergaren en door te
geven binnen de organisatie.
1. Monitor= prestaties analyseren
2. Dissemanitor= informatie overbrengen om gedrag werknemers te beïnvloeden
3. Spokeperson= informatie geven aan externe partijen, zodat ze positief aankijken
ten opzichte van de organisatie
Decisional= rol die managers op zich nemen om beslissingen te nemen in de strategie
en bij het gebruik van middelen.
1. Entrepreneur= welke projecten moeten worden gestart en waarin wordt
geïnvesteerd
2. Disturbance handler= managen onverwachte gebeurtenis
3. Resource allocator= verdelen van middelen tussen de organisatie
4. Negotiator= zorgen voor overeenkomsten tussen partijen, zoals vakbonden.
HC2
5 theorieën van management:
Scientific theorie (Taylor)= Hoge efficiëntie, niks voor werknemers, taak specialisatie, domme
mensen, routine.
Administrative Management Theory (Fayol): regels en discipline, kleine hiërarchie, alles
moest eenvoudig.
behavariol management theorie: motiveren, fijne werkomgeving, teams, positief
management science theorie: doorstroom op eerste theorie, maar dan met IT om
betere analyses te maken, dus moderne versie van theorie 1
organizational environment theorie: externe factoren beïnvloeden organisatie.
Manager moet zich bezig houden met de externe omgeving.
, Management niveaus:
First-line managers: dagelijkse gang van zaken
Middel managers: Hoge=divisiemanagers lage=afdelingshoofden, houden zich bezig
met de strategie de top van het bedrijf heeft bepaald doorvoeren naar de first-line
managers
Top managers: bedenkers strategie, zoals raad van bestuur
Hoe lager de manager, hoe lager de complexiteit en de termijngerichtheid is. Hoe lager de
manager, hoe lager het niveau is van elk van deze skills.
Managementvaardigheden:
Conceptual skills= kunnen analyseren, zoals hoofd en bijzaken
Human skills= goed met mensen kunnen omgaan, zoals motiveren
Technical skills= kennis van zaken, zoals van boekhouding
Groei bekeken vanuit Mark Otto en Greiner
Mark Otto= groei is niet lineair, per groeifase andere vorm van managen, verandering is
essentieel, verandering niet goed managen zorgt voor kwetsbare organisatie, survival of de
fittest en een goed passende strategie bij het bedrijf.
Volgens Mark Otto zijn er 4 groeifases:
New venture= waar een bedrijf moet beginnen, zoals afvragen wat de markt wil en
hoe dit te bereiken
Early growth= klein bedrijf, kwetsbaar, bedrijf moet groeien door marketing
Rapid growth= steeds complexer, schaalgrote, behoefte sterk management
Contionious growth= bij blijven, jezelf door ontwikkelen, duurzame groei
Bij elke fase kan een bedrijf de mist in gaan en dus failliet gaan, een bedrijf hoeft dus NIET
alle vier de fases door te maken.
Voor het model van Greiner twee zaken belangrijk (twee soorten crisis):
Abrupte crisis= gebeurt opeens en is onmogelijk te voorspellen, zoals de coronacrisis
Cumulatieve crisis= de kans dat een crisis komt wordt groter naar mate de tijd
verstrijkt, dus als een bedrijf jaren achter elkaar weinig winst maakt, is de kans groot
dat het bedrijf failliet gaat (crisis)
Greiner gaat uit van de tweede soort crisis, dus de cumulatieve crisis
Greiners model wordt gekenmerkt door een aantal zaken:
Groeiende organisatie gaan fases van evolutie en revolutie in.
Evolutie fase wordt altijd opgevolgd door een fase van revolutie
Er is sprake van een dominante managementstijl in de evolutie fase en van een
managementprobleem in de revolutiefase
Kwantitatieve groei (meer producten) VS kwalitatieve groei (ontwikkeling)
Er zijn fase van los en vast, betekent veel of weinig controle/autonomie