Goederenrecht
Bijeenkomst 1: Het “klassieke” goederenrecht
Bij de overgave van een verbintenis van onroerend goed gaat de acteve zijde (het
vorderingsrecht) wel mee over op degene die dat goed onder bijzondere ttel verkrijgt,
maar de passieve zijde (de schuld) niet, deze blijf bij de oorspronkelijke eigenaar (Arrest
Blaauboer/Berlips). Voor het oude recht werd de lex dicta geïnterpreteerd dat alles mee
overgaat zowel onder algemene ttel en bijzondere ttel.
Onder algemene ttel gaan altjd alle rechten en plechten mee over (Accessoir karakter)
De vraag gaat echter juist er echter om of dit ook het geval is onder bijzondere ttel.
Dit zou moeten veranderen volgens de HR, omdat dit niet verenigbaar is met het stelsel
van erfdienstbaarheid. Bij het stelsel van erfdienstbaarheid gaat het alleen maar een
dulden of een niet doen.
Het is echter wel nog altjd mogelijk om een positeve verplichtng op een overeenkomst
op te leggen door middel van een ketngbeding. Dan is de overeenkomst de
hoofdverplichtng en wordt daarnaast een doorgeef beding gevestgd.
Bij het vestgen van een ketngbeding is er:
- Een plicht
- Een doorgeef plicht en deze ook weer door te geven
- Een boetebeding om de plicht na te komen te stmuleren
Als er wanprestate optreedt dan heef de derde zijn plicht jegens de eerste die de plicht
heef geschapen (X) geschonden.
Stel de derde wordt insolvent en het goed wordt verkocht door execute dan wordt deze
vrij van rechten verkochten, hierbij dienen wel de belangen van X worden meegewogen.
Een kwalitatef recht gaat vanzelf mee over. Of iets een kwalitatef recht is moet worgden
getoetst aan de hand van artkel 6:251 BW
- Het recht moet voortvloeien uit een overeenkomst;
- Het recht moet voor overgang vatbaar zijn;
- Het betref een goed dat aan de schuldeiser toebehoort;
- De schuldeiser heef na “verlies” van het goed geen belang meer bij het recht.
Kwalitateve verplichtngen Artkel 6:252 BW:
Kwalitateve verplichtngen om iets te dulden of niet doen, kunnen worden overgedragen
mits deze worden ingeschreven. Is dit ingeschreven dan is de nieuwe eigenaar
verantwoordelijk. Is deze niet ingeschreven dan is de oude eigenaar aansprakelijk.
Kwalitateve verplichtng om iets te doen kunnen ……….
Taak 1: Kwalitateve rechten en verplichtngen en Ketngbeding
De twee eigenaren van een groot perceel grond, Monda en Stegeman Hardenberg B.V.,
hebben een bouwproject ontwikkeld: een villapark met de naam Villapark “De Weerribben”.
Alle eigenaren van de villa’s hebben zich verenigd in Vereniging De Weerribben. Het perceel
wordt in eigendom overgedragen aan Vinifera B.V. In de transportakte neemt notaris Kemp
te Hellendoorn de volgende passages op:
,“G. RECREATIECENTRUM/TENNISBAAN/ZWEMBAD
1. Koper [Vinifera B.V.] verplicht zich jegens de kopers van voormelde villa's om op het sub 1
verkochte een recreatecentrum te doen stchten alsmede een tennisbaan te doen
aanleggen. Voorts verplicht hij zich ervoor zorg te dragen dat er in de nabijheid van dit
project een overdekt zwembad zal worden gerealiseerd hetwelk toegankelijk zal zijn voor de
eigenaars/bewoners van de onderhavige villa's.
2. Koper [Vinifera B.V.] verplicht zich jegens de grondeigenaar de tennisbaan gereed te
hebben uiterlijk bij de oplevering van het recreatecentrum.
3. De koper [Vinifera B.V.] is verplicht jegens de grondeigenaar en de vereniging het
recreatecentrum met bijbehorende tennisbaan en overdekt zwembad in stand en in goede
staat te houden en ten dienste te stellen van de eigenaars/bewoners van de onderhavige
villa's.
4. Bij niet-nakoming van de hiervoor vermelde verplichtngen verbeurt koper [Vinifera B.V.]
jegens de grondeigenaar [Monda en Stegeman Hardenberg B.V.] een boete groot
tweehonderd vijfig duizend gulden (f. 250.000,--).
I. KWALITATIEVE VERPLICHTINGEN
l. De hiervoor onder G omschreven verplichtngen zullen overgaan op al degenen die het bij
deze akte verkochte registergoed zullen verkrijgen, hetzij onder algemene ttel, hetzij onder
bijzondere ttel.
2. Degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen,
zijn eveneens aan de hiervoor onder G vermelde verplichtngen gebonden.
3. Voor zover de sub G gemelde verplichtngen niet mochten gelden als kwalitateve
verplichtngen als bedoeld in artkel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek dient de koper de
onder G neergelegde verplichtngen, alsmede het hier bepaalde bij overdracht in eigendom
of toedeling bij scheiding van het geheel of een gedeelte van het verkochte, alsook bij
verlening daarop van enig zakelijk genotsrecht aan de nieuwe eigenaar of zakelijk
gerechtgde ten behoeve van de grondeigenaar en de vereniging op te leggen en te hunnen
behoeve aan te nemen en in verband daarmede om het in dit artkel bepaalde in de akte van
overdracht in eigendom of verlening van enig zakelijk genotsrecht op te nemen.
J. BEHEER VILLAPARK "DE WEERRIBBEN"
1. (...)
2. Het beheer van voormeld villapark berust thans bij de vereniging.
3. Koper [Vinifera B.V.] heef zich jegens de grondeigenaar [Monda en Stegeman Hardenberg
B.V.] verplicht het beheer van voormeld villapark over te nemen van de vereniging De
,Weerribben onder nader te bepalen voorwaarden en bedingen. Ter zake is inmiddels door
de vereniging en de koper een beheersovereenkomst gesloten waarvan blijkt uit een aan
deze akte te hechten onderhandse akte.”
Dezelfde dag verkoopt Vinifera het perceel aan Renkema en draagt het aan hem over. Twee
jaar later komt Renkema in fnanciele problemen. Hij blijf het beheer van het villapark
uitvoeren, maar verkoopt het perceel en draagt het over aan Ter Steege. Uiteindelijk wordt
Renkema failliet verklaard en sluit Ter Steege alle voorzieningen die op het park zijn
aangebracht.
In beide transportakten (Vinifera-Renkema en Renkema-Ter Steege) staat dat de koper van
het perceel de verplichtngen genoemd in onderdeel G van de “Kemp-akte” (zie boven)
overneemt. De Vereniging De Weerribben eist nu van Ter Steege nakoming van de
beheersovereenkomst en openstelling van de voorzieningen en bovendien betaling van de
overeengekomen boete. Ter Steege meent hiertoe niet verplicht te zijn.
Vraag:
Is Ter Steege inderdaad gebonden aan de verplichtngen genoemd in artkel G van de
Kemp-akte, waaronder de verplichtng de voorzieningen op het park open te houden en te
onderhouden? Zo ja, op grond waarvan zijn deze verplichtngen die aanvankelijk op
Vinifera rusten op Ter Steege overgegaan?
Om de vraag te beantwoorden of de kwalitateve verplichtngen mee overgaan dient te
worden beantwoord om welke verplichtngen het gaat. Het zijn als het ware groten deels
positeve verplichtngen dus die kunnen in beginsel niet mee overgaan. Tenzij er een
ketngbeding is opgenomen en dit is er. Dus de kwalitateve verplichtngen gaan mee over.
Ter Steege heef wel de verplichtngen opgenomen maar niet de rechten, dus hij is de sjaak.
Maar hij heef misschien wel een laatste redmiddel namelijk recht op aanspraak wegens
ongerechtvaardigde verrijking.
Taak 2: “Koop breekt geen huur”, 7:226 BW en Huurbeding en hypotheek
INB Vastgoed B.V. heef een koper gevonden voor een kantoorpand te Kerkrade. INB heef
vooruitlopend op de ondertekening van de koopovereenkomst en de overdracht van het
pand aan de koper, Gielen B.V., op 8 november 2000 het recht gegeven het kantoor alvast
kosteloos in gebruik te nemen. De koopovereenkomst wordt getekend op 12 november 2000.
Omdat de koper de koopprijs moet fnancieren, heef INB hem een hypothecaire lening
toegezegd. Op 17 november 2000 verlijdt de notaris na elkaar de transportakte en
hypotheekakte: met deze laatste akte verleent Gielen een hypotheekrecht op het over te
dragen kantoorpand ten behoeve van INB.
Zonder toestemming van INB en buiten haar weten heef Gielen echter op 13 november 2000
het pand verhuurd aan Van Diemen. Op 4 februari 2001 ziet INB zich genoodzaakt tot een
executoriale veiling van het kantoorpand. INB verzoekt Van Diemen, van wiens huurderschap
zij nu pas ervaart, het pand onmiddellijk te ontruimen.
Zowel in de transportakte als in de hypotheekakte staat het beding dat het pand vrij van
huur en andere gebruiksrechten wordt overgedragen respectevelijk bezwaard met
hypotheek. Bovendien bevat de hypotheekakte een huurbeding, dat de eigenaar onder
andere verbiedt het pand te verhuren. Het beding luidt als volgt:
,“Het verbondene moet in goede staat van onderhoud worden gehouden: het mag niet van
aard of bestemming worden veranderd, niet met erfdienstbaarheden, hypotheek of enig
ander goederenrechtelijk recht worden bezwaard; het mag zonder schrifelijke toestemming
van de hypotheekhouder niet worden verhuurd of verpacht of onder enige andere ttel in
gebruik of genot worden afgestaan, terwijl daarvoor in geen geval enige vooruitbetaling
mag plaatshebben.”
Hoofdregel is koop breek geen huur!! Echter op deze overeenkomst bestaat er een
uitzondering, deze is neergelegd in artkel 3:264 BW. Deze bescherming geld alleen maar in
een duidelijke specifeke situate: Artkel 3:264 BW gaat enkel op wanneer de
hypotheekgever in de hypotheekakte heef opgenomen dat er geen huurovereenkomst
gesloten mag worden, en daarna alsnog een huurovereenkomst wordt gesloten. Wordt de
huurovereenkomst eerder gesloten dan het gevestgde hypotheek met de daarbij
behorende hypotheekakte gaat artkel 3:264 BW niet op.
Gay associaton:
Ter Borch sluit een koopovereenkomst af jegens Mercur en daarbij een hypotheek en een
huurbeding dit was op 9 september en 12 september. Echter heef Mercur op 2 september
met Gay associaton een verhuurovereenkomst gesloten. En deze hebben het pand weer
verder verhuurd. Engelen wil het pand vrij verkopen van enige beperkingen, maar Gay
associaton beroept zich op artkel 3:264 BW.
HR: Huurovereenkomst werd gesloten door iemand die nog eigenaar moest worden en
tegen andere partj toegezegd had het pand niet te verhuren.
R.O. 3.6
In het licht van doel en strekking, als hiervoor gereleveerd, van het recht van hypotheek en
van de plaats daarin van het huurbeding, noopt een afweging van de over en weer bij dit
beding betrokken belangen tot beantwoording van die vraag in de eerstbedoelde zin. Tegen
het belang aan de zijde van de hypotheekhouder bij bescherming tegen huurovereenkomsten
als de onderhavige weegt het belang van de huurder te worden beschermd tegen een
ontruiming in geval het tot execute door de hypotheekhouder komt, niet op. Daarbij dient
het volgende in aanmerking te worden genomen.
Enerzijds hebben de hypotheekhouder en de koper ter execute die zijn recht aan hem
ontleent, een sprekende behoefe aan bescherming tegen — de waarde van het onderpand
drukkende — huurovereenkomsten die door de hypotheekgever reeds waren gesloten
voordat hij beschikkingsbevoegd was geworden en waarop de hypotheekhouder die het
huurbeding maakte, in de regel niet bedacht behoefde te zijn. Deze bescherming is mede in
het belang van allen die tegen een onderpand, bestaand in onverhuurd onroerend goed,
krediet willen opnemen, omdat zonder een dergelijke bescherming het gevaar bestaat dat
verstrekkers van hypothecair krediet niet bereid zullen blijken de waarde van het goed in
onverhuurde staat onverkort tot uitgangspunt te nemen.
Anderzijds had de huurder zich door raadpleging van de openbare registers — van welke
raadpleging art. 1230 BW uitgaat — kunnen onderzoeken of zijn verhuurder tevens eigenaar
of beperkt zakelijk gerechtgde was, bij gebreke waarvan een huurder in beginsel met de
mogelijkheid van ontruimingsvorderingen door derden rekening heef te houden. Ook dan is
de huurder bovendien niet geheel onbeschermd, nu hij in geval van ontruiming immers een
vordering tot schadevergoeding wegens wanprestate op de verhuurder zal hebben.
,HR: Belangenverstrengeling; hypotheekhouder ter borg beschermen of huurder
beschermen? De huurder had het kunnen weten huurder had kunnen zien dat
verhuurder nog geen eigenaar was (raadpleging registers) (r.o. 3.6). Vooral de
hypotheekhouder wordt hier beschermd.
KENBAARHEIDSVERREISTE SPEEL HIER EEN ZWAARDERE ROL.
Ter Borch koopovereenkomst + hypotheek met huurbeding Mercur C.V
Execute
Gay Associaton (huurder)
Engelen Ontruiming
4 partjen; onderhuur
HR Meterwoon Vastgoed/Van Ommeren:
De klachten falen. Het Hof heef in het onderhavige geval terecht beslissend geacht dat de
transportakte door overschrijving waarvan het appartementsrecht door Van Ommen aan
Kortekaas werd overgedragen, uitdrukkelijk vermeldde dat het appartement niet vrij van
huur was. Dit brengt mee dat FGH erop bedacht had behoren te zijn dat het appartement
verhuurd was. Daaraan doet niet af dat, zoals Meterwoon aanvoert, van de zijde van FGH
bij de secretaresse van de notaris telefonisch navraag is gedaan en dat deze toen heef
medegedeeld dat deze passage op een misverstand beruste en nog zou worden veranderd.
Noch het tweede, noch het derde middel bestrijdt immers dat de akte onveranderd is
gebleven en dat FGH geen verder onderzoek heef ingesteld.
Een en ander moet worden gezien in het licht van het volgende. Een verkoper die, zoals Van
Ommen, met de koper is overeengekomen dat hij na de overdracht de verkochte woning als
huurder mag blijven bewonen en vervolgens meewerkt aan een transportakte waarin
uitdrukkelijk wordt vermeld dat de woning niet vrij van huur wordt overgedragen, mag in
verband met het bepaalde in art. 7A:1612 BW erop vertrouwen dat de koper-verhuurder niet
alsnog zijn rechten uit de huurovereenkomst kan frustreren door in aansluitng op de
overdracht en met verzwijging van de huurovereenkomst een hypotheek op die woning te
vestgen. Het belang van de verkoper-huurder om niet in dit vertrouwen te worden
beschaamd, behoort zwaarder te wegen dan dat van de hypotheekhouder die uit de
transportakte heeft kunnen opmaken dat er een eerdere huurovereenkomst was, maar dit
onvoldoende heeft onderzocht.
Het voorgaande brengt mee dat ook het vierde middel faalt. Dit gaat ervan uit dat Van
Ommen door te huren van een wederpartj die geen eigenaar of beperkt zakelijk gerechtgde
van het appartementsrecht was, het risico heef genomen dat derden als FGH ontruiming
zouden kunnen vorderen en dat deze omstandigheid een argument oplevert om haar
belangen bij die van FGH achter te stellen. Blijkens het hiervoor overwogene heef Van
Ommen geen risico genomen als door het middel bedoeld, nu zij op het tjdstp van het
sluiten van de huurovereenkomst zelf eigenares van het appartementsrecht was en dit tot de
overdracht is gebleven.
,Van Ommeren verkoopt zijn woning aan Kortekaas en hierbij wordt de afspraak gemaakt dat
Van Ommeren in de woning zal blijven wonen o.b.v. huurovk. Kortekaas verzwijgt de huur in
de hypotheekakte. De woning wordt 15j later executoriaal verkocht aan Meterwoon.
Meterwoon vordert ontruiming. HR: In tegenstelling tot Gay Associaton was het hier niet
de huurder die onzorgvuldig was geweest maar de verhuurder; de huurder mocht erop
vertrouwen dat verhuurder de huur heef ingeschreven. Verschil met HR Gay Associaton:
Van Ommeren was eigenaar, dus bb. En de bank kon weten van de huurovk uit leveringsakte
(r.o. 3.3)
Van Ommeren (verkoper) koop & huurafspraak en notariële akte 26 nov 79 Kortekaas
(koper)
FGHB (hypotheekbank) met
huurbeding in hypotheekakte
Leidt tot executoriale verkoop
Meterwoon vordert ontruiming
(Kortekaas verzweeg huur in
hypotheekakte)
Vragen:
a) Kunnen de hypotheekhouder en de nieuwe eigenaar van het pand, die op de veiling
gekocht heef, dit huurbeding tegenwerpen aan de huurder, of wordt deze beschermd
door art. 7:226 BW?
Hoofdregel = koop breekt geen huur. Uitzondering bij hypotheekakte met huurbeding die is
ingeschreven voor de huur, art. 3:264 BW.
I.c. is de hypotheekakte later ingeschreven dan de huurovereenkomst. HR Gay Associaton:
uitzondering op de ‘koop breekt geen huur’ bank kon niet weten dat het pand verhuurd was
en er is sprake van een onzorgvuldig huurder.
In casu wordt hypotheekhouder beschermd.
INB ----------------koop & hypotheekakte met huurbeding------------- Gielen
Van Diemen
INB fnanciert aankoop en aktes worden ingeschreven op 17/11/2000: hypotheekakte met
huurbeding. Gielen mag niet zonder toestemming INB verhuren. Gielen heef op 13 nov
pand verhuurd aan v Diemen terwijl Gielen nog geen eigenaar was en dus bob. INB kan
huurbeding inroepen tegen huurder. Hypotheekhouder behoef er niet op bedacht te zijn
dat koper v huis voordat hij eigenaar is, het pand te verhuren.
b) Het wekt bevreemding dat de Hoge Raad in zijn arrest van 7 juni 1991, NJ 1992/262,
spreekt van beschikkingsonbevoegdheid bij de behandeling van de vraag of de koper, die
,nog geen eigenaar is, bevoegd is een huurovereenkomst aan te gaan. Wat bedoelt de Hoge
Raad met dit begrip uit te drukken? Is het begrip “beschikkingsonbevoegdheid” niet een
goederenrechtelijk begrip? Zie Hoge Raad,3.4, onder 1 en 3.6, 2 e alinea.
Beschikkingsbevoegdheid is geen vereiste voor een huurovereenkomst aan te gaan, het is
immers een overeenkomst (verbintenisrechtelijk). Bob is goederenrechtelijk. Het (huurovk)
kan worden ingeroepen tegenover een derde, en dan krijg je wel met bb te maken. Voor
exclusieve woongenot ter beschikking te stellen is het wel van belang dat je als verhuurder
eigenaar bent (dit ter bescherming van huurders).
Vormerkung
Art. 7:3 BW biedt de mogelijkheid om de koop van een registergoed in te schrijven in de
openbare registers en zo de koper te beschermen tegen mogelijke incidenten waardoor de
koopovereenkomst toch wordt nagekomen. Overeenkomst en levering kunnen een tjd uit
elkaar liggen de reden hiervoor is dat de koper ook overeenkomst sluit met derden (denk
aan keukenleverancier etc.)
- Tussen het sluiten van de koop en de uiteindelijke inschrijving in de transportakte.
- Recht op levering is een persoonlijk recht, art. 7:3 geef goederenrechtelijke werking
- De bescherming vervalt na 6 maanden met terugwerkende kracht als de levering niet
plaatsvindt, lid 4.
Beslag en Vormerkung
Door beslag op een zaak, verliest de eigenaar zijn beschikkingsbevoegdheid. Art. 475h Rv
kent een blokkerende werking.
Derden die ter goeder trouw zijn kunnen tegen deze beschikkingsonbevoegdheid worden
beschermd bij Vormerkung Relateve beschikkingsonbevoegdheid= de
beschikkingshandeling is wel rechtsgeldig maar kan niet tegen de beslaglegger worden
ingeroepen.
Beslag na Vormerkung kan op 3 manieren:
1) Op het registergoed, voor het geval de koop niet doorgaat of de Vormerkung komt te
vervallen door verloop van de zes maanden termijn
2) 2) Op de koopprijs onder de notaris, voor het geval de levering wel plaatsvindt en de
koopprijs aan de notaris wordt betaald Notaris haalt lasten 7:15 eraf; verkoper heef
alleen recht op surplus: beslagleggen kan ook alleen beslag leggen op het surplus
(onder de koper: beslag op het hele bedrag).
3) 3) Op de koopprijs onder de koper, voor het geval dat wordt uitgeweken naar een
andere notaris dan die waaronder beslag is gelegd
HR 03-03-1905, W 1905/8191 (Blaauboer/Berlips)
Essente
In dit arrest wordt er onderscheid gemaakt tussen absolute en relateve rechten. Indien je
een goed onder ttel verkrijgt, ben je niet gebonden aan de persoonlijke verplichtngen. Dit
geldt in het bijzonder als dat goed van een eerdere rechthebbende is geweest.
Rechtsregel
De persoonlijke verplichtngen van een goed gaan niet over op degene die dat goed onder
bijzondere ttel verkrijgt. Persoonlijke rechten ten aanzien van een goed (in tegenstelling tot
,verplichtngen), gaan wel over op de verkrijger van dat goed onder bijzondere ttel. Dit wordt
dan ook wel een kwalitatef recht genoemd (zie art. 6:251 BW).
Inhoud arrest
Berlips verkoopt zijn grond aan Blaauboer. Bij de verkoop beloof hij aan Blaauboer dat hij
een weg zal aanleggen op een naastliggende strook grond, die hij ook in zijn bezit heef en
behoudt. Later wordt die strook grond overgedragen aan een derde, zonder dat de weg is
aangelegd. Blaauboer eist schadevergoeding van Berlips op grond van wanprestate. Berlips
stelt dat de verplichtng tot het aanleggen van de weg is overgegaan op de nieuwe eigenaar
van de strook grond.
Het Hof stelt Berlips in het gelijk. Het Hof oordeelt het volgende:
“Er is geen wezenlijk verschil tussen de situate waarin iemand door erfopvolging eigenaar
van een zaak wordt – daarbij verkrijgt de verkrijger alle rechten en plichten van de
overledene – en de situate waarin iemand door overdracht eigenaar wordt.”
De Hoge Raad oordeelt dat de verbintenis niets te maken heef met de eigendom van de
grond. Als Blaauboer zijn recht kan worden uitgeoefend tegen iedere rechthebbende op de
grond, waarop de weg moest worden aangelegd, dan zou dat recht ‘droit de suite’
(goederenrechtelijk gevolg) hebben en dus een goederenrechtelijk karakter hebben. Dat
strijdt met het strikte onderscheid dat gemaakt moet worden tussen het goederen- en
verbintenissenrecht. Eigendom en verbintenis staan dus los van elkaar. Indien dit
onderscheid niet gemaakt zou worden, zouden overeenkomsten een belemmering kunnen
vormen voor het verkopen van een stuk grond. Je zou dan, zonder dat je het weet,
gebonden kunnen zijn aan een andere overeenkomst. Inschrijving in een openbaar register is
in dit geval namelijk niet verplicht. De Hoge Raad acht dit in strijd met het beginsel van
rechtszekerheid.
HR 17-05-1985, NJ 1986/760 (Eilandgebied Curacao/Erven Boye (plantage “Hermanus”))
Sprock A B AR-CU Eilandgebied
Er is tussen Eilandgebied en AR-CU een wanprestate gepleegd
Sprock had de plicht om de grondstofen per hoeveel af te geven aan Boger
Boger
De feiten
Bij notariele akte van 10 maart 1880 verkocht Sprock een stuk grond (plantage Hermanus)
aan Hellmund. In de akte stond het volgende voorbehoud: ingeval op in of onder de gronden
der hierbij verkochte goederen guano, phosphorzure kalk of worden ontdekt en uitgevoerd,
moet aan den verkooper, zijne erven of regtverkrijgenden deswege worden betaald twee
gulden voor elken uitgevoerde ton ...’Hellmund heef in 1891 de grond, met hetzelfde
voorbehoud verkocht aan Boye. Hij heef in 1893 de plantage doorverkocht met het
voorbehoud jegens Sprock en een extra voorbehoud luidend:‘en voorts onder voorwaarde
dat aan den verkooper, zijne erfgenamen of rechtverkrijgenden, door den kooper ... zijne
erfgenamen of rechtverkrijgenden een gulden vijfig cent moet betaald worden voor elken
,uit te voeren ton ..., op dezelfde wijze als betrekkelijk de grondrente ten behoeve van den
Heer Sprock is bepaald.’
In de loop der tjd is de plantage nog meerdere malen verkocht waarbij steeds de bedingen
zijn opgenomen in de koopakte. Hier kwam pas wijziging bij de laatste transacte tussen de
toenmalige verkoopster NV AR-CU en de koper het Eilandgebied. In de akte stond het
volgende: ‘Art. 5: de verkoopster garandeert dat aan haar geen persoonlijke verplichtngen
zijn opgelegd en door haar geen zodanige verplichtngen zijn nagekomen.’
De woorden die in de akte van aankoop door AR-CU op deze zin volgden: ‘... dan in de
aanhef sub d vermeld.’ (de bedingen ten behoeve van Sprock en Boye waren daar
omschreven) ‘De verkoopster legt (deze verplichtngen) aan de koopster op, welke ... door
koopster worden aanvaard’ zijn thans weggelaten.
Rechtsvraag
Handelt het Eilandgebied jegens de erven van Boye onrechtmatg door zich niet te houden
aan het indertjd door de erfater Boye gemaakte beding?
Overweging
Zowel de Rechter in Eerste Aanleg als het HvJ Nederlandse Antllen hebben deze vraag
bevestgend beantwoord.
De Hoge Raad vernietgt het vonnis van het HvJ Nederlandse Antllen. Zie rechtsregel.
Rechtsregel
Of het Eilandgebied verplicht was het beding te eerbiedigen kan slechts worden vastgesteld
aan de hand van de verdere omstandigheden van het onderhavige geval, zoals het antwoord
op de vragen of het Eilandgebied bij de aankoop van de plantage in 1974 het beding kende
en zich van de strekking van het beding, zoals naderhand door het hof uitgelegd, bewust was
en of te dier zake toen op het Eilandgebied een onderzoeksplicht ruste, terwijl ook van
belang kunnen zijn de ernst van het nadeel dat de erven Boye als gevolg van doorbreking
van het beding lijden en de voorzienbaarheid van dit nadeel op het moment van de
aankoop, als ook de mate waarin het Eilandgebied de wanprestate van AR-CU NV heef
beinvloed en de rol die de mogelijkheid van het profteren daarvan bij de aankoop van het
goed voor het Eilandgebied heef gespeeld.
HR 13 juli 2007, NJ 2008/199 (Kwalitateve Rechten)
In deze uitspraak gaat het om kwalitatef recht in de zin van art. 6:251 BW.
In deze zaak werd geoordeeld dat de rechten uit een overeenkomst ter zake van het
onderhoud van een park en zwembad behorende bij een appartementencomplex, niet van
rechtswege mee overgingen met de eigendomsovergang van het gebouw. GEEN
KWALITATIEF RECHT
HR 6 april 2012, NJ 2012/234 (Tennisvereniging de IJpelaar)
Essente
Kwalitatef recht?; oud of nieuw recht?; maatstaf art. 6:251 BW. Gebondenheid aan
overeenkomst?; wijziging of ontbinding wegens onvoorziene omstandigheden?; ook in kort
geding?; derogerende werking redelijkheid en billijkheid?; maatstaf.
, De vraag of het recht dat is verkregen uit de vóór de inwerkingtreding van het nieuwe BW
gesloten overeenkomst als kwalitatef recht is overgegaan op de opvolgend eigenaar van het
goed die na de inwerkingtreding van het nieuwe BW het goed onder bijzondere ttel
verkrijgt, moet beantwoord worden aan de hand van art. 6:251 BW en niet aan de hand van
art. 1354 BW (oud), nu de rechtsgevolgen van de rechtsovergang worden beheerst door het
op dat tjdstp geldende recht.
In art. 6:251 BW wordt een kwalitatef recht omschreven als een uit een overeenkomst
voortvloeiend en voor overgang vatbaar recht dat in zodanig verband staat met een aan de
schuldeiser toebehorend goed dat hij bij dat recht slechts belang heef zolang hij dat goed
behoudt. Ingevolge art. 6:251 lid 1 BW gaat een dergelijk kwalitatef recht van rechtswege
mee over op de rechtsopvolger onder bijzondere ttel van dat goed. Art. 6:251 BW stelt niet
de eis dat de rechtsvoorganger een zodanig beding heef gemaakt (evenmin als art. 1354 BW
(oud) die eis stelde).
Art. 6:258 BW voorziet in de mogelijkheid dat de rechter wegens onvoorziene
omstandigheden de overeenkomst wijzigt of ontbindt. Zodanige wijzing of ontbinding vindt
plaats bij een consttuteve rechterlijke uitspraak, waarvoor in een kort geding geen plaats is.
Het hof, dat het beroep op art. 6:258 BW kennelijk en niet onbegrijpelijk heef opgevat als
een beroep op art. 6:248 lid 2 BW, had moeten onderzoeken of de gebondenheid aan de
overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
Samenvatng
Verweerster in cassate, de Tennisvereniging, heef een bouwvergunning verkregen voor het
plaatsen van lichtmasten op vier nog niet van lichtmasten voorziene tennisbanen. Na
daartegen vergeefs beroep te hebben ingesteld bij de bestuursrechter, vorderen eisers tot
cassate in dit kort geding een verbod tot het plaatsen van de extra lichtmasten op de vier
nog niet verlichte tennisbanen die achter hun woning zijn gelegen. Eisers sub 1 en 2 hebben
hun woning in 2005 gekocht en geleverd gekregen, eiser sub 3 woonde al in 1982 achter de
Tennisvereniging. In dat jaar is de Tennisvereniging met toenmalige omwonenden — onder
wie eiser sub 3 en de rechtsvoorganger van eisers sub 1 en 2 — overeengekomen geen
lichtmasten te plaatsen bij de vier tennisbanen. Centraal staat de vraag of de
Tennisvereniging jegens eisers (nog steeds) gebonden is aan deze in 1982 gemaakte
afspraak. Anders dan de voorzieningenrechter, heef het hof deze vraag ontkennend
beantwoord en de vordering van eisers afgewezen.
De vraag of het recht dat de rechtsvoorganger van eisers sub 1 en 2 jegens de
Tennisvereniging heef verkregen uit de in 1982 door hem met de Tennisvereniging gesloten
overeenkomst, als kwalitatef recht is overgegaan op eisers sub 1 en 2 als opvolgend
eigenaar, dient beantwoord te worden aan de hand van art. 6:251 BW en niet aan de hand
van art. 1354 BW (oud), nu eisers sub 1 en 2 in 2005, derhalve na de inwerkingtreding van
art. 6:251, de woning van de rechtsvoorganger onder bijzondere ttel hebben verkregen,
zodat de rechtsgevolgen van deze overgang worden beheerst door het op dat tjdstp
geldende recht.
In art. 6:251 wordt een kwalitatef recht omschreven als een uit een overeenkomst
voortvloeiend en voor overgang vatbaar recht dat in zodanig verband staat met een aan de
schuldeiser toebehorend goed dat hij bij dat recht slechts belang heef zolang hij dat goed
behoudt. Ingevolge art. 6:251 lid 1 gaat een dergelijk kwalitatef recht van rechtswege mee
over op de rechtsopvolger onder bijzondere ttel van dat goed. Het oordeel van het hof dat
van een overgang van het recht van de rechtsvoorganger op eisers sub 1 en 2 als opvolgend