TUMORBIOLOGIE SAMENVATTING
Week 1 – genetische basis van kanker
Kanker was vroeger vrij zeldzaam. Dat het een steeds meer voorkomende doodsoorzaak is, komt
omdat men ouder wordt, en de kans op kanker sterk toeneemt op oudere leeftijd.
Kanker is in feite een verzamelnaam voor ziekten waarbij de normale celdeling is verstoord. Dat leidt
tot zwellingen (solide tumoren) of tot abnormaal hoge hoeveelheden van bepaalde typen witte
bloedcellen (leukemieen).
Niet alle kankers komen even vaak voor. Er is een verschil in de kans voor uiteenlopende celtypen om
uiteindelijk in een cel te veranderen die de start van een tumor vormt. Behalve van het celtype hangt
het ook van de levensomstandigheden af of het vaker of minder vaak voorkomt.
De oorzaak is lang onduidelijk geweest. Nu weten we dat irritaties tot kanker kunnen leiden (straling,
chemicaliën etc.), omdat ze schade aan het DNA van cellen (mutaties) veroorzaken. Ook bij
virusinfecties gerelateerde vormen spelen genetische veranderingen de hoofdrol.
Factoren die de kans doen toenemen kunnen naar voren komen uit epidemiologisch onderzoek. Dat
onderzoek kijkt naar het voorkomen van ziekten in relatie tot leeftijd, woonplaats, beroep,
leefgewoontes etc.
Bij gemuteerde genen die bijdragen aan het ontstaan van kanker onderscheidt men twee
categorieën. De eerste is oncogenen. Deze zullen in ongemuteerde vorm een bepaalde functie
hebben die van belang is voor het goed functioneren van een cel. Men noemt ze dan proto-
oncogenen. In gemuteerde vorm, als oncogen, stimuleert het genproduct de celdeling.
Naast verschillende oncogenen spelen gemuteerde tumorsuppressorgenen vaak een rol. Dit zijn
genen die er normaal voor zorgen dat cellen afgeremd worden om zich ongebreideld te delen.
Als die genen als gevolg van een mutatie niet meer in staat zijn om de cellen af te remmen, neemt de
kans dat de cel gaat woekeren sterk toe.
Verhoogde kans (predispositie) door erfelijkheid is vrij zeldzaam.
Het kenmerk van kankercellen is het verstoorde delingspatroon. Daardoor ontstaan woekeringen
(tumoren). Goedaardige tumoren zijn vaak omgeven door een kapsel van bindweefsel. Als het in
omringende bindweefsel binnendringt is er sprake van kwaadaardige tumoren. De kans op
metastasering (uitzaaiing) is hierbij vele mate groter.
Het DNA in een cel kan op verschillende manieren een verandering ondergaan. Men onderscheidt
dan ook verschillende typen mutaties. Enkele bekende typen zijn; basesubstituties (puntmutaties),
inserties, deleties en translocaties. Wat wordt daarmee bedoeld en wat verwacht je voor gevolgen
voor de structuur van de eiwitten die op basis van op die manier gemuteerde genen gemaakt moeten
worden?
- Puntmutatie = verandering in het DNA dor een kleine verandering in het gen
o Geen effect
o Wel effect ander eiwit
o Wordt stopcodon
o 1 extra = insertie (AAG wordt AAGC)
o 1 verloren = deletie (AAG wordt AG)
o 3 missen – deletie, je mist een heel aminozuur
, o Verdubbeling
- Inserties = toevoeging van 1 of meerdere nucleotiden aan DNA of RNA
- Deleties = deel van genetisch materiaal neemt af
- Translocaties = verplaatsing in de volgorde van het erfelijk materiaal. Stukjes gek van
verschillende chromosomen gaan op een andere plaats zitten. Dit maakt dat de cel gaat delen
terwijl dit niet de bedoeling is.
Waarop berust het onderscheid tussen goedaardige (benign) en kwaadaardige (malign) tumoren?
Wat wordt er bedoeld met metastasering?
- Goedaardig = blijven op de plek waar ze ontstaan door bindweefsellaag die eromheen zit
- Kwaadaardig = verspreid zich door meenemen door lichaamssappen nieuwe tumoren maken
uitzaaiing = metastasering
Type kankers:
Adenoma kliergezwel, meestal goedaardig
Carcinoma epitheel, kwaadaardig
Adenocarcinoma klierkanker, kwaadaardig
Lipoma goedaardig gezwel van vetweefselcellen (vetbult)
Sarcoma kwaadaardige tumor van steun, tussenweefsels of weke delen
Chondrosarcoma kwaadaardige tumor
Lymphoma kwaadaardige tumor in lymfoidweefsel (milt, lymfen) (uitzaaing lymfevaten
tumorvorming in de lymfeknopen bloedbaan)
Blastoma weinig gedifferentieerde cellen, vaak bij jonge kinderen
Neuroblastoma buiten de schedel, vaste tumor, kinderen, hormonen
Glioma in hersenen of ruggenmerg, uit gliacellen
Melanoma huidkanker, melatonine, kwaadaardig
Hepatoma gezwel vanuit leverweefsel, kwaadaardig
Leukemie bloedkanker, witte bloedcellen rijpen niet goed of te veel
Ziekte van Kahler = kwaadaardige woekering van plasmacellen in het beenmerg, botkanker
Ziekte van Hodgkin = kwaadaardig lymfoon in het lymfatisch stelsel
Solide tumoren = massa/bult
Metastasering = uitzaaiing
Erfelijk = oncogen of gemuteerde tumor-supressor gen in genen
Sporadisch = niet erfelijk
Dna bestaat uit nucleotiden. Nucleotiden bestaat uit een base, een suiker en een fosfaatgrieo
Transscriptie = DNA RNA
Translatie = ribosomen maken van m-RNA eiwitten. Die coderen per 3 letters voor 1 aminozuur
triplet
DNA RNAEIWITTEN
Een fout eiwit kan zijn oorsprong dus al hebben bij een fout in het DNA
Mutatie = fout in DNA
DNA = AGCT
RNA = AGCU
Vertalen van RNA begint bij AUG, anders zijn er te veel AUG mogelijkheden
Tumor suppressor genen = zouden tumorgroei moeten afremmen maar doet dit niet omdat er iets
mis is
, Ouderen hebben meer kans om kanker te krijgen, door ophopingen van mutaties
Celdeling is nodig voor groet en voor vervanging van versleten cellen. Voordat een cel zich kan gaan
delen, moet er een kern bijgemaakt worden. Dat gebeurt tijdens het mitose proces. Het materiaal
voor de nieuwe kern (chromosomen) is daarvoor al tijdens de interfase geproduceerd. Daartoe moet
de totale erfelijke aanleg (DNA) gekopieerd worden. Hierbij kunnen fouten optreden. Maar de cel kan
eventuele fouten opsporen en herstellen. Het moment waarop het gecontroleerd wordt heten
checkpoints. Kunnen de fouten niet hersteld worden, leidt het tot blokkering van het verdere verloop
van de voorbereiding op de celdeling en vindt er apoptose plaats. (celdood)
Er zijn verschillende fasen. Dit heet celcyclus. De processen worden aangestuurd door eiwitten in de
cel: cyclines. De cyclines worden gemaakt door gestimuleerde signaalstoffen (groeifactoren,
hormonen). Bij kanker blijft 1 van de schakeleiwitten zodanig veranderd te zijn dat de cel wordt
gestimuleerd tot het maken van cycline, ook zonder dat er een groeifactor aanwezig is. De cel denkt
dan dat er een boodschap tot deling is aangekomen. Dat is het gevolg van een mutatie. Zo’n
gemuteerd gen heet een oncogen. De ongemuteerde voorloper heet een proto-oncogen.
Ook kan het zijn dat er een storing/ongevoeligheid is, waardoor de remming van deling niet wordt
stopgezet. Meestal wordt dit door apoptose stopgezet. Tumorsuppressorgenen zijn genen die zorgen
voor de eiwitten die verantwoordelijk zijn voor het goed verlopen van het controlesysteem.
De bekendste is het TP53-gen coderend voor het p53 eiwit. Die zorgt voor blokkering van de cyclines
en het op gang brengen van apoptose.
Veroudering correleert met een verkorting van de uiteinden van de chromosomen, de telomeren.
Geslachtscellen verouderen niet, omdat ze na iedere celdeling de telomeren weer op lengte brengen
door de activiteit van het enzym telomerase.
De celcyclus
- G1 = voorbereiden op de S fase
- S = kopiëren chromosomen
- G2 = voorbereiding op mitose
- M = mitose
Cyclines = voor de regulatie. Ze stimuleren de fases. Cyclines worden geproduceerd als dit nodig is
door groeifactoren buiten de cel
Cel cyclus ‘ check points’ = zorgen dat het goed gaat. Is dit niet zo? 00> p53 eiwit stimuleert cycline
remmers celcyclus gaat stil liggen Dna kan zich herstellen
(proto) oncogenen = iets fout in schakeleiwitten, verkeerde celdeling proto-oncogenen wordt
oncogen
Tumor suppressor genen = de p53 eiwit werkt niet goed, toch delen
Apoptose = als de schade zoo groot is van de p53, dat de cel zelfmoord speelt
Telomeren = bij veroudering verlies je telomeren cel stopt met delen. Met telomerase kun je ze
langer maken
Tijdens het G2 checkpoint in de celcyclus wordt onder meer gecontroleerd op mogelijke breuken in
het nieuw gevormde dna molecuul. Wat zal het gevolg zijn voor de dochtercellen als zo’n breuk door
een falend controlesysteem niet wordt hersteld?
- In het G2 checkpoint is dus de controle niet goed. De breuk wordt dus niet gesignaleerd of
verholpen. Dit heeft gevolgen voor de dochtercellen. Door zo’n breuk gaat een stukje DNA