Nederlands als tweede taal
,Hoofdstuk 2: Ontwikkeling van mondelinge
vaardigheden
2.1 Ayla zegt maar niks
Tweetalig: Beide talen worden afwisselend en ook door elkaar gesproken (ouders van de kinderen
hebben vaak ook al in NL op de basisschool gezeten, en spreken naast Nederlands ook de taal waar
hun grootouders of ouders mee zijn opgegroeid).
- Voor een taaltalige ontwikkeling van een kind is het beste als het van jongs af aan tweetalig
wordt opgevoed en niet eerst één taal leert (bijvoorbeeld Engels) en daarna pas de tweede
(bijvoorbeeld Nederlands).
- Het is hierbij belangrijk dat het kind beide talen wel even veel en even goed aangeboden
krijgt.
- Als beide ouders de tweede taal niet of nauwelijks beheersen, kunnen zij het beste hun
moedertaal als gezinstaal gebruiken. Voor een goede tweetalige ontwikkeling moeten zij dan
ervoor zorgen dat het kind voldoende in aanraking komt met het Nederlands
Taaldominantie: de taal waar je dominantie in bent (vaak spreekt een kind de ene taal beter dan de
andere). De taaldominantie kan verschuiven over de jaren.
Receptieve taalvaardigheid: passieve taalvaardigheid het begrijpen van woorden en zinnen.
Productieve taalvaardigheid: actieve taalvaardigheid het zeggen/spreken van woorden en zinnen.
- Bij de beoordeling van de taalvaardigheid van een kind moet dus niet alleen worden gekeken
naar wat het kind zelf zegt (productieve taalvaardigheid), maar ook naar wat het kind al kan
begrijpen (receptieve taalvaardigheid).
Stille periode: Een periode waarin kinderen niets zeggen, maar waarbij er wel sprake is van
taalverwerving: ze luisteren goed en zijn daarbij actief bezig om de taal te leren. Kinderen die pas na
een lange stille periode iets gaan zeggen, zijn vaak even ver in hun taalontwikkeling als kinderen met
een korte stille periode. Als ze dan meer gaan praten, gebruiken ze vaak meteen meerwoordzinnen.
Vooral in de beginfase van taalverwerving kun je op basis van wat een kind zegt, dus niet goed
inschatten hoe taalvaardig het kind is.
2.2 Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
Drie opvattingen over het verwerven van een tweede taal – in de afgelopen viertig jaar verschoof de
aandacht van de taalleerder die de omgeving imiteert, via het taalgebruik van de leerder zelf naar het
proces van interactie.
Eerste opvatting: Imitatie en transfer
Tot de jaren 70 ging men ervan uit dat taalleren niet veel verschillend was dan van ander leren
(geheel in lijn met het behaviorisme). Hierbij werd taalleren gezien als een proces van
gewoontevorming, waarin imitatie en reinforcement (bekrachtiging) een belangrijk rol spelen. De
theorie voorspelt dat transfer (overdracht) zal optreden van T1-gewoontes naar T2-gewoontes. Vrij
algemeen werd aangenomen dat de invloed van de eerste taal op de twee taal (transfer) zeer groot
was.
a. Zo is bij veel volwassen tweedetaalverwervers de invloed van hun eerste taal op hun T2-
uitspraak in de tweede taal altijd goed te horen.
, b. Maar ook de woordenschat en zinsuitbouw uit de eerste taal hebben invloed op de tweede
taal: Zo zouden Turkse NT2-leerders in het Nederlands vaak het werkwoord achter in de zin
zeggen, omdat dit in het Turks de plaats van het werkwoord is (hij de kleine vogeltjes geef).
Of zouden Marokkaanse NT2-leerders het werkwoord juist voorin zetten (omdat de leeuw
gaat de mensen eten) (net zoals in hun eerste taal), ook in een bijzin.
Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (‘negatieve transfer’) wordt interferentie
genoemd. Deze verschillen werden als leerproblemen beschouwd en moesten dus onderwezen
worden. Deze opvatting wordt daarom ook wel aangeduid als de interferentiehypothese.
Deze opvatting over tweedetaalverwerving hield niet land stand.
1. Uit onderzoek naar eerst taalverwerving komt naar voren dat kinderen een taal niet
verwerven door domweg hun omgeving te imiteren. Taallerende kinderen vinden nieuwe
woorden uit en maken vormen en combinaties in de taal die nog niemand ooit tegen hen
heeft gezegd.
2. Uit onderzoek blijkt dat de invloed van de eerste taal op de tweede taal minder groot is
fouten die op basis van de eerste taal voorspeld waren, werden niet gemaakt. Fouten die niet
waren voorspeld, werden wel gemaakt. Ook worden fouten van tweetaalverwervers ook
gemaakt door eentalige kinderen. Dus werd de interferentiehypothese verworven.
3. Maar: in de eerste fasen van tweedetaalverwerving is bij kinderen de invloed van de eerste
taal op de klankvaardigheid in de tweede taal merkbaar. Klassieke voorbeelden: r is lastig
voor Chinezen, onderscheid tussen i van vis en de ie van vies voor Turken en de p en b voor
Marokkanen. Vooral bij volwassenen blijkt de eerste taal van invloed te zijn. Hier blijft het ook
in de uitspraak te horen (na de pubertijd een tweede taal leren vrijwel altijd blijft de
invloed van de eerste taal te horen in de uitspraak) én bij onbekende woorden (zoals het
aantal ogen op de dobbelsteen – ‘eyes’ in plaats van het goede ‘spots’).
Tweede opvatting: creatieve constructie en ontwikkelingsvolgorde
Het creatieve vermogen van de leerder zelf en de overeenkomsten tussen eerste- en
tweedetaalverwerving stonden in deze periode centraal: aandacht van de eerste taal naar de tweede
taal. ‘Fouten’ werden voortaan ‘afwijkingen van de norm van de doeltaal’ genoemd en beschouwd als
noodzakelijke stappen in het taalverwervingsproces.
- In het taalgebruik van tweedetaal- én moedertaalleerders bleken dezelfde ‘afwijkingen van
de vorm’ voor te komen. Dit zijn noodzakelijke stappen om goed Nederlands te leren. Deze
tussenstappen (tussentaal) blijken in hoge mate systematisch voorspelbaar te zijn (ik vallen
ik viel ik valde of valte ik viel).
- Hierin verschillen eerste- en tweedetaalverwerving niet van elkaar: het zijn universele
processen, taalontwikkelingsfouten die veroorzaakt worden door de specifieke problemen
die het Nederlands kent universalistische taalverwervingshypothese.
In het licht van deze visie beschreven onderzoekers welke ‘tussenstappen’ tweedetaalverwervers
maken en in welke volgorde ze bepaalde onderdelen van de tweede taal leerden. Doel: onderwijs
hierbij aansluiten.
- De taalleerder stelt een hypothese op over de regels uit de taal. In de loop van het proces
worden deze regels steeds weer getoetst, gesteld en opnieuw gevormd.
o Bijvoorbeeld: bij twee of meer dingen +en plaatsen, zoals boeken en pennen. Maar
hij doet het dan ook bij sleutelen en dakken. Dit proces heet overgeneralisatie.
, - Overgeneralisatie: de geleerde regel toepassen in alle gevallen.
- Daarna leert degene dat er andere regels en uitzondering zijn, waardoor de leerder zijn
hypothese bijstelt.
- De taalverwerver is geen imitator, maar een creatieve bouwer: creatieve constructie
- Ontwikkelingsvolgordes: heeft betrekking op de regels van woordvorming en zinsopbouw,
maar niet op alle aspecten van het taalverweringsproces (bijvoorbeeld op woordvolgorde of
klanken). Bovendien kan er niet altijd een duidelijke volgorde gevonden worden. Lastig om
hier het onderwijs op aan te passen. En ook tussen de processen van eerste- en
tweedetaalverwerving zijn er wel verschillen, zoals de uitspraak.
- Er zijn kortom wel overeenkomsten tussen eerste- en tweedetaalverwerving, maar de
hypothese dat beide processen gelijk zijn, gaat niet op.
Derde opvatting: Interactie en taalaanbod
Uit het onderzoek naar de ontwikkeling volgordes in het taalverwervingsproces werd gaandeweg
duidelijk hoe belangrijk de rol van de omgeving is voor tweedetaalverwerving, met name de aarde en
mate van het taalaanbod (input) van die omgeving.
- Door interactie met eerstetaalspekers kunnen tweedetaalverwervers hun hypotheses
opstellen, uitproberen en bijstellen.
- Zij kunnen wel creatieve taalbouwers zijn, maar zijn ook in hoge mate afhankelijk van hun
omgeving: wat wordt er tegen ze gezegd? Wie praat? Wat zegt men? En hoe? Correctie?
Ingewikkelde zinnen?
Volgens de interactionele benadering speelt het taalaanbod van en interactie met
moedertaalsprekers een grote rol in het tweedetaalverwervingsproces. Daarnaast is niet alleen het
aanbod van de T2-verwerver (input) van belang, maar ook de productie van de taalleerder zelf
(output). Door de tweede taal veel te moeten spreken, ontdekken kinderen wat de leemtes zijn in
hun kennis en vaardigheid in de andere taal.
Volgens de outputhypothese van Swain gaan taalverwervers die worden gedwongen op met de
tweede taal te spreken, veel bewuster om met de vormelijke kenmerken in het aanbod dat ze krijgen.
- Ze proberen erachter te komen hoe morfologische en syntactische regels in elkaar zitten of
reproduceren grotere taaleenheden (chunks) en zetten die om in verschillende combinaties.
Hierbij is feedback heel belangrijk – zo kunnen ze hun uitingen toetsen op begrijpelijkheid en
correctheid.
Naast de kwaliteit van het taalaanbod en de interactie speelt de frequentie van het taalaanbod ook
een zeer grote rol: een hoog aanbodfrequentie en veel herhaling hebben een positieve invloed op
taalverwering. Onderzoek naar de verwerving van woorden laatst zien dat het woord pas wordt
onthouden als het minimaal zeven keer voorkomt en gebruikt wordt in verschillende contexten.
Samenvatting: Hoe verwerven kinderen een tweede taal?
- Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren naar wat de mensen in hun
omgeving tegen hen en tegen elkaar zeggen. Op basis daarvan stellen ze hypotheses op wat
woorden in de tweede taal betekenen en hoe regels in elkaar zitten.
- Bij het opstellen van de hypotheses is de structuur van de tweede taal bepalend. De fouten
die kinderen daarbij maken, komen vooral voort uit de moeilijkheidsgraad van de tweede
taal.