De inhoud van het wetsvoorstel
Vanaf 1 september 2015 moeten studenten het doen zonder basisbeurs. Deze
verandert namelijk in een studievoorschot, oftewel een studielening. Vanaf 1
september kunnen studenten maximaal 1.016,71 per maand lenen. Dit bedrag
bestaat uit een lening, een eventuele aanvullende beurs en het collegegeldkrediet.
Er verandert natuurlijk een aantal dingen ten opzichte van de basisbeurs. 1
Ten eerste wordt er bij het studievoorschot geen verschil gemaakt tussen thuis- en
uitwonende studenten. Beiden hebben recht op het studievoorschot, mits zij staan
ingeschreven in het hoger onderwijs en niet ouder zijn dan 30. Deze voorwaarden
zijn ook gelijk de enige voorwaarden die de overheid mag stellen bij het verstrekken
van een studievoorschot. Hiermee wordt beoogd dat het nieuwe stelsel sociaal en
gunstig wordt.2
Daarnaast is het studievoorschot geen gift meer, zoals de naam al doet vermoeden.
De basisbeurs was een prestatiebeurs, die in een gift werd omgezet nadat de
student zijn of haar diploma binnen 10 jaar had gehaald. In het nieuwe stelsel
moeten studenten hun eventuele lening en collegekrediet terugbetalen. Hiervoor
wordt wel de terugbetalingstermijn verlengd van 15 naar 35 jaar. Ook wordt de
maximale draagkracht verlaagd naar 4%, wat betekent dat een student na de studie
nooit meer dan 4% van zijn inkomen hoeft te gebruiken voor het terugbetalen van
het studievoorschot. Deze twee veranderingen zijn van belang om het
studievoorschot aantrekkelijk te maken voor studenten en om te voorkomen dat het
stelsel leidt tot leenangst. Het studentenreisproduct blijft overigens wel een gift,
indien de student binnen 10 jaar zijn diploma behaalt.
Redenen van de wetgever voor het wetsvoorstel
De wetgever heeft verschillende beweegredenen gehad tot het wijzigen van de
studiefinanciering.
Allereerst rijst de vraag of de basisbeurs de toegankelijkheid naar het hoger
onderwijs niet beperkt. In tegenstelling tot de afgelopen dertig jaar, waarin de
basisbeurs een belangrijke rol speelde in de toegankelijkheid van het hoger
onderwijs, is hoger onderwijs nu veel vanzelfsprekender. De vraag naar hoger
onderwijs is dus enorm en zo ook de kosten van de basisbeurs. Tevens wordt er een
steeds hogere kwaliteit van het hoger onderwijs verwacht, waardoor deze
kostenpost ook stijgt. Door het invoeren van het studievoorschot komt er meer
financiële ruimte ter beschikking voor de kwaliteit van het hoger onderwijs. 3
1 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 3.
2 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 3.
3 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 3.
, Daarnaast speelt het veranderde beeld van de verhoudingen tussen studenten en
studiefinanciering een belangrijke rol in de wijziging. Bij de invoering van de
basisbeurs ging het om een prestatie van de student, maar tegenwoordig wordt het
onderwijs gezien als een investering in de persoonlijke ontwikkeling en algemene
vorming van de student, die leidt tot een goede start op de arbeidsmarkt. Doordat er
steeds meer vraag is naar hoogopgeleiden, worden de inkomsten van
hoogopgeleiden steeds hoger ten opzichte van die van laagopgeleiden. Gelet op
deze ontwikkeling zou het logisch zijn dat studenten een hogere bijdrage moeten
leveren. Dankzij de draagkrachtregeling zou de terugbetaling geen probleem moeten
vormen.4
Verder is relevant voor de wijziging dat de basisbeurs bij studenten uit alle
inkomensgroepen terechtkomt en dus ook bij mensen die het geld niet nodig
hebben. Hierdoor is er sprake van herverdelingseffecten. Dit is terug te zien in de
klassensamenstelling. Studenten uit hogere inkomensgroepen zijn bijvoorbeeld in
grotere mate aanwezig in het hoger onderwijs dan in het mbo. In het lager onderwijs
wordt juist meer aanspraak gemaakt op de aanvullende beurs dan in het hoger
onderwijs.5
Tot slot is de kwaliteit van het hoger onderwijs een reden voor de wijziging van
studiefinanciering. Door de toenemende studentenaantallen is de kwaliteit van het
hoger onderwijs onder druk komen te staan. De studie-uitval is te hoog, er is te
weinig uitdaging voor talent en er is niet genoeg ruimte om aan de vraag van zowel
de student als de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. Door het invoeren van het
studievoorschot komt er extra financiële ruimte ter beschikking voor de kwaliteit van
het onderwijs, omdat de kosten van de basisbeurs komen te vervallen.
Indiening van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer op 19 september 2014 6 door de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, oftewel Jet Bussemaker, en de
staatssecretaris van Financiën, oftewel Eric Wiebes. 7 Het feit dat de indieners een
minister en staatssecretaris zijn, maakt het wetsvoorstel een regeringsvoorstel. Dit
betekent dat het voorstel de reguliere wetgevingsprocedure doorloopt voordat het in
werking treedt.
Advies van de Raad van State
De Raad van State is van mening dat het wetsvoorstel zorgt voor een vernieuwend
stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en geeft studenten en personeel
de gelegenheid hun mening te uiten over de kern van de instellingsbegroting.
4 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 3.
5 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 3.
6 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 1.
7 Kamerstukken II 2014/15, 34035, 2.